Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009AE1930

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (herschikking) — Tenuitvoerlegging van de „Small Business Act” (COM(2009) 126 definitief — 2009/0054 (COD))

    PB C 255 van 22.9.2010, p. 42–47 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    22.9.2010   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 255/42


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (herschikking) — Tenuitvoerlegging van de „Small Business Act”

    (COM(2009) 126 definitief — 2009/0054 (COD))

    (2010/C 255/07)

    Rapporteur: mevrouw BONTEA

    De Raad heeft op 1 juli 2009 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig art. 95 van het EG-Verdrag, te raadplegen over het

    Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties

    Tenuitvoerlegging van de „Small Business Act”

    COM(2009) 126 final - 2009/0054 (COD).

    De gespecialiseerde afdeling Interne markt, productie en consumptie die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 17 november 2009 goedgekeurd. Rapporteur was mevrouw Bontea.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 16 en 17 december 2009 gehouden 458e zitting (vergadering van 17 december 2009) onderstaand advies uitgebracht, dat met 145 stemmen vóór en drie stemmen tegen, bij twee onthoudingen, is goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1   Het EESC steunt de tenuitvoerlegging van de „Small Business Act” (SBA) en het voorstel voor een richtlijn en beschouwt de verbetering van het wetgevend kader voor het terugdringen van de betalingstermijnen en het bestrijden van betalingsachterstanden als een bijzonder belangrijke en zinvolle maatregel.

    1.2   Hoewel wetgeving op zich nuttig is en effect sorteert, is er meer nodig om een einde te maken aan de betalingsachterstanden, zoals een hele reeks samenhangende maatregelen en meer samenwerking op alle niveaus. Het MKB zelf en zijn vertegenwoordigende organisaties komt een belangrijke rol toe in dit proces.

    1.3   Het EESC is een pleitbezorger van korte en dwingende betalingstermijnen voor alle Europese, nationale, regionale en lokale overheden en instanties. Het is vol lof over de maatregelen die de Europese Commissie heeft genomen voor de direct door haar beheerde betalingen, en het zou graag zien dat die op alle niveaus zouden worden ontwikkeld en doorgevoerd. Aangezien de omzetting van de richtlijn enige tijd vergt, dringt het EESC er bij de nationale overheden op aan om de principes daarvan direct toe te passen, zodat het bedrijfsleven in deze tijden van crisis op doeltreffende wijze kan worden ondersteund.

    Het voorstel voor een richtlijn zou op de volgende punten kunnen worden verbeterd:

    Voor overheidsopdrachten:

    Er zou een speciale regel moeten worden ingevoerd die bepaalt dat de betalingstermijn niet meer dan 30 kalenderdagen mag bedragen en dat de uitzonderingsclausule op deze regel wordt afgeschaft of beperkt tot hooguit 60 kalenderdagen na levering. De betalingsproblemen van overheden mogen in geen geval als dringender worden bestempeld dan die van het MKB.

    De uitzonderingsclausule voor de maximale duur van 30 dagen voor de procedure van aanvaarding moet eveneens worden afgeschaft of op zijn minst beperkt.

    Voor alle handelstransacties:

    Voor betalingsachterstanden zou er een wettelijke verplichting moeten komen tot de betaling van rente, compensatie en een minimaal deel van de interne kosten, tenzij er in de contracten gunstigere clausules zijn bedongen voor de schuldeisers.

    Er moet regelgeving komen voor buitengewoon oneerlijke clausules in contracten en voor onbetwiste vorderingen.

    Toepassing van contractvrijheid betekent ook dat er rekening wordt gehouden met de principes van eerlijke concurrentie en ethisch zakendoen en dat rechtsmisbruik wordt voorkomen.

    1.4   Inhakend op zijn eerdere voorstellen (1) wil het EESC benadrukken dat er voor een volledige verwezenlijking van de doelstelling van de richtlijn maatregelen moeten worden genomen om overheidsopdrachten meer open te stellen voor MKB's, zodat die daadwerkelijk van de regels kunnen profiteren.

    1.5   Bij de omzetting van de richtlijn en voor het toezicht op de doorgevoerde maatregelen is het belangrijk dat er wordt samengewerkt en dat de overheden een goede sociale dialoog voeren met de sociale partners en de MKB-organisaties.

    1.6   In het geval van onderaanneming van overheidsopdrachten en in het handelsverkeer tussen het MKB en grote ondernemingen, waaronder GWB (2), zouden buitensporige betalingstermijnen en betalingsachterstanden moeten worden vermeden. In de sectoren met onevenredig lange betalingstermijnen zouden de nationale overheden waar nodig de vinger aan de pols kunnen houden of de betalingstermijnen openbaar kunnen maken, zonder echter ondernemingen met extra regeldruk en hogere kosten op te zadelen.

    1.7   De lidstaten zouden de handen meer ineen moeten slaan en gezamenlijk moeten werken aan voorlichting en ondersteuning van het MKB in het geval van betalingsachterstanden bij grensoverschrijdende transacties.

    1.8   Het zou zinvol zijn om een speciale meertalige Europese website op te zetten met relevante informatie uit elke lidstaat over de omzetting van de richtlijn, het rechtskader, de geldende procedures voor schuldvordering, waaronder ook arbitrage en bemiddeling, en andere praktische tips. Op nationaal niveau zou de verspreiding van deze informatie via one-stop-shops en MKB-organisaties moeten worden ondersteund.

    1.9   Maatregelen ter verbetering van de betalingsdiscipline van overheidsinstanties zijn ook vanuit fiscaal oogpunt zinvol (i.v.m. btw-teruggave, regularisatie van belastingen enz.). Bepaalde landen maken zich wat dat betreft schuldig aan betreurenswaardige praktijken die tot financiële blokkades hebben geleid.

    1.10   Het EESC herhaalt zijn voorstel voor „de oprichting van een adviesgroep waarin de betrokken kringen zouden zijn vertegenwoordigd en die met de steun van het ESC zou kunnen functioneren” (3).

    2.   Inleiding

    2.1   Stand van zaken en de effecten van betalingsachterstanden

    2.1.1   Handelstransacties in de EU gaan met de volgende verschijnselen gepaard:

    Betalingen worden veelal uitgesteld.

    Rekeningen worden vaak te laat betaald, met name bij overheidsopdrachten, waar vertragingen gemiddeld 67 dagen (4) bedragen (tegenover 57 dagen in de particuliere sector).

    In bepaalde lidstaten is er een „cultuur van betalingsachterstand” ontstaan, die steeds meer om zich heen grijpt en (als veroorzaker van een op de vier faillissementen en het verlies van meer dan 450 000 banen per jaar) veel economische en sociale schade toebrengt, zeker in deze tijden van crisis (door het slechte betalingsgedrag lopen bedrijven in 2009 270 miljard mis, hetgeen neerkomt op 2,4 % van het BBP van de EU, (ter vergelijking: het economisch herstelplan bedraagt 1,5 % van het BBP)) (5).

    Betalingsachterstanden worden gebruikt als een soort van lening.

    De lange betalingstermijnen, die bijzonder nadelig kunnen zijn voor met name kleine ondernemingen en ambachtelijke bedrijven, maar soms ook middelgrote bedrijven, zijn in veel gevallen niet te rechtvaardigen en vaak het gevolg van een bevoorrechte positie.

    2.1.2   De onderhandelingspositie van het MKB is moeilijk vanwege:

    de concurrentie- en marktpositie van het midden- en kleinbedrijf;

    de angst om de relaties met klanten onder druk te zetten;

    de beperkte concurrentiemogelijkheden als gevolg van de betalingstermijnen die klanten krijgen aangeboden;

    de beperkte ervaring en de geringe personele en financiële middelen om, zeker in het geval van grensoverschrijdende transacties, juridische stappen te nemen tegen schuldenaars.

    2.1.3   Betalingsachterstanden

    zadelen ondernemingen aan wie geld verschuldigd is met significante bijkomende kosten op en bemoeilijken hun financieel beheer, zijn een ramp voor hun cash flow, veroorzaken hoge extra bankkosten, doen afbreuk aan de investeringsmogelijkheden en zekerheid van een groot aantal onder hen (voornamelijk mkb's) en schaden, vooral gedurende periodes waarin de toegang tot financiering beperkt en kostbaar is, hun concurrentievermogen, rendabiliteit en levensvatbaarheid in hoge mate;

    brengen vaak vertragingen buiten de keten mee. Daarbij valt te denken aan leveranciers en werknemers (met alle sociale gevolgen van dien), belastingen en heffingen, bijdragen tot de nationale begroting en sociale zekerheid (dus negatieve gevolgen voor de inning van (semi)overheidsgeld), maar ook belemmering van de toegang van bedrijven tot financiering (door betalingsachterstand van debiteuren veroorzaakte te late betaling van belastingen, heffingen en sociale-zekerheidsbijdragen kan er bijv. toe leiden dat de toegang tot staatssteun of via de structuurfondsen gefinancierde programma's wordt beperkt);

    zijn verantwoordelijk voor het faillissement van normaal gezien levensvatbare bedrijven, die vervolgens ook andere ondernemingen uit de gehele leveringsketen kunnen meesleuren, hetgeen in substantiële negatieve economische en sociale effecten resulteert;

    ontmoedigen economische actoren om op aanbestedingen in te schrijven. Gevolgen daarvan zijn niet alleen dat de mededinging wordt scheefgetrokken en de werking van de interne markt wordt aangetast, maar ook dat overheden het geld van de belastingbetaler minder efficiënt en dus minder rendabel kunnen gebruiken;

    kunnen corruptie in de hand werken (met de bedoeling om in geval van aanbestedingen betaling te versnellen) of ertoe leiden dat contracten worden gegund die de goedgekeurde budgettaire grenzen overschrijden;

    beïnvloeden de intracommunautaire handel negatief: de meerderheid van de bedrijven is van mening dat het risico van betalingsachterstanden bij intracommunautaire handelstransacties zeer groot is, hun kosten doet toenemen en zij staan er daarom wantrouwend tegenover.

    2.2   Rechtskader

    2.2.1   De enige communautaire regeling op dit terrein is Richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (6).

    2.2.2   Voor het betekenen van dagvaardingen inzake de invordering van schulden als gevolg van betalingsachterstanden gelden ook Verordening (EG) nr. 44/2001 (7)Verordening (EG) nr. 805/2004 (8), Verordening (EG) nr. 1896/2006 (9) en Verordening (EG) nr. 861/2007 (10).

    2.3   Europese doelstellingen

    2.3.1   De SBA  (11) heeft laten zien dat het MKB van vitaal belang is voor de concurrentiekracht van de Europese economie en dat het cruciaal is voor dergelijke bedrijven om toegang te krijgen tot financiering en om efficiënter gebruik te kunnen maken van de mogelijkheden van de interne markt.

    2.3.2   In het Europees economisch herstelplan  (12) wordt benadrukt dat ondernemingen, gezien de huidige economische vertraging, hoe dan ook toegang moeten hebben tot voldoende en betaalbare financiering om te kunnen investeren, om groei te realiseren en om banen te scheppen. Tevens worden de EU en de lidstaten opgeroepen om ervoor te zorgen dat overheidsinstanties alle facturen voor leveringen en diensten binnen een maand betalen.

    2.3.3   Met de voorgestelde richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (herschikking) moet de SBA ten uitvoer worden gelegd en moet de kasstroom van Europese ondernemingen worden verbeterd om zo de soepele werking van de interne markt door het wegnemen van de belemmeringen voor grensoverschrijdende handelstransacties te bevorderen.

    3.   Algemene opmerkingen

    3.1   Het EESC staat positief tegenover de tenuitvoerlegging van de SBA en het voorstel voor een richtlijn. De snelle verbetering van het wetgevend kader voor de aanpak van betalingsachterstanden is een bijzonder belangrijke en zinvolle maatregel.

    3.2   Het EESC roept nogmaals op om haast te maken met de tenuitvoerlegging van de SBA via de op communautair niveau voorgestelde maatregelen, en steunt vooral ook „het voorstel tot wijziging van de richtlijn inzake betalingsachterstand dat strengere verplichtingen en sancties oplegt aan overheden in geval van betaling na een termijn van dertig dagen” (13).

    3.3   Deze steun is nodig omdat de negatieve gevolgen van betalingsachterstanden voor ondernemingen (met name het MKB), werknemers en intracommunautaire handelstransacties ingrijpend zijn en allerlei implicaties hebben.

    3.4   Naast het bestrijden van betalingsachterstanden is het ook belangrijk dat betalingstermijnen worden teruggedrongen. De titel van de richtlijn zou in die zin kunnen worden aangevuld en de maatregelen die worden aangedragen, zouden rondom deze twee doelstellingen kunnen worden gegroepeerd.

    3.5   Hoewel wetgeving op zich nuttig is en effect zal sorteren, is er meer nodig om een einde te maken aan betalingsachterstanden. De oorzaken daarvan zijn namelijk divers en complex. Bovendien zijn er al 8 jaar verstreken sinds de goedkeuring van Richtlijn 2000/35/EG en is de situatie overal weer anders. Het EESC roept de lidstaten op om een actieve bijdrage te leveren aan vaststelling en toepassing van de meest geschikte maatregelen voor het bestrijden van betalingsachterstanden en om daarbij vooral ook het belang van samenwerking en een goede dialoog tussen overheden, sociale partners en MKB-organisaties niet uit het oog te verliezen. Het MKB heeft bij dit alles de belangrijke taak om de informatievoorziening en zijn interne procedures te verbeteren en actie te ondernemen jegens schuldenaren.

    3.6   EESC staat achter de volgende maatregelen, die positieve effecten kunnen sorteren:

    de algemene verplichting om rekeningen voor overheidsopdrachten binnen 30 dagen te voldoen (een maatregel die tot heldere standaardprocedures zal leiden en daarmee betalingen zal bespoedigen);

    het recht van schuldeisers op een compensatie van minimaal 5 % van het nog openstaande bedrag (een maatregel die betalingsachterstanden bij overheden moet ontmoedigen);

    vergoeding van de interne administratieve kosten van de schuldeiser in aanvulling op wettelijke rente (een maatregel met een afschrikkende werking voor debiteuren);

    afschaffing van de uitzonderingsregel voor vorderingen van rentebedragen van minder dan 5 euro (in geval van kleine transacties);

    verbetering van de regelgeving inzake buitengewoon onbillijke contractbepalingen (in art. 6 van de voorgestelde richtlijn worden op dit punt belangrijke elementen aangedragen);

    meer transparantie met betrekking tot de rechten en plichten die uit de richtlijn voortvloeien;

    invoering van een evaluatie- en follow-upsysteem om de Europese instellingen en alle andere stakeholders beter te informeren en meer bij dit vraagstuk te betrekken.

    3.7   Desondanks is het EESC van oordeel dat het voorstel voor een richtlijn op bepaalde inhoudelijke punten sterk moet worden verbeterd, zodat een groot deel van de ondernemingen in de praktijk duidelijk kan profiteren van de kortere betalingstermijnen en de naleving daarvan en het gemakkelijker wordt om schuldenaren voor de rechter te slepen.

    4.   Bijzondere opmerkingen

    4.1   Het EESC is een pleitbezorger van korte en verplichte betalingstermijnen voor alle Europese, nationale, regionale en lokale overheden en instanties

    4.1.1   Vanuit praktisch oogpunt zijn er belangrijke positieve effecten te verwachten van de algemene verplichting om betalingen voor overheidsopdrachten binnen 30 dagen te voldoen en van de invoering van een termijn van eveneens 30 dagen voor de afwikkeling van de ontvangst en controle.

    4.1.2   Voor alle Europese, nationale, regionale en lokale overheden en instellingen zouden er korte en verplichte betalingstermijnen moeten worden vastgesteld en ingevoerd.

    4.1.3   Het EESC is ingenomen met de nieuwe en strengere doelstellingen die de Commissie heeft vastgesteld voor de direct door haar beheerde betalingen, met de kortere termijnen voor voorschotten en aanbetalingen, met de vereenvoudiging van de algemene procedures voorafgaand aan de lancering van projecten en met de stimulansen om de controle te vereenvoudigen. Het zegt ook zijn steun toe aan de voortzetting en ontwikkeling van deze maatregelen op alle niveaus. Het roept de nationale overheden op om snel met maatregelen te komen om de betalingstermijnen terug te dringen en de naleving daarvan te waarborgen. Daarbij zou gebruik moeten worden gemaakt van goede praktijkvoorbeelden.

    4.1.4   Toch vreest het EESC dat art. 5 van het voorstel voor een richtlijn, dat betrekking heeft op overheidopdrachten, de lovenswaardige verwachtingen en doelstellingen van de Commissie niet volledig zal waarmaken. Daarom zou het de volgende voorstellen willen formuleren:

    Voor de doelgroep van de richtlijn en voor de verwezenlijking van het voorgestelde doel („de betalingstermijn [moet] voor overheidsopdrachten bij wijze van algemene regel tot een maximum van 30 dagen worden beperkt” (14)) zou het logischer en duidelijker zijn als art. 5 expliciet zou stipuleren dat de betalingstermijn voor overheidsopdrachten maximaal 30 kalenderdagen bedraagt, dat er een maximale duur wordt vastgesteld voor de procedure van aanvaarding en dat er toepasbare maatregelen zijn voorzien voor het geval deze regels niet worden nageleefd (waarbij duidelijk wordt aangegeven dat dergelijke maatregelen cumulatief kunnen zijn).

    Het EESC vreest dat de mogelijkheid om in gemotiveerde uitzonderingsgevallen een langere betalingstermijn te bedingen (art. 5, lid 4) door overheidsinstanties wellicht zal worden misbruikt, omdat er geen objectieve en heldere criteria bestaan voor de beoordeling van de aangevoerde rechtvaardiging of van hetgeen als zodanig wordt aanvaard. De overheden zijn hierin immers zowel rechter als betrokkene. De moeilijkheden die zij ondervinden met de financiering van hun activiteiten, zijn in geen geval groter dan die van het MKB. De uitzondering zou moeten worden geschrapt of in ieder geval dusdanig worden ingeperkt dat de betalingstermijnen in zulke gevallen hooguit 60 kalenderdagen bedragen vanaf de levering.

    Tegelijkertijd stelt het EESC voor om de in art. 5, lid 3, genoemde uitzondering inzake de maximale duur van een procedure van aanvaarding van 30 dagen te schrappen of in ieder geval te beperken.

    4.1.5   Bij de toepassing van het principe van contractvrijheid moet een aantal zaken in het oog worden gehouden:

    De richtlijn bevat geen bepalingen die rechtsmisbruik inzake de toepassing van contractvrijheid aan banden moeten leggen. Daarom stelt het EESC voor om voor de naleving van die vrijheid de principes van eerlijke concurrentie en ethisch zakendoen in acht te nemen, temeer daar het zich al eens in die richting heeft uitgesproken: „Omwille van de concurrentie moet de lidstaten worden verzocht, mededingingsrechtelijke bepalingen in te voeren ter bestrijding van oneerlijke handelspraktijken, door clausules te verbieden betreffende abnormaal lange en ongewettigde betalingstermijnen die de gemiddelde verkoopcyclus (meer dan 60 dagen) te boven gaan” (15).

    Terwijl in contracten voor overheidsopdrachten wel uitvoeringsgaranties zijn opgenomen voor ondernemingen, ontbreekt het aan soortgelijke waarborgen voor een tijdige betaling door overheidsinstanties. Het wordt dan ook tijd dat dit wordt rechtgetrokken.

    Aangezien ondernemingen niet echt bij machte zijn om met overheidsinstanties te onderhandelen, kan het principe van contractvrijheid niet volledig worden toegepast bij de vaststelling van de betalings- en aanvaardingstermijnen voor overheidsopdrachten.

    De contractvrijheid zou moeten worden aangegrepen om gunstigere clausules voor de schuldeiser vast te stellen, niet om clausules aan te nemen die tegen de algemene regels ingaan. Daarom stelt het EESC voor om de passage „tenzij in de aanbestedingsstukken en de overeenkomst anders is bepaald” in art. 5. lid 3, (en ook in art. 4, lid 1) te vervangen door „tenzij de aanbestedingsstukken en de overeenkomst bepalingen bevatten die gunstiger zijn voor de schuldeiser”. Dit zou ook moeten worden gedaan in art. 4, lid 1, inzake de invorderingskosten.

    4.2   Wettelijke verplichting voor schuldenaars tot betaling van rente, compensatie en een minimaal deel van de interne kosten

    4.2.1   In Finland en Zweden kan de rente op achterstallige betalingen automatisch worden geheven, zonder dat er juridische stappen hoeven te worden genomen. Deze praktijk zou overal moeten worden toegepast. Het EESC pleit voor een wettelijke verplichting tot betaling van rente, compensatie en een minimaal deel van de interne kosten met inachtneming van het principe van contractvrijheid om gunstigere clausules of bedragen voor de schuldeiser te bedingen. Op die manier kunnen MKB's zonder al te veel inspanningen en zonder schroom vanwege hun ondergeschikte positie dit recht doen gelden.

    4.3   Betrekkingen met beroepsorganisaties

    4.3.1   Het is belangrijk dat werkgevers- en MKB-organisaties kunnen meedenken en meepraten over de omzetting van de richtlijn en de tenuitvoerlegging van en het toezicht op de maatregelen voor kortere en beter nageleefde betalingstermijnen. Ook moeten ze worden geholpen bij het opzetten van directe of online-informatiediensten en bij de raadgeving en ondersteuning van hun leden op het gebied van betalingsachterstanden en oneerlijke bedingen.

    4.3.2   Het EESC stelt voor om in art. 6, lid 3 (inzake de toepasbare middelen ter voorkoming van buitengewoon oneerlijke clausules), de woorden „werkgevers- en MKB-organisaties” toe te voegen, aangezien de gekozen term („organisatie”) tot problemen kan leiden bij de omzetting.

    4.3.3   Werkgeversorganisaties en vooral MKB-organisaties kunnen ook een belangrijke bijdrage leveren bij het opstellen van het in art. 10 genoemde verslag. Hun standpunt dient daarin aan bod te komen.

    4.4   De noodzaak van een effectieve en efficiënte aanpak van schuldenaars

    4.4.1   Om schulden te kunnen opeisen moeten er voor het bedrijfsleven, en met name het MKB, eenvoudige, snelle, efficiënte en laagdrempelige procedures komen die het mogelijk maken om in het geval van onbetwiste schulden binnen maximaal 90 dagen een executoriale titel te verkrijgen (art. 9). Ook zijn er betere procedures nodig om buitengewoon oneerlijke bedingen te kunnen aanvechten.

    5.   Andere opmerkingen en voorstellen

    5.1   Het EESC onderstreept het belang van betere regels inzake buitengewoon oneerlijke bedingen en stelt voor om die regels vast te leggen door in art. 6 de kwalificatiecriteria daarvan te definiëren en de lijst met bedingen die steevast als oneerlijk worden bestempeld, uit te breiden met die gevallen waarin de vergoeding voor invorderingskosten, het eigendomsvoorbehoud en de uitvoeringsgarantie zijn uitgesloten.

    5.2   Het herhaalt zijn standpunt inzake de positie van privé-personen, die strikt juridisch gezien weliswaar buiten het toepassingsgebied van onderhavige richtlijn vallen, maar die in hun relatie met bepaalde bedrijven en overheidinstellingen in een vergelijkbare situatie verkeren. Het „verzoekt de Commissie via studies naar deze onderwerpen te onderzoeken of het wenselijk is, bepaalde aspecten van de betrekkingen met de consumenten in de richtlijn op te nemen dan wel specifieke voorstellen op dit gebied uit te werken” (15).

    5.3   Het begrip „onbetwiste schulden” (art. 9) zou moeten worden gedefinieerd. Op het moment dat een rekening door de begunstigde is ondertekend of deze de aanvaarding bevestigt, zouden schulden niet meer moeten kunnen worden betwist.

    5.4   Het EESC zou voorts de volgende punten onder de aandacht willen brengen:

    De uitzondering van vóór 8 augustus 2002 gesloten overeenkomsten van het toepassingsgebied van de nieuwe richtlijn (art. 1, lid 2, sub b) moet worden geschrapt overeenkomstig art. 11, lid, 4, inzake de omzettingsdatum van de richtlijn.

    De definitie van rente (art. 2, lid 5) moet zodanig worden geformuleerd, dat het mogelijk wordt om daarover met overheidsinstellingen te onderhandelen.

    Om problemen met de omzetting te voorkomen, moeten de drie soorten contracten voor overheidsopdrachten – d.w.z. voor leveringen, diensten en werkzaamheden – volledig worden genoemd of in algemene zin worden omschreven als „contracten voor overheidsopdrachten” (in art. 5, lid 1, 2 en 6 worden de contracten voor werkzaamheden niet vermeld).

    Door de passage „na de ontvangst door de schuldenaar van de factuur” (art. 3, lid 2, sub b, en art. 5, lid 2, sub b) te vervangen door „na de verzending van de factuur aan de schuldenaar” wordt de bewijslast vereenvoudigd en kunnen de kosten voor de verzending per post of het opstellen van elektronische facturen omlaag.

    Bij „schuld” (art. 4, lid 1) mogen er geen misverstanden over bestaan of het begrip alleen betrekking heeft op de waarde van het product of ook op de btw en andere kosten (bijv. voor transport).

    In art. 5, lid 5, inzake het recht op compensatie van 5 % van het verschuldigde bedrag moet duidelijk worden gemaakt of er ook meer dan 5 % kan worden uitbetaald als daartoe bewijzen op tafel kunnen worden gelegd.

    5.5   Onevenredig lange betalingstermijnen en betalingsachterstanden moeten worden vermeden in het geval van:

    onderaanneming van overheidsopdrachten (voor onderaannemers zouden dezelfde betalingsregels moeten gelden als voor overheidsinstanties);

    leveringen door grootwinkelbedrijven. Het EESC pleit voor een vrijwillige gedragscode in combinatie met schriftelijke overeenkomsten om het MKB „met een minimum aan garanties” (16) toegang te bieden tot grootwinkelbedrijven en om grootwinkelbedrijven en/of grote leveranciers te verhinderen druk uit te oefenen of hun positie te misbruiken.

    5.6   Het in art. 10 genoemde verslag moet, in ieder geval gedurende de eerste 3 jaar na de omzetting van de richtlijn, jaarlijks worden opgesteld en ingediend, zodat de resultaten voordurend kunnen worden geëvalueerd en het eenvoudiger wordt om goede praktijkvoorbeelden uit te wisselen.

    5.7   Het EESC steunt de evaluatie en de ontwikkeling van goede praktijken op het gebied van bestrijding van betalingsachterstanden en de verkorting van betalingstermijnen:

    De Commissie streeft naar:

    een verkorting van 30 tot 20 dagen van de betalingstermijnen voor niet-vergoedbare voorfinanciering en contracten met de EU (goed voor 9,5 miljard euro). Voor andere, centraal beheerde betalingen wordt gestreefd naar een reductie van 45 tot 30 dagen (subsidies);

    meer gebruikmaking van forfaitaire tarieven en bedragen voor de niet-vergoedbare financiering van centraal beheerde handelscontracten;

    vereenvoudiging van de algemene procedures die aan opstarting van een project voorafgaan, waardoor sneller zou kunnen worden betaald. Zij stelt maatregelen voor om haar diensten in staat te stellen om voor twee jaar aanbestedingen te publiceren en daarbij gestandaardiseerde procedures te gebruiken;

    waar mogelijk, stimulering van vereenvoudiging van controlemaatregelen.

    VK: de overheidsorganen hebben toegezegd binnen 10 dagen te betalen;

    Ierland, België, Polen, Portugal en Tsjechië: de regeringen hebben toegezegd om, met name voor de overheidsorganen, de betalingstermijnen te verkorten;

    België: de federale overheid heeft een specifiek nieuw „credit point” opgezet. Dat valt onder een federaal investeringsfonds en is bestemd voor financiering van alle betalingsachterstanden van alle bestuurslagen (dus niet alleen het federale);

    Spanje: het officiële kredietinstituut (ICO) heeft een liquiditeitsfonds van 10 miljard euro opgezet voor preferentiële leningen waarmee mkb's en zelfstandigen hun nood zouden moeten kunnen ledigen. Dat geld is onderworpen aan de regels voor cofinanciering, hetgeen bijv. inhoudt dat het ICO en andere kredietinstellingen voor de helft bijdragen. Verder is er de „voorschotfaciliteit voor lokale lichamen” ter verzameling van de rekeningen die bedrijven en zelfstandigen indienen voor werken en diensten die zij ten behoeve van die lichamen verrichten.

    Brussel, 17 december 2009

    De voorzittervan het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Mario SEPI


    (1)  Zie PB C 224 van 30.8.2008 en PB C 182 van 4.8.2009.

    (2)  Grootwinkelbedrijven.

    (3)  PB C 407 van 28.12.1998.

    (4)  Daarbij zijn er enorme verschillen tussen de lidstaten en is er een duidelijke tweedeling te zien tussen het Noorden en het Zuiden.

    (5)  Intrum Justitia, „European Payment Index 2009”.

    (6)  PB L 200 van 8.8.2000.

    (7)  PB L 12 van 16.1.2001.

    (8)  PB L 143 van 30.4.2004.

    (9)  PB L 399 van 30.12.2006.

    (10)  PB L 199 van 31.7.2007.

    (11)  PB C 182/30 van 4.8.2009.

    (12)  COM(2008) 800 final.

    (13)  COM(2008) 394 final, PB C 182 van 4.8.2009, blz. 30.

    (14)  Preambule van het voorstel voor een richtlijn, overweging 16.

    (15)  PB C 407/50 van 28.12.1998.

    (16)  PB C 175/57 van 28.7.2009.


    Top