Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011AE1184

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Naar een algemeen Europees internationaal investeringsbeleid (COM(2010) 343 definitief)

PB C 318 van 29.10.2011, p. 150–154 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

29.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 318/150


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Naar een algemeen Europees internationaal investeringsbeleid

(COM(2010) 343 definitief)

2011/C 318/25

Rapporteur: de heer PEEL

De Europese Commissie heeft op 7 juli 2010 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, te raadplegen over de

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Naar een algemeen Europees internationaal investeringsbeleid

COM(2010) 343 definitief.

De gespecialiseerde afdeling Externe betrekkingen, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 20 juni 2011 goedgekeurd.

Het EESC heeft tijdens zijn op 13 en 14 juli 2011 gehouden 473e zitting (vergadering van 13 juli 2011) onderstaand advies uitgebracht, dat met 123 stemmen vóór en 5 stemmen tegen, bij 9 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   Het EESC is ingenomen met de nieuwe bevoegdheid van de EU op het gebied van buitenlandse directe investeringen (BDI) en met de mogelijkheden van deze eerste stap voor een sterkere, meer consequente bescherming van de investeringen tussen lidstaten en derde landen. Een overkoepelend kader zou een goede zaak zijn, op voorwaarde dat het niet te restrictief is. Het is essentieel dat de zekerheid voor investeerders gewaarborgd wordt, zowel in het belang van de bedrijven in de EU als in het belang van ontwikkelingslanden. De grotere onderhandelingskracht die de exclusieve EU-bevoegdheid oplevert, zou ertoe moeten leiden dat de EU een belangrijkere speler wordt en dat er een betere toegang wordt verkregen tot belangrijke markten van derde landen, terwijl investeerders worden beschermd, hetgeen tot een verbetering van het internationale concurrentievermogen van de EU zou leiden.

1.2   Het EESC is in het bijzonder te spreken over de toezegging in de mededeling dat de handelspolitiek en het investeringsbeleid van de EU „in overeenstemming dienen te zijn” met het EU-beleid op economisch gebied en op andere terreinen, met inbegrip van „milieubescherming, aanvaardbare arbeidsvoorwaarden en werkomstandigheden, gezondheid en veiligheid op het werk” en ontwikkeling. Het is van essentieel belang dat het investeringsbeleid van de EU niet haaks staat op een van deze andere beleidsterreinen; bij toekomstige of herziene investeringsverdragen moeten beide partijen voor elk van deze specifieke aspecten van duurzame ontwikkeling voldoende speelruimte overlaten. Ook moet volledig rekening worden gehouden met het feit dat investeerders aan de eisen op het vlak van duurzame ontwikkeling moeten voldoen bij hun inspanningen om hun algehele concurrentievermogen te ondersteunen en te behouden. Dit neemt niet weg dat voor een doeltreffende EU-investeringsstrategie een cruciale rol is weggelegd bij het handhaven van het concurrentievermogen van de EU in een tijd van snelle economische veranderingen en grote verschuivingen in de economische machtsverhoudingen in de wereld.

1.3   Het EESC is het ermee eens dat een standaardmodel voor investeringsovereenkomsten met derde landen noch noodzakelijk noch wenselijk is. Investeringsovereenkomsten van de EU zouden er echter toe moeten leiden dat een open investeringsklimaat wordt gecombineerd met een doeltreffende bescherming voor EU-investeerders en dat investeerders in de landen waarin zij investeren, beschikken over handelingsvrijheid. Een dergelijk klimaat, waarin beperkingen voor investeringen geleidelijk worden afgeschaft en voldoende bescherming wordt geboden, met name door middel van voorschriften inzake nationale behandeling, eerlijke en rechtvaardige behandeling en onbeperkte financiële transacties, is van essentieel belang voor investeerders.

1.4   Het EESC wijst er tevens op dat iedere poging om alle bestaande bilaterale investeringsovereenkomsten (Bilateral Investment Treaties of BIT's) binnen vijf jaar te beëindigen, meteen een enorm destabiliserend effect zou hebben op de lopende investeringen en op de sociale bescherming en de werkgelegenheid. Dit betekent echter niet dat niet nader naar deze overeenkomsten gekeken zou mogen worden in het kader van een evaluatie om een coherentere, transparantere en evenwichtigere EU-aanpak tot stand te brengen.

1.5   Het EESC dringt er daarom op aan dat de EU gebruik maakt van deze mogelijkheid om de investeringsovereenkomsten waarover thans wordt onderhandeld te verbeteren en te updaten. Daarbij moet zij wel van haar eigen kracht uitgaan en niet slechts anderen imiteren. De EU moet de jongste ontwikkelingen op het vlak van internationaal investeringsrecht, investeringsbeleid en investeringspraktijken (m.i.v. de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten) aan een kritische blik onderwerpen, om ervoor te zorgen dat haar ideeën en uitgangspunten m.b.t. toekomstige investeringsverdragen en investeringshoofdstukken in vrijhandelsovereenkomsten zowel up-to-date als duurzaam zijn.

1.6   Het EESC schaart zich volledig achter het voornemen van de Commissie om prioriteit te geven aan onderhandelingen met die landen – in het bijzonder de in „Europa als wereldspeler” genoemde belangrijkste opkomende economieën – die een sterk marktpotentieel hebben maar waar de bescherming van buitenlandse investeerders nog verbeterd moet worden. Het is echter ook verheugd over de verklaring dat dit geen belemmering mag vormen voor eventuele toekomstige multilaterale initiatieven.

1.7   Het EESC dringt er bij de Commissie op aan om overeenkomsten inzake de bescherming van investeringen te benutten als belangrijke kansen om in ontwikkelingslanden die langetermijninvesteringen te bevorderen die tot economische voordelen leiden, zoals hoogwaardige en fatsoenlijke banen, een betere infrastructuur en de overdracht van kennis.

1.8   Het EESC betreurt dat in de mededeling te weinig aandacht wordt besteed aan de wijze waarop een internationaal investeringbeleid van de EU afgestemd zal worden op en zal samenhangen met het ontwikkelingsprogramma van de EU, met name ten aanzien van de ACS-landen en de minst ontwikkelde landen en met het oog op de nog lopende onderhandelingen over economische partnerschapsovereenkomsten.

1.9   De EU heeft tot nu toe veel profijt gehad van de openheid voor „BDI-tweerichtingsverkeer”, maar het EESC betreurt dat er in de mededeling niet nader wordt ingegaan op mogelijke overnames van strategisch gevoelige Europese ondernemingen.

1.9.1   De Commissie is duidelijk voornemens – en terecht – om een open investeringsklimaat in de EU te scheppen, maar zij zou wel nader moeten bekijken hoe dat het beste kan gebeuren en hoe daarop het beste toezicht uitgeoefend kan worden. Daarnaast is wederkerigheid in de investeringsrelaties met derden een complexe kwestie die haar aandacht verdient, maar waarbij een ongenuanceerde quid pro quo-benadering moet worden voorkomen.

1.10   Bij meer algemene handelsbesprekingen van de EU moet er zoveel mogelijk naar worden gestreefd ook te onderhandelen over investeringshoofdstukken. Investeringen moeten ook worden geïntegreerd in de toezichthoudende rol die door het maatschappelijk middenveld vervuld moet worden wanneer in het kader van dergelijke overeenkomsten fora van het maatschappelijk middenveld worden opgericht.

2.   Achtergrond – investeringen: een nieuw EU-terrein

2.1   De mededeling van de Commissie getiteld „Naar een algemeen Europees internationaal investeringsbeleid” is een uitvloeisel van het Verdrag van Lissabon. In artikel 207 van het VWEU worden de buitenlandse directe investeringen voor het eerst genoemd als een van de terreinen die onder de gemeenschappelijke handelspolitiek van de Unie vallen. In art. 206 VWEU is daarnaast bepaald dat de Unie „een bijdrage levert tot de geleidelijke afschaffing van de beperkingen voor het internationale handelsverkeer en voor buitenlandse directe investeringen”. In de mededeling wordt in dat verband het navolgende opgemerkt: „Investeringen vormen een nieuw terrein voor de gemeenschappelijk handelspolitiek”. Er wordt nu echter pas de eerste stap in de ontwikkeling van een dergelijk EU-beleid gezet en de toekomstige richting van het beleid zal in belangrijke mate worden beïnvloed door de reacties op de mededeling.

2.2   Het Verdrag van Lissabon voorziet in een essentiële overdracht van bevoegdheden met betrekking tot het externe beleid van de EU: de verschillende aspecten (handel, investeringen, ontwikkeling, uitbreiding) dienen beter geïntegreerd en op elkaar afgestemd te worden, zeker ook met het oog op een veel intensievere coördinatie.

2.3   Doel van deze mededeling is om te onderzoeken „hoe de Unie een internationaal investeringsbeleid kan ontwikkelen dat het concurrentievermogen van de EU verhoogt en daarmee bijdraagt tot de doelstellingen van slimme, duurzame en inclusieve groei, zoals uiteengezet in de Europa 2020-strategie”, waarbij wel een open investeringsklimaat blijft bestaan.

2.4   Het EESC is echter niet verzocht om ook advies te geven over het parallelle voorstel voor een verordening waarin concrete overgangsregelingen worden vastgesteld met betrekking tot bestaande BIT's. Deze kwestie baart velen grote zorgen, ook al heeft de Commissie benadrukt dat zij niet van plan is om de BIT's te herschrijven. Op dit moment hebben de lidstaten meer dan 1 100 BIT's gesloten met 147 derde landen. Het aantal BIT's loopt uiteen van 120 voor Duitsland tot nul voor Ierland. Van de landen die vóór 2004 lid van de EU waren, hebben alleen Griekenland en Denemarken minder dan 50 BIT's gesloten. Van de nieuwe lidstaten hebben alleen Tsjechië en Roemenië minimaal 60 BIT's.

2.5   De Commissie stelt voor om de huidige overeenkomsten binnen vijf jaar te herzien en hierover verslag uit te brengen bij Parlement en Raad. Daarbij moet aan stabiliteit en rechtszekerheid voor investeerders de hoogste prioriteit worden gegeven. Er wordt echter vanuit bepaalde hoeken druk op de Commissie uitgeoefend om alle BIT's binnen vijf jaar te beëindigen. Dat zou echter onmiddellijk een enorm destabiliserend effect hebben op bestaande investeringen, hetgeen niet alleen ernstige gevolgen voor de werkgelegenheid en de betrokken ondernemingen zou kunnen hebben, maar ook voor de sociale bescherming en de toekomstige pensioenen in Europa, daar waar pensioenfondsen grote belangen in die ondernemingen hebben. Dit mag de EU er echter niet van weerhouden om nader te kijken naar de huidige BIT's als onderdeel van een algemene evaluatie van de jongste ontwikkelingen op het vlak van internationaal investeringsrecht, investeringsbeleid en investeringspraktijken en de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten, om een coherenter, transparanter en duurzamer investeringsbeleid en onderhandelingsstrategie uit te werken.

2.6   De nieuwe EU-bevoegdheid op het gebied van de buitenlandse directe investeringen zou reële mogelijkheden met zich mee moeten brengen voor een sterkere, meer consequente bescherming van de investeringen tussen lidstaten en derde landen en voor het bevorderen van die langetermijninvesteringen in ontwikkelingslanden die tot economische voordelen leiden, zoals hoogwaardige en fatsoenlijke banen, een betere infrastructuur en de overdracht van kennis. Dit zou er ook toe kunnen bijdragen om de grote migratiedruk op de EU te verlichten.

2.7   Aan investeringsbesluiten liggen uiteraard commerciële overwegingen ten grondslag. Investeringen worden echter vaak in twee categorieën onderverdeeld, te weten „markttoegang” en „bescherming”. De onderhavige mededeling is hoofdzakelijk gericht op bescherming, al komen ook andere aspecten aan bod, zoals de toelating van buitenlandse investeerders tot de interne markt. Doel is om dergelijke investeerders „ervan te overtuigen dat zij kunnen opereren in een open en degelijk ondernemingsklimaat met duidelijke en eerlijke regels, zowel binnen de grenzen van het gastland als daarover heen”.

2.7.1   De markttoegang voor investeerders wordt reeds in multilaterale en bilaterale overeenkomsten op EU-niveau geregeld (diensten vormen een essentieel onderdeel van de huidige Doha-onderhandelingsronde). Het is onzeker in hoeverre „portfolio-investeringen”, die door het Europees Hof van Justitie worden omschreven als „de verwerving van effecten op de kapitaalmarkt met het uitsluitend doel te beleggen, zonder invloed op het bestuur van en de zeggenschap over de onderneming te willen uitoefenen” (1), binnen het bestek van de mededeling vallen. Dit punt moet opgehelderd worden, evenals eventuele gevallen van ongelijke behandeling.

3.   Buitenlandse directe investeringen

3.1   Onder „buitenlandse directe investeringen” wordt volgens de mededeling gewoonlijk het navolgende verstaan (geschraagd door arresten van het Europees Hof van Justitie): „alle buitenlandse investeringen die gericht zijn op de vestiging of de handhaving van duurzame en directe betrekkingen tussen enerzijds de kapitaalverschaffer en anderzijds de onderneming waarvoor de betreffende middelen bestemd zijn, met het oog op de uitoefening van een economische activiteit” of „een kapitaalstroom van een investeerder die in een bepaald land is gevestigd, naar een onderneming die in een ander land is gevestigd”. Het feit dat er geen sprake is van een absolute definitie verschaft de Commissie de mogelijkheid flexibeler op te treden wanneer de omstandigheden in de toekomst zouden veranderen, maar dat brengt het risico met zich mee dat de rechtszekerheid wordt aangetast: geen ideale situatie voor investeringen. Iedere striktere definitie van het begrip „investeringen” dient de bescherming van investeringen te versterken, niet te verzwakken, en mag de flexibiliteit niet aantasten.

3.2   Veel mensen zijn van mening dat de investeringsaspecten belangrijker zouden kunnen worden dan handel, met name waar het de toegang tot de markten in de opkomende economieën betreft. In de afgelopen jaren zijn de BDI door bedrijven en de industrie uit de EU exponentieel gegroeid – dat is mede een gevolg van het toenemende globaliseringstempo. Uitgaande van de comparatieve productiekosten is het in de meeste gevallen zo dat het ideale productiepunt zich zo dicht mogelijk bij de eindmarkt bevindt. Dat is met name van belang nu zich nieuwe markten openen, vooral in belangrijke opkomende economieën. Deze trend zou nog versneld kunnen worden: inkoop en productie kunnen eenvoudig van het ene naar het andere land verplaatst worden, zoals reeds te zien is als gevolg van het feit dat er tussen de diverse landen en regio’s sprake is van aanzienlijke verschillen tussen acceptatieniveaus wat de toepassing van biotechnologie betreft.

3.2.1   Ook de mondiale toeleverings- en productieketens kunnen zich over veel landen uitstrekken – een mobiele telefoon die voor Europa is bestemd, kan bijvoorbeeld in China gefabriceerd zijn, waarbij gebruik is gemaakt van geavanceerde technologie die vanuit andere regio’s in Oost-Azië is ingevoerd. Hoewel de invoer in de EU vanuit China de afgelopen jaren snel is toegenomen (zij is tussen 2005 en 2008 bijna verdubbeld van 117 miljard EUR tot 200 miljard EUR), is het algemene niveau van de invoer in de EU vanuit Oost-Azië het afgelopen decennium redelijk stabiel gebleven (variërend tussen de 21 en 26 %). Vóór de toetreding van China tot de WTO werden dergelijke onderdelen meestal rechtstreeks van elders ingevoerd in de EU. In de praktijk blijkt meer dan de helft van de Chinese uitvoer afkomstig te zijn van ondernemingen die in buitenlandse handen zijn en die in China hebben geïnvesteerd – in de elektronicasector bedraagt dat aandeel zelfs 65 %.

3.3   De BDI spelen een cruciale rol in de mondiale ondernemingsstrategie van de EU. In de mededeling wordt beschreven waarom dat het geval is. Vele Europese bedrijven (zoals in de textielsector) hebben ook hun productie naar China verplaatst om concurrerend te kunnen blijven opereren, waardoor de financiering van essentiële werkzaamheden in eigen land, met name op het gebied van O&O, gewaarborgd kon worden. In 2009 bedroegen de investeringen van de EU in China in totaal 5,3 miljard EUR, terwijl de investeringen door China in de EU slechts 0,3 miljard EUR bedroegen (2). In de mededeling wordt opgemerkt dat „volgens de huidige stand van het onderzoek betreffende BDI en werkgelegenheid [er] geen meetbaar negatief effect [is] op de totale werkgelegenheid aangetoond [van uitgaande investeringen] (3)”. Tegelijkertijd wordt echter ook het navolgende toegegeven: „Hoewel de balans dus positief uitvalt, kunnen er natuurlijk toch negatieve effecten optreden op sectorspecifiek, geografisch en/of individueel niveau”. De kans is het grootst dat die negatieve effecten zich bij lager opgeleiden voordoen.

3.3.1   Opgemerkt wordt ook dat het „relatieve aandeel” van de grote opkomende economieën in de BDI-stromen begint toe te nemen. De EU is de marktleider voor zowel de inkomende als de uitgaande BDI, zoals blijkt uit de overname door Indiase en Chinese bedrijven van Europese ondernemingen (bijv. Corus en Volvo) en veel bekende merken, vooral van auto’s, die worden gemaakt door Amerikaanse en Japanse bedrijven die reeds op de Europese markt opereren.

3.3.2   In de mededeling wordt opgemerkt dat de EU veel profijt heeft gehad van deze openheid voor „BDI-tweerichtingsverkeer”, maar er wordt niet nader ingegaan op mogelijke overnames van strategisch gevoelige Europese ondernemingen. In de media is gespeculeerd over oprichting van een EU-orgaan met bevoegdheden om dergelijke buitenlandse overnames te beoordelen en te blokkeren. China streeft er bijvoorbeeld naar, ondanks het EU-verbod op de overdracht van geavanceerde technologie, dat sinds 1989 van kracht is, om activa (en staatsobligaties) te kopen en wel vooral in lidstaten met hoge schulden, en om bedrijven over te nemen die gespecialiseerd zijn in hoogwaardige geavanceerde technologieën. Uit ramingen van de Bank of England blijkt dat China in 205040 % van de totale spaartegoeden in de G20 voor zijn rekening zou kunnen nemen, ten opzichte van slechts 5 % in de Verenigde Staten. Dergelijke investeringen vallen onder de Investment Canada Act en onder het Amerikaanse Committee on Foreign Investment. De Commissie is duidelijk voornemens – en terecht – om een open investeringsklimaat in de EU te scheppen, maar zij zou wel nader moeten bekijken hoe dat het beste kan gebeuren en hoe daarop het beste toezicht uitgeoefend kan worden. Daarnaast is wederkerigheid in de investeringsrelaties met derden een complexe kwestie die haar aandacht verdient, maar waarbij een ongenuanceerde quid pro quo-benadering moet worden voorkomen.

4.   Investeringen als onderdeel van een breder extern beleid van de EU

4.1   Bij het ontwikkelen van een algemeen internationaal investeringbeleid voor de EU dient met veel aspecten rekening te worden gehouden. Investeringen worden weliswaar uit commerciële overwegingen gedaan, maar daarnaast is een open investeringsklimaat, waarin sprake is van handelingsvrijheid, beperkingen voor investeringen geleidelijk worden afgeschaft en voldoende bescherming wordt geboden, van essentieel belang voor investeerders. Daartoe behoren voorschriften inzake nationale behandeling, eerlijke en rechtvaardige behandeling en vrije financiële transacties. Dit is van cruciaal belang om de handel, waarvan „onze welvaart afhankelijk is” (4), uit te breiden naar belangrijke derde landen en andere opkomende economieën.

4.2   Het investeringsbeleid was een van de zogeheten „Singapore-kwesties”, die door de EU in 1997 werden toegevoegd aan de WTO-agenda van de Doha-onderhandelingsronde die toen nog moest beginnen, maar later weer van de agenda werden gehaald als poging tot compromis in Cancún in 2003. Gezien de noodzaak om ontwikkelingslanden bij dit onderwerp te betrekken, werd het investeringsbeleid als een centrale doelstelling opgenomen in de mededeling van de Commissie van 2006 over de handel getiteld „Europa als wereldspeler”. Die mededeling bestrijkt het merendeel van de aspecten die thans ook onderwerp zijn van de onderhandelingen over de vrijhandelsovereenkomsten (Free Trade Agreements – FTA’s) waarbij de EU betrokken is. In de onderhavige mededeling wordt voortgebouwd op die aanpak en op de landen en regio’s die daarin genoemd worden, waarbij wel wordt aangetekend dat dit geen belemmering mag vormen voor eventuele toekomstige multilaterale initiatieven (5).

4.3   Canada, dat heeft aangegeven in de huidige economische en handelsonderhandelingen met de EU ook over de bescherming van investeringen te willen praten, hanteert een hoog niveau van bescherming van investeerders en scoort hoog op de „Ease of doing business index” van de Wereldbank en op het vlak van investeringsstromen. Voor veel van de andere landen die in „Europa als wereldspeler” en in de onderhavige mededeling worden genoemd, met uitzondering van Singapore, geldt dat niet. In de Wereldbankindex staat China (exclusief Hongkong) van de 183 landen op de 89e plaats en Rusland, Brazilië en India op respectievelijk de 120e, 129e en 133e plaats. Deze landen scoren eveneens slecht wat de bescherming van investeerders betreft. Zij dienen ook nog steeds een gunstig regelgevingsklimaat voor bedrijven te ontwikkelen. Het is zinvol om prioriteit te geven aan onderhandelingen met die landen die wel een sterk marktpotentieel hebben, maar waar de bescherming van buitenlandse investeerders nog verbeterd moet worden.

4.3.1   Ook Singapore en India hebben verzocht om hoofdstukken over de bescherming van investeringen op te nemen in de vrijhandelsovereenkomsten waarover de onderhandelingen met de EU gaande zijn. Zoals wordt voorgesteld, zou moeten worden getracht afzonderlijke, op zichzelf staande investeringsovereenkomsten met zowel China als Rusland te sluiten (6); de meer algemene onderhandelingen verlopen bijzonder traag. Naar verwachting zal Rusland hier wel belangstelling voor tonen. In China is er echter nog steeds sprake van duidelijke obstakels voor EU-bedrijven, zeker op het gebied van intellectuele eigendomsrechten, aanbestedingen en geavanceerde technologieën. Brazilië blijft pertinent weigeren om de opname van een investeringshoofdstuk in de vrijhandelsovereenkomsten met de Mercosur in overweging te nemen. Daarnaast is het sluiten van overeenkomsten met landen als Venezuela nog steeds niet haalbaar.

4.4   Uit de LSE-studie (7) blijkt dat de nieuwe, exclusieve bevoegdheid ertoe moet leiden dat de rol van de EU wordt versterkt, hetgeen het EESC verwelkomt. In de studie wordt erop gewezen dat de NAFTA-landen (Noord-Amerika) sinds de jaren negentig vorm hebben gegeven aan de investeringsregels door uitgebreidere overeenkomsten te sluiten, die indirect ten nadele zijn van EU-investeerders (ook al zijn er soms nieuwe lidstaten bij betrokken). In de studie wordt vervolgens geconstateerd dat de grotere onderhandelingskracht als gevolg van één uniform beleid de EU in staat zou moeten stellen om een betere toegang tot belangrijke markten van derde landen te krijgen, terwijl investeerders worden beschermd, hetgeen tot een verbetering van het internationale concurrentievermogen van de EU zou moeten leiden.

4.4.1   Het EESC is het met de LSE eens dat de EU gebruik moet maken van deze mogelijkheid om de investeringsovereenkomsten waarover wordt onderhandeld te updaten. Daarbij moet de EU wel van haar eigen kracht uitgaan en niet trachten om de NAFTA-aanpak te kopiëren.

5.   Sociale en milieuoverwegingen met betrekking tot investeringen

5.1   Veel mensen zijn evenwel huiverig voor het toenemende politieke karakter van de investeringsonderhandelingen dat hiervan het gevolg zal zijn, niet in het minst vanwege de nadruk die in artikel 205 VWEU wordt gelegd op het feit dat de gemeenschappelijke handelspolitiek gebaseerd dient te zijn op de algemene beginselen voor het extern optreden van de EU, met inbegrip van het bevorderen van de democratie en de rechtsstaat, het eerbiedigen van de mensenrechten en het ondersteunen van een duurzame economische, sociale en ecologische ontwikkeling. Die vrees wordt niet door het EESC gedeeld; het Comité is van mening dat deze zaken van het grootste belang zijn.

5.2   Recente BIT's van de NAFTA omvatten bescherming tegen indirecte onteigeningen, hetgeen bij de BIT's van de lidstaten vaak niet het geval is. Zonder een dergelijke bescherming stijgt het risico dat geschillen middels arbitrage beslecht moeten worden en dat is niet bepaald een prettig vooruitzicht. Dit aspect is voor het EESC ook van bijzonder belang wanneer het gaat om het opnemen van voorschriften voor een duurzame ontwikkeling en andere regulerende maatregelen die duidelijk in het algemeen belang zijn (8), met name waar deze door andere partijen worden beschouwd als een manier om obstakels op te werpen.

5.3   Zoals gezegd is het EESC verheugd over de toezegging in de mededeling dat de handelspolitiek en het investeringsbeleid van de EU in overeenstemming dienen te zijn met het EU-beleid op andere terreinen, met inbegrip van „milieubescherming, aanvaardbare arbeidsvoorwaarden en werkomstandigheden, gezondheid en veiligheid op het werk” en ontwikkeling. Bij meer algemene handelsbesprekingen van de EU moet er zoveel mogelijk naar worden gestreefd ook te onderhandelen over investeringshoofdstukken. Bescherming van investeringen moet ook worden geïntegreerd in de toezichthoudende rol die door het maatschappelijk middenveld vervuld moet worden wanneer in het kader van dergelijke overeenkomsten fora van het maatschappelijk middenveld (9) worden opgericht.

5.4   Als zijn reactie op „Europa als wereldspeler” heeft het EESC reeds gepleit voor opname van de SAP-plus-normen in toekomstige EU-vrijhandelsovereenkomsten. Hiertoe behoren de acht essentiële ILO-verdragen en belangrijkste milieuverdragen. Het toezicht op deze aspecten dient geïntegreerd te worden in het investeringsgerelateerde mandaat van elk op te zetten forum van het maatschappelijk middenveld, niet in de laatste plaats om te voorkomen dat het gastland bij geschillen op onredelijke gronden een beroep op sociale of milieukwesties doet. Het EESC wijst er echter wel op dat Canada slechts 5, Korea 4 en de VS slechts 2 van deze ILO-verdragen heeft geratificeerd.

5.4.1   Het EESC is dan ook verheugd over de duidelijke afspraak in de Cariforum-overeenkomst (2008) dat de milieu- of arbeidsnormen niet verlaagd zullen worden om investeringen aan te trekken. Daarnaast is het ook een goede zaak dat er een bepaling over het gedrag van investeerders is opgenomen (artikel 72) om de betreffende normen in acht te nemen, om corrupte praktijken te vermijden en om betrekkingen met de lokale gemeenschappen te onderhouden. Er moet volledig rekening worden gehouden met het feit dat investeerders aan de eisen op het vlak van duurzame ontwikkeling moeten voldoen bij hun inspanningen om hun algehele concurrentievermogen te ondersteunen en te behouden. Ook mag het niet zo zijn dat voor binnenlandse concurrenten in derde landen minder strenge normen gelden dan voor investeerders uit de EU.

6.   Investeringen als ontwikkelingsinstrument?

6.1   Een van de kritieke aspecten waaraan in de mededeling volgens het EESC duidelijk te weinig aandacht wordt besteed, is de wijze waarop een internationaal investeringbeleid van de Unie afgestemd zal worden op en zal samenhangen met het ontwikkelingsprogramma van de EU, met name ten aanzien van de ACS-landen en de minst ontwikkelde landen en met het oog op de nog lopende onderhandelingen over economische partnerschapsovereenkomsten. De EU-strategie voor Afrika staat in schril contrast met de benadering die China hanteert. In zijn zoektocht naar nieuwe bronnen van grondstoffen en nieuwe mogelijkheden voor investeringen in het buitenland is China in diverse Afrikaanse landen partnerschappen aangegaan die zich richten op investeren als commerciële activiteit en niet zozeer als ontwikkelingshulp.

6.2   De EU moet die langetermijninvesteringen in ontwikkelingslanden bevorderen die tot economische voordelen leiden, zoals fatsoenlijke banen, een betere infrastructuur en de overdracht van kennis. Dit aspect zou een wezenlijk deel moeten uitmaken van het initiatief voor economische partnerschapsovereenkomsten, dat hoofdzakelijk betrekking heeft op ontwikkeling.

6.2.1   Het EESC heeft er eerder (10) al de aandacht op gevestigd dat „de economische ontwikkeling van Afrika in de eerste plaats afhankelijk [is] van de verdieping van de Afrikaanse interne markt, zodat deze kan zorgen voor een endogene groei waarmee het continent zijn plaats in de wereldeconomie kan innemen” en dat „regionale integratie en ontwikkeling van de interne markt Afrika’s springplank [vormen] naar een positieve deelname aan de wereldhandel”. Met betrekking tot het investeringsbeleid van de EU zij hier nogmaals op gewezen.

Brussel, 20 juni 2011

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  Arrest van het EHvJ van 28 september 2006.

(2)  Cijfers van de Commissie.

(3)  „2010 Impact of EU outward FDI”, Copenhagen Economics.

(4)  „Europa als wereldspeler”, geciteerd in CESE, PB C 211 van 19.8.2008, blz. 82.

(5)  De standpunten van het EESC over multilaterale versus bilaterale overeenkomsten worden uitgebreider beschreven in ĠU C 211, van 19.8.2008, p.82.

(6)  „Handel, groei en wereldvraagstukken”, hoofdstuk 2.1.

(7)  „The EU Approach to International Investment Policy after the Lisbon Treaty”, studie van de LSE et al., 2010.

(8)  In CESE ĠU C 218 van 23.7.2011, p. 14 spreekt het EESC zich uit over duurzaamheidseffectbeoordelingen en handelsbeleid van de Europese Unie.

(9)  Er is voorzien in een Forum van het maatschappelijk middenveld in de Cariforum (EPA)-overeenkomst en de (vrijhandels)-overeenkomst met Midden-Amerika, dat toezicht op de uitvoering van de gehele overeenkomst zal houden, en in de overeenkomst met Korea om toezicht op de uitvoering van het hoofdstuk over duurzame ontwikkeling te houden.

(10)  PB C 317 van 23.12.2009, blz. 126 en PB C 255 van 22.9.2010, p. 1.


Top