EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011AE1600

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Onze levensverzekering, ons natuurlijk kapitaal: een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020 (COM(2011) 244 definitief)

PB C 24 van 28.1.2012, p. 111–115 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/111


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Onze levensverzekering, ons natuurlijk kapitaal: een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020

(COM(2011) 244 definitief)

2012/C 24/24

Rapporteur: Lutz RIBBE

De Commissie heeft op 3 mei 2011 besloten om het Europees Economisch en Sociaal Comité (hierna: EESC) overeenkomstig artikel 262 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over de

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Onze levensverzekering, ons natuurlijk kapitaal: een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020

COM(2011) 244 definitief.

De afdeling Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 6 oktober 2011. Rapporteur was Lutz RIBBE.

Het EESC heeft tijdens zijn op 26 en 27 oktober 2011 gehouden 475e zitting (vergadering van 26 oktober 2011) onderstaand advies uitgebracht, dat met 120 stemmen vóór en 5 stemmen tegen, bij 6 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen in het kort

1.1

In dit inmiddels vierde advies dat het EESC in de loop van slechts vier jaar over het biodiversiteitsbeleid heeft uitgebracht, spreekt het Comité er eens te meer zijn voldoening over uit dat de Commissie onomwonden aangeeft dat er veel meer moet worden gedaan om de door de Europese Raad geformuleerde doelstellingen te halen.

1.2

Daarentegen is het EESC er weinig over te spreken dat de Commissie nog steeds niet van plan is om te onderzoeken waarom er nog altijd niet of onvoldoende is tegemoetgekomen aan de nu al vele jaren geleden vastgestelde en door het Comité gesteunde eisen (zoals de 160 maatregelen van het biodiversiteitsactieplan van 2006). Dat er onderzoek wordt verricht naar de redenen waarom er niets is gedaan met de enorme lijst van maatregelen van het biodiversiteitsactieplan van 2006 of waarom die maatregelen zijn mislukt, is vooral zo belangrijk omdat uiteindelijk alleen op basis daarvan doelbewust nieuwe maatregelen en strategieën kunnen worden ontwikkeld die meer kans van slagen bieden.

1.3

De thans voorgestelde strategie behelst inhoudelijk niets nieuws. De problemen worden niet opgelost met een voorstel voor een nieuwe strategie waarin alleen maar oude eisen worden herhaald. Er zijn legio wetten, richtlijnen, programma's, proefprojecten, politieke uitspraken en instrumenten ten gunste van de instandhouding van biodiversiteit: wat ontbreekt zijn maatregelen om daaraan uitvoering te geven alsmede gecoördineerde acties op alle bestuursniveaus.

1.4

De werkelijkheid is dat het de politici ontbreekt aan mogelijkheden resp. de wil om al die maatregelen te nemen waarvan de noodzaak al jaren bekend is, ook al stelt de Commissie in onderhavige mededeling opnieuw onomwonden vast dat zowel de samenleving als de economie baat hebben bij een stringent biodiversiteitsbeleid. Zelfs de meest elementaire natuurbeschermingsrichtlijnen zijn - resp. 32 en 19 jaar na hun inwerkingtreding! - nog steeds niet overal volledig omgezet in nationale wetgeving.

1.5

Het EESC geeft toe dat er in het streven naar instandhouding van de biodiversiteit enkele successen zijn geboekt. Dat neemt niet weg dat de bioversiteit over het algeheel genomen dramatisch achteruitgaat. Daarom komt het er thans op aan dat de EU een strategie uitstippelt die gericht is op de uitvoering van maatregelen.

1.6

Onduidelijk is nog hoe er een einde kan worden gemaakt aan het probleem van de ontbrekende politieke wil. De thans voorgestelde nieuwe biodiversiteitsstrategie betekent in feite dus geen enkele stap vooruit. Uit de discussies die tot dusverre in de Raad over onderhavige mededeling zijn gevoerd, komt duidelijk naar voren dat de ministers er nog steeds heel weinig voor voelen om het biodiversiteitsbeleid in de andere beleidsterreinen te integreren.

1.7

Van het allergrootste belang is dan ook dat er een nauw verband wordt gelegd tussen de aanstaande hervormingsprocessen (zoals de hervorming van het visserij-, landbouw-, vervoers-, energie- en cohesiebeleid) en de biodiversiteitsstrategie. Het EESC stelt vast dat het hieraan nog ernstig schort. Dat geldt ook voor de programmering in het kader van de financiële vooruitzichten voor 2014-2020, waarbij volgens het EESC onvoldoende financiële middelen worden vrijgemaakt. De Commissie zou de door haar zelf voorgestelde biodiversiteitsstrategie serieuzer moeten nemen!

1.8

In de besprekingen die aan dit advies zijn voorafgegaan, werden in dit verband steeds vergelijkingen gemaakt met de schuldencrisis en de crisis in de eurozone. Als de lidstaten hun eigen beginselen en criteria niet serieus nemen - of het nu gaat om natuurbeschermingsregels of om de in het Verdrag van Maastricht vastgelegde criteria voor de stabiliteit van de Monetaire Unie - hoeft niemand ervan op te kijken dat er a) problemen ontstaan en dat b) de burgers hun vertrouwen in de politiek kwijtraken.

1.9

Er is zonder meer behoefte aan informatie en kennis over biodiversiteit en de complexe wisselwerkingen tussen biodiversiteit enerzijds en ontwikkeling en werkgelegenheid anderzijds. Ook moet meer worden gedaan aan de signalering en verspreiding van beste praktijken.

1.10

De Commissie wordt dringend verzocht om nu eindelijk met de lijst van voor het milieu schadelijke subsidies te komen, zoals al in 2006 toegezegd.

2.   Mededeling van de Commissie: hoofdlijnen en achtergrond

2.1

De Europese Raad heeft in 2001 in Göteborg overeenstemming bereikt over een EU-strategie voor duurzame ontwikkeling waarin ook de doelstelling van het biodiversiteitsbeleid duidelijk is vastgelegd, te weten: „Habitats en natuurlijke systemen beschermen en herstellen en de voortschrijdende teloorgang van de biodiversiteit tegen 2010 tot staan brengen. (1)

2.2

De staatshoofden en regeringleiders van de EU moesten in maart 2010 wel toegeven dat zij hun doel niet hadden bereikt. Om die reden hebben ze aangedrongen op een nieuwe, door de Commissie in haar mededeling „Opties voor een EU-visie en een EU-doel voor biodiversiteit na 2010 (2) geformuleerde doelstelling met als streefdatum 2020. Die doelstelling luidt als volgt: „In de EU is de achteruitgang van biodiversiteit en ecosysteemdiensten in 2020 stopgezet, zijn biodiversiteit en ecosysteemdiensten zo veel mogelijk hersteld en heeft de EU haar bijdrage verhoogd om het wereldwijde verlies aan biodiversiteit tegen te gaan.”

2.3

De Raad heeft de Commissie opgedragen om voor deze doelstelling een nieuwe strategie uit te werken. Onderhavige mededeling is daar het resultaat van.

2.4

De Commissie wijst hierin, aan de hand van al jaren bekende feiten, op de noodzaak om nu eindelijk in actie te komen:

biodiversiteitsverlies is naast de klimaatverandering - waarmee het onlosmakelijk is verbonden - de meest kritieke mondiale bedreiging voor het milieu;

het tempo waarin soorten uitsterven is ongeëvenaard: momenteel verdwijnen soorten 100 tot 1 000 keer sneller dan onder natuurlijke omstandigheden het geval zou zijn;

in de EU bevinden slechts 17 % van de door EU-wetgeving beschermde habitats en soorten en 11 % van de belangrijkste door EU-wetgeving beschermde ecosystemen zich „in een gunstige toestand (3)  (4);

de schaarse positieve effecten van de sinds 2001 genomen maatregelen worden tenietgedaan „door aanhoudende en toenemende druk op de Europese biodiversiteit; veranderingen in het landgebruik, overexploitatie van de biodiversiteit en de bestanddelen ervan, de verspreiding van invasieve uitheemse soorten, verontreiniging en klimaatverandering zijn constant gebleven of erger geworden.”;

het feit dat in de besluitvorming geen recht wordt gedaan aan de economische waarde van biodiversiteit, leidt ook tot veel biodiversiteitsverlies.

2.5

De economische aspecten van biodiversiteitsverlies krijgen in deze mededeling meer aandacht dan in eerdere documenten van de EU. Getuige daarvan is o.m. het toenemende gebruik van het woord „ecosysteemdiensten”. Opnieuw wordt verwezen naar het TEEB- onderzoek (5) en wordt als voorbeeld de waarde van de bestuiving door insecten in de EU genoemd, die op 15 miljard euro per jaar wordt geschat. Daaruit wordt afgeleid dat „de voortdurende achteruitgang van bijen en andere bestuiversernstige gevolgen (kan) hebben voor de landbouwers …”.

2.6

De titel van hoofdstuk 3 van de mededeling luidt: „Een kader voor maatregelen voor het volgende decennium”. In dit hoofdstuk worden zes afzonderlijke streefdoelen opgesomd:

streefdoel 1: volledige uitvoering van de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn;

streefdoel 2: handhaving en herstel van ecosystemen en ecosysteemdiensten;

streefdoel 3: verhoging van de bijdrage van land- en bosbouw aan de handhaving en verbetering van de biodiversiteit;

streefdoel 4: duurzaam gebruik van visbestanden;

streefdoel 5: bestrijding van invasieve uitheemse soorten;

streefdoel 6: vergroting van de bijdrage van de EU aan de preventie van wereldwijd biodiversiteitsverlies.

2.7

Voor ieder streefdoel is een pakket maatregelen vastgelegd waarmee de daaraan verbonden specifieke uitdagingen kunnen worden aangegaan. In totaal zijn er 37 maatregelen uitgewerkt.

2.8

In de mededeling wordt bij herhaling gewezen op de noodzaak om het biodiversiteitsbeleid beter in de andere beleidsterreinen van de EU (zoals bijvoorbeeld het landbouw- en het visserijbeleid) te integreren.

2.9

Vooral op de volgende gebieden is er behoefte aan financiering: de voltooiing van het Natura 2000-netwerk en de naleving van de overeengekomen internationale verplichtingen (6).

2.10

Ook wordt aangevoerd dat „… de hervorming van schadelijke subsidies … ten goede (zal) komen aan de biodiversiteit.”

3.   Algemene opmerkingen

3.1

Het EESC heeft al eerder - in februari 2007, juli 2009 en september 2010 - zijn standpunt over het biodiversiteitsbeleid kenbaar gemaakt.

3.2

De beleidsterreinen, doelstellingen en maatregelen die in de huidige ontwerpstrategie worden genoemd, waren al in 2006 hoofdbestanddeel van het toentertijd goedgekeurde biodiversiteitsactieplan.

3.3

De thans voorgestelde strategie behelst inhoudelijk niets nieuws, maar maakt wel duidelijk aan welke maatregelen niet valt te ontkomen en welke maatregelen het meest urgent en potentieel succesvol zijn. Voor een groot deel is de strategie echter een „copy/paste” van al lang bekende feiten, eisen en maatregelen. Er is voldoende inzicht in alle relevante onderwerpen. De vraag wat er moet worden gedaan, is al lang verdrongen door die andere vraag, nl. waarom zoveel wordt nagelaten en hoe woorden in daden kunnen worden omgezet. Juist op deze fundamentale vraag blijft de strategie het antwoord voorlopig schuldig!

3.4

Deze laatste mededeling van de Commissie laat dan ook zeer veel te wensen over. De biodiversiteitsstrategie voor 2020 moet volgens het EESC dan ook meer worden gericht op de uitvoering van maatregelen.

3.5

Het EESC herinnert in dat verband aan wat het al in zijn advies van 2007 heeft opgemerkt:

behoud van biodiversiteit is een noodzakelijke en belangrijke taak, en zulks niet alleen om ethische en morele redenen. Er zijn ook economische motieven die vragen om een sneller en doeltreffender optreden;

het verlies aan soorten in Europa is het gevolg van miljoenen afzonderlijke beslissingen die de afgelopen decennia voor het allergrootste deel binnen de bestaande wettelijke kaders zijn genomen;

het gaat met de biodiversiteit nog steeds bergafwaarts. Tot dusverre heeft het ontbroken aan de politieke wil om echt werk te maken van maatregelen die al sinds lang noodzakelijk worden geacht;

de oorzaken hiervan worden door de Commissie haarfijn geformuleerd: „falend bestuur (governance) en het feit dat de traditionele economische wetenschap moeite heeft om de economische waarde van het natuurlijke kapitaal en de ecosysteemdiensten te erkennen”.

Deze oorzaken en het gegeven dat de ethische en morele motieven voor biodiversiteitsbehoud veeleer pas op de tweede plaats komen als er planologische en politieke keuzes moeten worden gemaakt, hebben tot de huidige verslechtering van de situatie geleid.

het EESC heeft het door de Commissie in 2006 gepresenteerde biodiversiteitsactieplan indertijd toegejuicht en de daarin voorgestelde 160 (!) maatregelen als zinvol bestempeld. De meeste daarvan waren ook in 2006 al niet nieuw meer en stonden ook toen al sinds jaren op de agenda. Het EESC betreurt dat in de Mededeling van de Commissie geen strategisch antwoord wordt gegeven op de in zijn verkennende advies inzake biodiversiteit van 18 mei 2006 (7) gestelde vraag hoe het komt dat er, als het gaat om het behoud van de biodiversiteit, zo'n enorme kloof gaapt tussen voornemens, plannen en werkelijkheid.

het EESC is het met de Commissie eens dat de EU een mondiale verantwoordelijkheid heeft als het gaat om biodiversiteit.

3.6

Deze fundamentele standpunten uit het EESC-advies van 2007 hebben nog niets aan actualiteit ingeboet. Het EESC acht het bijzonder betreurenswaardig dat er in al die jaren geen enkele knoop is doorgehakt.

3.7

Ook deze laatste mededeling van de Commissie bevat nog altijd geen analyse van de redenen waarom de talrijke maatregelen uit het biodiversiteitsactieplan van 2006 óf niet zijn uitgevoerd óf zijn mislukt. Een onderzoek naar de aard van dat falen is vooral zo belangrijk, omdat het zonder een dergelijk onderzoek onmogelijk is om nieuwe, doelgerichte maatregelen en strategieën uit te werken die meer kans van slagen hebben. De problemen kunnen niet worden opgelost met een nieuwe strategie die als twee druppels water lijkt op de vorige.

3.8

De Commissie tracht al jaren om vaker gebruik te maken van economische argumenten om te pleiten voor de instandhouding van de biodiversiteit, maar tot nu toe heeft dit weinig vruchten afgeworpen. Het EESC, dat de instandhouding van de biodiversiteit heeft omschreven als een „economie op de langere termijn, reden waarom ook de ministers van economie en financiën er aandacht aan zouden moeten besteden (8), is op zich blij dat wordt gewaarschuwd voor de economische gevolgen als er geen biodiversiteitsbeleid wordt gevoerd. Alleen heeft een en ander er nog niet toe geleid dat het biodiversiteitsbeleid een vast onderdeel is geworden van het economische en financiële beleid van de EU. In de nieuwe strategie zou moeten worden aangegeven hoe daarin verandering kan worden gebracht.

3.9

Aan de toenemende vereconomisering van het biodiversiteitsbeleid kan echter ook een risico verbonden zijn, nl. dat men de biodiversiteit in de toekomst vooral wil beschermen op gebieden waar deze op de korte termijn economisch voordeel oplevert of lijkt op te leveren. De Commissie zou zich daarom moeten bezinnen op de vraag hoe moet worden omgegaan met soorten en habitats waarvan de economische waarde niet zonder meer kan worden becijferd. Het zal niet meevallen om uit te rekenen wat bijv. grote zoogdieren als wolven, beren en lynxen waard zijn, om maar te zwijgen van bruine kikkers, sprinkhanen, ooievaars en al die andere duizenden soorten. En dan zijn er nog dieren waarvan het economische „nut” niet hoog genoeg kan worden ingeschat, maar die nauwelijks aandacht krijgen in het politieke debat: waar zijn bijv. de programma's ter bescherming van bacteriën, schimmels of regenwormen, die onontbeerlijk zijn voor de afbraak van organische stoffen?

3.10

De voorgestelde strategie is heel erg toegespitst op land- en bosbouw en visserij. Alhoewel dit op zich te verdedigen valt - omdat a) de gevolgen daarvan voor de biodiversiteit bekend zijn en b) land- en bosbouw en visserij veel areaal in beslag nemen, waarop de EU invloed kan uitoefenen - wordt hiermee tegelijk voorbijgegaan aan andere factoren die ook de biodiversiteit aantasten, zoals vervoer en stadsontwikkeling.

3.11

Waar de Commissie in haar mededeling opmerkt dat „… de hervorming van schadelijke subsidies … ten goede (zal) komen aan de biodiversiteit”, slaat ze de spijker op de kop. Alleen is het jammer dat ze nog nooit een lijst van al deze voor het milieu schadelijke subsidies heeft opgesteld. Tot op heden is ze haar desbetreffende belofte uit 2006 nog steeds niet nagekomen.

3.12

Het EESC is ingenomen met de toezegging van de Commissie om bij alle uitgavenposten voortaan na te gaan of ze wel compatibel zijn met biodiversiteitsbehoud, en om verdere schade aan de biodiversiteit te voorkomen via een „no net loss”-aanpak.

4.   Opmerkingen over de afzonderlijke streefdoelen

4.1

Het EESC wil aan de hand van een analyse van de zes streefdoelen en enkele maatregelen duidelijk maken waarom naar zijn mening de thans voorgestelde biodiversiteitsstrategie objectief gezien weinig ambitieus is. De terughoudendheid waarmee de Commissie maatregelen voorstelt, kan zijn ingegeven door redenen van politieke aard. De onderhandelingen over de afzonderlijke maatregelen verlopen uiterst moeizaam in de Milieuraad. Het probleem is dus dat biodiversiteit nog altijd niet is geïntegreerd in de andere beleidsterreinen van de EU.

4.2

Streefdoel 1

4.2.1

De vogelrichtlijn van 1979 en de habitat-richtlijn van 1992 zijn bepalend voor de natuurscherming in Europa: zonder die richtlijnen is daadwerkelijke bescherming van de natuur in Europa een wassen neus. Dat streefdoel 1 van de nieuwe biodiversiteitsstrategie wordt geformuleerd als een volledige uitvoering van de vogelrichtlijn en de habitat-richtlijn , kan echter worden gezien als een teken aan de wand. Het grootste struikelblok voor een biodiversiteitsbeleid in Europa is het feit dat deze richtlijnen, ook na resp. 32 en 19 jaar, nog steeds niet helemaal zijn omgezet in nationaal recht. Hieruit blijkt ondubbelzinnig dat de politieke wil ontbreekt voor maatregelen voor de instandhouding van de biodiversiteit: op zich zijn er rechtsgrondslagen en strategieën genoeg. Wat dit betreft is er beslist ook een rol weggelegd voor het EHvJ, omdat zelfs goede strategieën blijkbaar niet volstaan als er geen politieke wil is!

4.2.2

Het feit dat de richtlijnen zo moeizaam worden omgezet in nationaal recht, is vooral teleurstellend omdat de meeste praktijkmaatregelen die goede resultaten hebben opgeleverd, rechtstreeks of indirect verband hielden met deze richtlijnen. Er gaan zelfs af en toe stemmen op van politici die zich afvragen of deze richtlijnen en hun doelstellingen nog wel „van deze tijd” zijn. Het antwoord van het EESC op deze vraag is een volmondig en ondubbelzinnig „ja”, omdat de nieuwe doelstellingen onmogelijk kunnen worden verwezenlijkt zolang de bewuste richtlijnen niet snel en overkort in nationaal recht zijn omgezet.

4.2.3

In de besprekingen die aan dit advies zijn voorafgegaan, werden in dit verband steeds vergelijkingen gemaakt met de schuldencrisis en de crisis in de eurozone. Als de lidstaten hun eigen beginselen en criteria niet eens serieus nemen - of het nu gaat om natuurbeschermingsregels of om de in het Verdrag van Maastricht vastgelegde criteria voor de stabiliteit van de Monetaire Unie - hoeft niemand ervan op te kijken dat er a) problemen ontstaan en dat b) de burgers hun vertrouwen in de politiek kwijtraken.

4.2.4

Bij de maatregelen ter verwezenlijking van streefdoel 1 wordt voorrang verleend aan „Zorgen voor voldoende financiering van Natura 2000-gebieden”. Het EESC denkt er net zo over, maar kan niet opmaken uit het voor 2014-2020 voorgestelde financiële kader dat de nodige verbeteringen zijn aangebracht. Van een toeslag voor het beheer van Natura 2000-gebieden, bijv. door landbouwers, zou een gunstig signaal uitgaan, maar helaas is daarvan bij de hervorming van het GLB geen sprake.

4.2.5

Slechts 17 % van de door de EU beschermde habitats en soorten en 11 % van de belangrijkste door de EU beschermde ecosystemen bevinden zich in een „gunstige” toestand. Het EESC zou van de Commissie willen weten of de intentie om ervoor te zorgen dat „… 100 % meer habitatbeoordelingen en 50 % meer soortenbeoordelingen … een verbeterde staat van instandhouding te zien geven” volstaat om de achteruitgang van de biodiversiteit daadwerkelijk een halt toe te roepen. Het EESC leidt hieruit af dat de Commissie er genoegen mee neemt als 34 % van de wettelijk beschermde habitats en soorten zich in 2020 in een „gunstige” toestand bevindt (wat betekent dat de toestand van tweederde onbevredigend mag zijn).

4.3

Streefdoel 2

4.3.1

Streefdoel 2 („ Handhaving en herstel van ecosystemen en ecosysteemdiensten ”) is een toezegging die de staatshoofden en regeringleiders al in 2001 hebben gedaan. Het is de bedoeling dat in 2020 de nodige verbeteringen zijn aangebracht, o.m door groene infrastructuur of het herstel van minstens 15 % van de aangetaste ecosystemen (9).

4.3.2

Het EESC wijst erop dat de conflicten rond het gebruik van grond de afgelopen decennia op alle beleidsterreinen (land- en bosbouw, energievoorziening, vervoer en verkeer, stadsontwikkeling e.a.) steeds heftiger zijn geworden. Het herstel van aangetaste ecosystemen zal onder de huidige randvoorwaarden deze conflicten alleen maar verder aanscherpen, omdat natuurbescherming – vanuit het standpunt van de grondgebruikers - wat bodembenutting betreft wordt gezien als een nieuwe kaper op de kust. De uitvoeringsstrategie die voor 2012 wordt verwacht, zou aan moeten geven hoe deze conflicten kunnen worden overwonnen.

4.4

Streefdoel 3

4.4.1

Ook over streefdoel 3 („ Verhoging van de bijdrage van land- en bosbouw aan de handhaving en verbetering van de biodiversiteit ”) wordt nu al jaren gepraat zonder dat er een oplossing wordt gevonden. Het EESC heeft er al vaker op gewezen dat land- en bosbouwers over het algemeen heel positief staan tegenover de bescherming van natuur en biotopen. Uit tal van proefprojecten blijkt dat samenwerking op dit gebied goede resultaten oplevert.

4.4.2

Landbouwers zijn bereid om de uitdaging van een hun door de samenleving toebedeelde multifunctionele rol (in plaats van een louter producerende rol) aan te gaan, maar krijgen daarbij te maken met taken die in eerste instantie alleen maar geld kosten en niets opleveren. Dit komt omdat de door hen extra te vervullen taken niet worden doorberekend in de prijzen voor landbouwproducten.

4.4.3

Om een einde te maken aan dit dilemma, moet het GLB dienovereenkomstig wordt bijgesteld. Het EESC verwijst naar de adviezen die het al eerder over dit onderwerp heeft uitgebracht, en zal dit onderwerp bij de komende hervorming van het GLB zorgvuldig in het oog blijven houden.

4.4.4

Daarnaast moet ook worden gekeken naar financieringswijzen buiten het landbouwbudget van de EU om, teneinde de nodige stimulerende werking te garanderen.

4.5

Streefdoel 4

4.5.1

Streefdoel 4 („ Duurzaam gebruik van visbestanden ”) houdt rechtstreeks verband met het visserijbeleid. De belangen van de industriële visserij en die van de bescherming van de biodiversiteit botsen nog steeds. Het is dan ook geen verrassing dat de doelstellingen voor de visserij (bv. actie 13: „Het beheer van beviste bestanden verbeteren”) in uiterst vage bewoordingen zijn gesteld en nauwelijks streefcijfers omvatten voor natuurbescherming. Zo heeft de doelstelling om al vanaf 2015 (en dus niet vanaf 2020) visbestanden „te handhaven of herstellen” op niveaus die „MDO's kunnen opleveren” de instemming van het EESC, maar dan wel met de kanttekening dat het hier eerder gaat om een commercieel dan om een natuurbeschermingsoogmerk. Toch is tijdens het overleg in de Raad gebleken dat zelfs dit soort nogal vrijblijvende uitspraken op veel weerstand stuit. Het EESC ziet daarin een signaal dat het biodiversiteitsbeleid het nog altijd aflegt tegen productiemethoden waarvan de niet-duurzaamheid al lang bewezen is. Het zal de onderhandelingen over de hervorming van het visserijbeleid op de voet blijven volgen.

4.6

Streefdoelen 5 en 6

4.6.1

Het EESC heeft zijn mening over streefdoel 5 („ Bestrijding van invasieve uitheemse soorten ”) al gegeven (10). Het gaat hier om een probleem dat niet nieuw is, maar waarvan de oplossing nog altijd op zich laat wachten. Hetzelfde geldt voor streefdoel 6 („ Vergroting van de bijdrage van de EU aan de preventie van wereldwijd biodiversiteitsverlies ”). Wat dit laatste streefdoel betreft kan het EESC niet anders dan vaststellen dat veel beloften en toezeggingen om de achteruitgang van de biodiversiteit een halt toe te roepen, overduidelijk niet worden nagekomen. Het project „Nationaal Park Yasuni” in Ecuador lijkt daar een voorbeeld van: de bedoeling hiervan was dat de internationale gemeenschap met financiële steun zou helpen bewerkstelligen dat van aardoliewinning wordt afgezien. Veel van het beloofde geld is echter nooit aangekomen, met als gevolg dat het er nu naar uitziet dat er, ten koste van de natuur in het regenwoud, aardolie zal worden gewonnen.

4.6.2

Het EESC dringt er bij de Commissie, de Raad en het Europees Parlement op aan om duidelijk aan te geven hoeveel geld in de komende financieringsperiode (2014-2020) voor het mondiale biodiversiteitsbeleid zal worden uitgetrokken. Deze duidelijkheid ontbreekt in de documenten die tot dusverre ter beschikking zijn gesteld. Tot op heden hebben de EU en de lidstaten minder dan 0,004 % van hun economisch potentieel uitgegeven aan wereldwijde maatregelen om de biodiversiteit in stand te houden of verder te ontwikkelen. Daarmee kunnen de problemen - die groter worden nu de concurrentiestrijd om het gebruik van grond verder oplaait - niet worden opgelost.

Brussel, 26 oktober 2011

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  COM(2001) 264 definitief van 15 april 2001, blz. 14

(2)  COM(2010) 4 definitief

(3)  http://www.eea.europa.eu/publications/eu-2010-biodiversity-baseline/

(4)  Er zijn geen cijfers voor habitats en soorten die geen bescherming via EU-wetgeving genieten, ook al hebben deze evenveel invloed op de biodiversiteit.

(5)  TEEB: „The Economics of Ecosystems and Biodiversity”, zie http://teebweb.org.

(6)  Vgl. CoP 10-Conferentie in Nagoya (2010).

(7)  PB C 195 van 18 augustus 2006, blz. 96.

(8)  PB C 48 van 15 februari 2011, blz. 150, par. 1.6.

(9)  Dit streefdoel komt overeen met de dienovereenkomstige doelstelling van het Verdrag inzake biologische diversiteit.

(10)  PB C 306 van 16 december 2009, blz. 42.


Top