EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32010R1169

Verordening (EU) nr. 1169/2010 van de Commissie van 10 december 2010 betreffende een gemeenschappelijke veiligheidsmethode ter beoordeling van de conformiteit met de vereisten voor de verkrijging van een veiligheidsvergunning voor spoorwegen Voor de EER relevante tekst

PB L 327 van 11.12.2010, p. 13–25 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2010/1169/oj

11.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 327/13


VERORDENING (EU) Nr. 1169/2010 VAN DE COMMISSIE

van 10 december 2010

betreffende een gemeenschappelijke veiligheidsmethode ter beoordeling van de conformiteit met de vereisten voor de verkrijging van een veiligheidsvergunning voor spoorwegen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (Spoorwegveiligheidsrichtlijn) (1), en met name artikel 6, lid 1,

Gezien aanbeveling ERA/REC/SAF/09-2009 van het Europees Spoorwegbureau, ingediend bij de Commissie op 18 september 2009, met betrekking tot een gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor conformiteitsbeoordeling,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het doel van de vast te stellen gemeenschappelijke veiligheidsmethode (GVM) is een kader te scheppen voor de nationale veiligheidsinstanties om de criteria voor het nemen van besluiten in de gehele Unie te harmoniseren overeenkomstig artikel 17, lid 4, van Richtlijn 2004/49/EG. De GVM dient de nationale veiligheidsinstanties in staat te stellen om de conformiteit met de vereisten op uniforme wijze te beoordelen.

(2)

De GVM moet alle geharmoniseerde vereisten en beoordelingsmethoden bevatten om de nationale veiligheidsinstanties in staat te stellen om een infrastructuurbeheerder zowel een veiligheidsvergunning op grond van de adequaatheid van het veiligheidsbeheersysteem in het algemeen, als netwerkspecifieke vergunningen te verlenen. Bovendien mag worden verwacht dat een infrastructuurbeheerder bij het aanvragen van een algemene vergunning op basis van zijn veiligheidsbeheersysteem tegelijkertijd een netwerkspecifiek deel van de vergunning zal aanvragen.

(3)

De nationale veiligheidsinstanties beoordelen het vermogen van een infrastructuurbeheerder om aan alle algemene exploitatievereisten te voldoen en aan de vereisten voor het specifieke net waarvoor hij een vergunning aanvraagt, door het veiligheidsbeheersysteem te beoordelen in zijn totaliteit.

(4)

Iedere nationale veiligheidsinstantie moet regelingen treffen om te onderzoeken of de in de aanvraag voor een veiligheidsvergunning vermelde resultaten tijdens de exploitatie na de verlening van de vergunning worden behaald en of alle vereisten continu worden nageleefd, zulks krachtens artikel 16, lid 2, onder f), en artikel 17, lid 2, van Richtlijn 2004/49/EG. Daarom moet een systeem voor toezicht na de verlening van de vergunning worden ontwikkeld dat is gebaseerd op fundamentele principes om een geharmoniseerde aanpak bij de nationale veiligheidsinstanties in elke lidstaat te waarborgen.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het in artikel 27, lid 1, van Richtlijn 2004/49/EG bedoelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt een gemeenschappelijke veiligheidsmethode (GVM) vastgesteld ter beoordeling van de conformiteit met de vereisten voor de verkrijging van een veiligheidsvergunning als bedoeld in artikel 6, lid 3, onder b), van Richtlijn 2004/49/EG.

De GVM omvat:

a)

een procedure en criteria voor het beoordelen van door infrastructuurbeheerders ingediende aanvragen voor veiligheidsvergunningen in de zin van artikel 11, lid 1, onder a) en b), van Richtlijn 2004/49/EG, zoals vermeld in de bijlagen I en II bij deze verordening;

b)

principes voor de uitoefening van toezicht op de naleving van de vereisten van Richtlijn 2004/49/EG nadat de nationale veiligheidsinstantie de vergunning heeft verleend, zoals vermeld in bijlage III bij deze verordening.

Artikel 2

Definitie

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

„toezicht”: de door de nationale veiligheidsinstantie getroffen regelingen om op de veiligheidsprestaties toe te zien nadat zij een veiligheidsvergunning heeft verleend.

Artikel 3

Procedures voor het beoordelen van aanvragen

1.   Bij het onderzoek van na de inwerkingtreding van deze verordening ingediende aanvragen voor veiligheidsvergunningen passen de nationale veiligheidsinstanties de in bijlage I bij deze verordening vastgestelde procedure toe om de conformiteit met de vereisten van Richtlijn 2004/49/EG te beoordelen. De nationale veiligheidsinstanties passen ook de in bijlage II bij deze verordening vervatte beoordelingscriteria toe.

2.   Bij de beoordeling kunnen de nationale veiligheidsinstanties rekening houden met verbintenissen van aanvragers dat zij de risico’s zullen beheren door middel van contracten met derden. In de contracten moet ook worden vermeld welke informatie moet worden uitgewisseld om de veilige exploitatie van voertuigen te garanderen, met name op het gebied van onderhoudsbeheer.

3.   De door aannemers of leveranciers aan infrastructuurbeheerders geleverde producten of diensten worden geacht aan de veiligheidsvereisten te voldoen indien de aannemers, leveranciers of producten overeenkomstig de krachtens de wetgeving van de Unie vastgestelde toepasselijke certificeringsregelingen voor de levering van dergelijke producten en diensten zijn gecertificeerd.

Artikel 4

Toezicht

Na de verlening van een veiligheidsvergunning zien de nationale veiligheidsinstanties erop toe dat de infrastructuurbeheerders hun veiligheidsbeheersysteem blijven toepassen, onder toepassing van de in bijlage III vermelde toezichtprincipes.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 december 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 164 van 30.4.2004, blz. 44.


BIJLAGE I

Procedure voor het beoordelen van de conformiteit met de vereisten voor de verkrijging van overeenkomstig artikel 11, lid 1, onder a) en b), van Richtlijn 2004/49/EG te verlenen veiligheidsvergunningen

1.   De procedures die een nationale veiligheidsinstantie implementeert om aanvragen in ontvangst te nemen en te beoordelen en om veiligheidsvergunningen te verlenen, moeten gebaseerd zijn op de volgende kaderprincipes.

a)   Het beoordelingsproces opzetten en herzien

De nationale veiligheidsinstanties moeten gestructureerde en auditeerbare processen ontwikkelen die moeten worden uitgevoerd door daartoe gekwalificeerde personen. Zij dienen de aanvragen kritisch te toetsen aan de in bijlage II vermelde beoordelingscriteria voor veiligheidsbeheersystemen. Zij dienen al hun beslissingen te registreren en te motiveren. Het algemene beoordelingsproces van de nationale veiligheidsinstantie moet periodiek worden onderworpen aan interne evaluaties en voortdurend worden verbeterd om de doeltreffendheid en efficiëntie op lange termijn te garanderen.

b)   Kwaliteit van het beoordelingproces

De nationale veiligheidsinstanties moeten de kwaliteit van hun eigen prestaties bij belangrijke fasen in de verwerking van aanvragen voor veiligheidsvergunningen monitoren.

c)   Draagwijdte van de beoordeling

De beoordeling moet gebeuren op het niveau van het beheersysteem en moet gebaseerd zijn op processen. Indien het onderzoek tekortkomingen aan het licht brengt, kan de nationale veiligheidsinstantie naar eigen goeddunken en afhankelijk van de aard en de ernst van de afwijking, de punten vermelden die moeten worden verbeterd. De nationale veiligheidsinstantie beschikt ook over de bevoegdheid om een aanvraag te weigeren.

De beoordeling moet:

aangepast zijn aan de risico’s, de aard en de omvang van de activiteiten van de aanvrager;

gebaseerd zijn op een oordeel over de algemene bekwaamheid van de infrastructuurbeheerder om veilig te werken zoals beschreven in zijn veiligheidsbeheersysteem.

d)   Beoordelingstermijn

De nationale veiligheidsinstanties moeten de beoordeling uitvoeren binnen de in artikel 12 van Richtlijn 2004/49/EG voorgeschreven termijn en tegelijkertijd waarborgen dat de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken grondig worden onderzocht. De nationale veiligheidsinstantie stelt de infrastructuurbeheerders zo snel mogelijk als praktisch uitvoerbaar tijdens de beoordelingsfase in kennis van belangrijke problemen.

e)   Besluitvorming tijdens de beoordeling

Een besluit om een aanvraag voor een veiligheidsvergunning goed te keuren of af te wijzen, moet gebaseerd zijn op de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken en op het feit of de toepasselijke vereisten al dan niet werden nageleefd.

2.   De nationale veiligheidsinstantie moet beoordelen of de bijgevoegde samenvatting van de handleiding van het veiligheidsbeheersysteem volstaat om een eerste oordeel te vellen over de kwaliteit en de geschiktheid van het veiligheidsbeheersysteem en moet beslissen over welke aspecten extra informatie noodzakelijk is. De nationale veiligheidsinstantie kan, in het kader van een verzoek om aanvullende informatie, alle gedetailleerde informatie vragen die zij billijkerwijze nodig acht om haar te helpen bij de beoordeling van de aanvraag.

3.   Bij het verlenen van een veiligheidsvergunning moet voor elk beoordelingscriterium gedocumenteerd worden of en hoe het veiligheidsbeheersysteem van de aanvrager voldoet aan het beoordelingscriterium.

4.   Wanneer de nationale veiligheidsinstantie meent dat er sprake is van een twijfelgeval of een mogelijke afwijking, dient zij dit duidelijk te omschrijven en de aanvrager duidelijk te maken welke mate van gedetailleerdheid wordt verwacht in het antwoord. Hiervoor moet de nationale veiligheidsinstantie:

a)

duidelijk verwijzen naar de toepasselijke criteria en garanderen dat de aanvrager de geconstateerde afwijkingen duidelijk begrepen heeft;

b)

het desbetreffende deel van de gerelateerde verordeningen, voorschriften en normen mededelen;

c)

aangeven waarom niet aan het beoordelingscriterium is voldaan;

d)

afspraken maken over bijkomende verbintenissen, te verstrekken informatie en eventuele bewijsstukken, zoals vereist door de mate van gedetailleerdheid van het criterium, en de acties vermelden die de aanvrager moet ondernemen om de tekortkoming recht te zetten, evenals het tijdschema voor de naleving;

e)

de gebieden vermelden die aan nader onderzoek kunnen worden onderworpen door middel van toezicht na de verlening van de vergunning.


BIJLAGE II

Criteria voor het beoordelen van de conformiteit met de vereisten voor de verkrijging van overeenkomstig artikel 11, lid 1, onder a) en b), van Richtlijn 2004/49/EG te verlenen veiligheidsvergunningen

A.   RISICOBEHEERSINGSMAATREGELEN VOOR ALLE AAN DE ACTIVITEIT VAN DE INFRASTRUCTUURBEHEERDER VERBONDEN RISICO'S (1)

A.1

Er bestaan procedures om de aan spoorwegactiviteiten verbonden risico’s te bepalen, inclusief de risico’s die rechtstreeks het gevolg zijn van de arbeidsactiviteiten, de taakinvulling of de werklast en de activiteiten van andere organisaties/personen.

A.2

Er bestaan procedures voor het ontwikkelen en implementeren van risicobeheersingsmaatregelen.

A.3

Er bestaan procedures om de doeltreffendheid van de afspraken over de risicobeheersing te monitoren en indien nodig wijzigingen door te voeren.

A.4

Er bestaan procedures om te bepalen in welke gevallen moet worden samengewerkt met andere entiteiten (zoals spoorwegondernemingen, de producent, het onderhoudsbedrijf, de met het onderhoud belaste entiteit, de houder van spoorwegvoertuigen, de dienstverlener en de inkoopentiteit) in gevallen waarin zij raakvlakken hebben die van invloed kunnen zijn op de implementatie van gepaste risicobeheersingsmaatregelen overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Richtlijn 2004/49/EG.

A.5

Er bestaan procedures voor de overeengekomen documentatie en communicatie met de relevante entiteiten, inclusief de beschrijving van functies en verantwoordelijkheden van alle deelnemende organisaties en de specificaties voor de uitwisseling van informatie.

A.6

Er bestaan procedures om de doeltreffendheid van deze afspraken te monitoren en waar nodig wijzigingen door te voeren.

B.   RISICOBEHEERSING MET BETREKKING TOT HET ONDERHOUD EN DE MATERIAALVOORZIENING (2)

B.1

Er bestaan procedures om onderhoudsvereisten, -normen en -processen af te leiden uit veiligheidsinformatie.

B.2

Er bestaan procedures om de onderhoudstermijnen aan te passen aan het type en de omvang van de verleende diensten.

B.3

Er bestaan procedures om te garanderen dat de verantwoordelijkheid voor het onderhoud duidelijk gedefinieerd is om de vereiste competenties voor onderhoudsfuncties te bepalen en om de gepaste verantwoordelijkheidsniveaus toe te wijzen.

B.4

Er bestaan procedures om informatie te verzamelen over storingen en defecten die het gevolg zijn van de dagelijkse exploitatie en om deze te rapporteren aan de voor het onderhoud verantwoordelijke personen.

B.5

Er bestaan procedures om risico’s die het gevolg zijn van defecten en constructieafwijkingen of storingen tijdens de gehele levensduur te detecteren en te rapporteren aan de betrokkenen.

B.6

Er bestaan procedures om de uitvoering en de resultaten van het onderhoud te onderzoeken en te controleren om na te gaan of deze voldoen aan de bedrijfsnormen.

C.   RISICOBEHEERSING MET BETREKKING TOT HET GEBRUIK VAN AANNEMERS EN DE CONTROLE OP LEVERANCIERS (3)

C.1

Er bestaan procedures om de bekwaamheid van aannemers (inclusief onderaannemers) en leveranciers te controleren.

C.2

Er bestaan procedures om de veiligheidsprestaties en de resultaten van alle uitbestede diensten en door de aannemer of leverancier geleverde producten te onderzoeken en te controleren om te garanderen dat zij voldoen aan de in het contract gedefinieerde vereisten.

C.3

De verantwoordelijkheden en taken met betrekking tot de spoorwegveiligheid zijn duidelijk gedefinieerd, bekend en toegewezen aan de contractsluitende partijen en alle andere betrokkenen.

C.4

Er bestaan procedures om de traceerbaarheid van documenten en contracten met betrekking tot veiligheid te garanderen.

C.5

Er bestaan procedures om te garanderen dat veiligheidstaken, inclusief de uitwisseling van informatie met betrekking tot de veiligheid, door de aannemers of de leveranciers worden uitgevoerd overeenkomstig de in het contract vermelde toepasselijke vereisten.

D.   RISICO’S DIE VOORTVLOEIEN UIT DE ACTIVITEITEN VAN ANDERE PARTIJEN BUITEN HET SPOORWEGSYSTEEM (4)

D.1

Er bestaan procedures om waar nodig en billijk potentiële risico’s van andere partijen buiten het spoorwegsysteem te bepalen.

D.2

Er bestaan procedures om beheersingsmaatregelen op te stellen om de in D.1 genoemde risico’s te beperken in zoverre het de verantwoordelijkheden van de aanvrager betreft.

D.3

Er bestaan procedures om de doeltreffendheid van de in D.2 genoemde maatregelen te monitoren en waar nodig wijzigingen door te voeren.

E.   DOCUMENTATIE VAN HET VEILIGHEIDSBEHEERSYSTEEM

E.1

Er bestaat een beschrijving van de activiteit met duidelijke vermelding van het type, de omvang en het exploitatierisico.

E.2

Er bestaat een beschrijving van de structuur van het veiligheidsbeheersysteem, inclusief de toewijzing van functies en verantwoordelijkheden.

E.3

Er bestaat een beschrijving van de procedures van het veiligheidsbeheersysteem zoals vereist krachtens artikel 9 en bijlage III van Richtlijn 2004/49/EG, in overeenstemming met het type en de omvang van de geëxploiteerde diensten.

E.4

De processen die cruciaal zijn voor de veiligheid en de taken die relevant zijn voor het type activiteit/dienst worden opgesomd en beknopt beschreven.

F.   VERDELING VAN VERANTWOORDELIJKHEDEN (5)

F.1

Er bestaat een beschrijving van de manier waarop de coördinatie van de activiteiten van het veiligheidsbeheersysteem binnen de organisatie wordt gewaarborgd, op basis van de bewezen kennis en de belangrijkste verantwoordelijkheden op managementniveau.

F.2

Er bestaan procedures om te waarborgen dat de personeelsleden aan wie verantwoordelijkheden zijn toegewezen binnen de organisatie, beschikt over het gezag, de bekwaamheid en voldoende middelen om hun taak te vervullen.

F.3

Veiligheidsgerelateerde verantwoordelijkheidsgebieden en de toewijzing van verantwoordelijkheden aan specifieke daarmee samenhangende functies, samen met hun raakvlakken, zijn duidelijk gedefinieerd.

F.4

Er bestaat een procedure om te garanderen dat de veiligheidstaken duidelijk zijn gedefinieerd en worden gedelegeerd aan personeelsleden die over de nodige bekwaamheid beschikken.

G.   GARANDEREN VAN CONTROLE DOOR HET MANAGEMENT OP VERSCHILLENDE NIVEAUS (6)

G.1

Er bestaat een beschrijving van de manier waarop verantwoordelijkheden worden toegewezen voor alle veiligheidsgerelateerde processen binnen de hele organisatie.

G.2

Er bestaat een procedure voor de regelmatige monitoring van de uitvoering van de taken. Deze monitoring wordt uitgevoerd door het lijnmanagement, dat moet ingrijpen wanneer de taken niet naar behoren worden uitgevoerd.

G.3

Er bestaan procedures om de impact van andere beheersactiviteiten op het veiligheidsbeheersysteem te bepalen en te beheren.

G.4

Er bestaan procedures om personen met een functie binnen het veiligheidsbeheer verantwoording te doen afleggen voor hun prestaties.

G.5

Er bestaan procedures om middelen toe te wijzen voor het uitvoeren van taken in het kader van het veiligheidsbeheersysteem.

H.   PERSONEELSLEDEN EN HUN VERTEGENWOORDIGERS OP ALLE NIVEAUS BETREKKEN (7)

H.1

Er bestaan procedures om te waarborgen dat personeelsleden en hun vertegenwoordigers naar behoren zijn vertegenwoordigd en worden geraadpleegd bij het definiëren, voorstellen, herzien en ontwikkelen van de veiligheidsaspecten van de operationele procedures waarbij het personeel betrokken kan worden.

H.2

De betrokkenheid van het personeel en de raadplegingsregeling worden in documenten vastgelegd.

I.   VOORTDURENDE VERBETERING WAARBORGEN (8)

Er bestaan procedures om de voortdurende verbetering van het veiligheidsbeheersysteem te waarborgen waar dit redelijkerwijs praktisch uitvoerbaar is. Deze procedures moeten bestaan uit:

a)

procedures voor periodieke evaluaties van het veiligheidsbeheersysteem indien dit nodig wordt geacht;

b)

procedures voor het beschrijven van afspraken om relevante veiligheidsinformatie te monitoren en te analyseren;

c)

procedures om te beschrijven hoe geconstateerde tekortkomingen worden rechtgezet;

d)

procedures om de implementatie van nieuwe veiligheidsbeheerregels te beschrijven op basis van de ontwikkelingen en de opgedane ervaring;

e)

procedures om te beschrijven hoe de resultaten van de interne audits gebruikt worden om het veiligheidsbeheersysteem te verbeteren.

J.   GOEDKEURING VAN HET VEILIGHEIDSBELEID DOOR HET HOOFD VAN DE ORGANISATIE EN COMMUNICATIE AAN ALLE PERSONEELSLEDEN (9)

Er bestaat een document dat het veiligheidsbeleid van de organisatie beschrijft. Dit document:

a)

wordt gecommuniceerd aan en ter beschikking gesteld van alle personeelsleden, bijvoorbeeld via het intranet van de organisatie;

b)

is aangepast aan het type en de omvang van de dienstverlening;

c)

wordt goedgekeurd door het hoofd van de organisatie.

K.   KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE DOELSTELLINGEN VAN DE ORGANISATIE VOOR DE HANDHAVING EN VERGROTING VAN DE VEILIGHEID EN PLANNEN EN PROCEDURES OM DIE DOELSTELLINGEN TE VERWEZENLIJKEN (10)

K.1

Er bestaan procedures om relevante veiligheidsdoelstellingen te definiëren in overeenstemming met het wettelijk kader en er bestaat een document waarin deze doelstellingen zijn vermeld.

K.2

Er bestaan procedures om relevante veiligheidsdoelstellingen te definiëren die stroken met het type en de omvang van de betrokken spoorwegactiviteiten en de relevante risico’s.

K.3

Er bestaan procedures om de algemene veiligheidsprestaties op regelmatige wijze te beoordelen ten opzichte van de veiligheidsdoelstellingen van de organisatie en van de door de lidstaat vastgestelde doelstellingen.

K.4

Er bestaan procedures om de operationele afspraken op regelmatige wijze te monitoren en te evalueren door:

a)

relevante veiligheidsinformatie in te zamelen om trends op het vlak van veiligheidsprestaties af te leiden en de naleving van de doelstellingen te beoordelen;

b)

de relevante gegevens te interpreteren en de noodzakelijke wijzigingen door te voeren.

K.5

De infrastructuurbeheerder beschikt over procedures om plannen en procedures te ontwikkelen om zijn doelstellingen te verwezenlijken.

L.   PROCEDURES OM TE VOLDOEN AAN BESTAANDE, NIEUWE EN GEWIJZIGDE TECHNISCHE EN OPERATIONELE NORMEN EN ANDERE BINDENDE VOORWAARDEN (11)

L.1.

Voor veiligheidsgerelateerde vereisten met betrekking tot het type en de omvang van de activiteiten bestaan er procedures om:

a)

deze vereisten te bepalen en relevante procedures bij te werken om aangebrachte wijzigingen te weerspiegelen (wijzigingsbeheer);

b)

deze te implementeren;

c)

de naleving ervan te monitoren;

d)

acties te ondernemen wanneer afwijkingen geconstateerd worden.

L.2

Er bestaan procedures om te garanderen dat de juiste personeelsleden, procedures, specifieke documenten, apparatuur en rollend materieel worden ingezet voor het beoogde resultaat.

L.3

Het veiligheidsbeheersysteem beschikt over procedures om te garanderen dat het onderhoud wordt uitgevoerd overeenkomstig de toepasselijke vereisten.

M.   PROCEDURES EN METHODEN OM RISICO-EVALUATIES UIT TE VOEREN EN RISICOBEHEERSMAATREGELEN TE IMPLEMENTEREN WANNEER EEN AANPASSING VAN DE BEDRIJFSOMSTANDIGHEDEN OF NIEUW MATERIAAL LEIDT TOT NIEUWE RISICO’S VOOR DE INFRASTRUCTUUR OF VOOR DE EXPLOITATIE (12)

M.1

Er bestaan beheersprocedures voor wijzigingen aan apparatuur, procedures, organisatie, personeelsbestand of raakvlakken.

M.2

Er bestaan risicobeoordelingsprocedures om de wijzigingen te beheren en om waar nodig de gemeenschappelijke veiligheidsmethode toe te passen op de risico-evaluatie en -beoordeling als vermeld in Verordening (EG) nr. 352/2009 van de Commissie (13).

M.3

Er bestaan procedures om de resultaten van de risicobeoordeling te gebruiken in andere processen binnen de organisatie en om deze bekend te maken aan de relevante personeelsleden.

N.   PROGRAMMA'S VOOR DE OPLEIDING VAN PERSONEEL EN SYSTEMEN OM ERVOOR TE ZORGEN DAT HET PERSONEEL TER ZAKE KUNDIG BLIJFT EN DE TAKEN DIENOVEREENKOMSTIG WORDEN UITGEVOERD (14)

N.1

Er bestaat een competentiebeheersysteem dat ten minste bestaat uit:

a)

een beschrijving van de kennis en de vaardigheden die vereist zijn voor veiligheidsgerelateerde taken;

b)

de selectieprincipes (vereiste basisopleiding, mentale vaardigheden en fysieke conditie);

c)

aanvankelijke opleiding en certificering van verworven competenties en vaardigheden;

d)

voortgezette opleidingen en periodieke updates van bestaande kennis en vaardigheden;

e)

periodieke controles van de competenties waar nodig;

f)

indien nodig speciale maatregelen in geval van ongevallen, incidenten of lange afwezigheid van het werk;

g)

specifieke opleidingen over het veiligheidsbeheersysteem voor personeel dat rechtstreeks betrokken is bij het garanderen dat het veiligheidsbeheersysteem functioneert.

N.2

Binnen het competentiebeheersysteem bestaan er procedures:

a)

voor het identificeren van functies die veiligheidstaken uitvoeren;

b)

voor het identificeren van functies die verantwoordelijkheden inhouden voor het nemen van operationele beslissingen binnen het veiligheidsbeheersysteem;

c)

om te garanderen dat het personeel beschikt over de nodige kennis, vaardigheden en geschiktheid (medisch en psychologisch) voor de taken en dat het regelmatig wordt bijgeschoold;

d)

om personeel met de geschikte competenties in te zetten voor de relevante taken;

e)

om te monitoren hoe de taken worden uitgevoerd en om waar nodig corrigerende maatregelen te treffen.

O.   REGELINGEN VOOR EEN VOLDOENDE INFORMATIEVOORZIENING BINNEN DE ORGANISATIE EN, WAAR NODIG, VOOR EEN VOLDOENDE UITWISSELING VAN INFORMATIE TUSSEN ORGANISATIES DIE OP DEZELFDE INFRASTRUCTUUR OPEREREN (15)

O.1

Er bestaan procedures om ervoor te zorgen dat:

a)

het personeel beschikt over voldoende kennis van en inzicht in het veiligheidsbeheersysteem en dat de informatie gemakkelijk toegankelijk is; en

b)

geschikte documentatie over het veiligheidsbeheersysteem verstrekt wordt aan de relevante veiligheidsmedewerkers.

O.2

Er bestaan procedures om ervoor te zorgen dat:

a)

de belangrijke informatie voor de exploitatie relevant en geldig is;

b)

het personeel zich bewust is van het bestaan ervan voordat deze informatie moet worden toegepast;

c)

de informatie beschikbaar is voor het personeel en de werknemers indien nodig formeel een exemplaar hiervan ontvangen.

O.3

Er bestaan regelingen voor de uitwisseling van informatie tussen de infrastructuurbeheerder en andere spoorwegondernemingen.

P.   PROCEDURES VOOR DE WIJZE WAAROP, ALSMEDE DE VORM WAARIN INFORMATIE OVER VEILIGHEID WORDT GEDOCUMENTEERD, EN DE PROCEDURE VOOR CONFIGURATIECONTROLE VAN VITALE INFORMATIE OP VEILIGHEIDSGEBIED (16)

P.1

Er bestaan procedures om te garanderen dat alle relevante veiligheidsinformatie accuraat, volledig, consistent, begrijpelijk, goed bijgewerkt en naar behoren gedocumenteerd is.

P.2

Er bestaan procedures om:

a)

wijzigingen aan alle relevante veiligheidsdocumentatie te formatteren, te genereren, te verspreiden en de controle erop te beheren;

b)

alle relevante documentatie/informatie op papier of door middel van andere registratiesystemen te ontvangen, te verzamelen en op te slaan.

P.3

Er bestaat een procedure om de controle op de vitale informatie op veiligheidsgebied te configureren.

Q.   PROCEDURES OM TE GARANDEREN DAT ONGEVALLEN, INCIDENTEN, BIJNA-ONGEVALLEN EN ANDERE GEVAARLIJKE VOORVALLEN WORDEN GEMELD, ONDERZOCHT EN GEANALYSEERD EN DAT DE NODIGE PREVENTIEVE MAATREGELEN WORDEN GENOMEN (17)

Q.1

Er bestaan procedures om te garanderen dat ongevallen, incidenten, bijna-ongevallen en andere gevaarlijke voorvallen:

a)

worden gerapporteerd, gelogd, onderzocht en geanalyseerd;

b)

worden gerapporteerd aan de nationale instanties zoals vereist in de toepasselijke wetgeving.

Q.2

Er bestaan procedures om te garanderen dat:

a)

aanbevelingen van de nationale veiligheidsinstantie, van de nationale onderzoeksinstanties en van de sectorale/interne onderzoeken indien nodig worden geëvalueerd en geïmplementeerd of gelast;

b)

er rekening wordt gehouden met relevante rapporten/informatie van andere spoorwegondernemingen, infrastructuurbeheerders, met het onderhoud belaste entiteiten en houders van spoorwegvoertuigen.

Q.3

Er bestaan procedures voor relevante informatie met betrekking tot het onderzoek en de oorzaken van ongevallen, incidenten, bijna-ongevallen en andere gevaarlijke voorvallen. Uit deze informatie moeten lessen worden getrokken en waar nodig preventieve maatregelen worden afgeleid.

R.   PLANNEN VOOR ACTIE, ALARMERING EN VOORLICHTING IN NOODGEVALLEN, DIE SAMEN MET DE BEVOEGDE OVERHEIDSINSTANTIES WORDEN VASTGESTELD (18)

R.1

Er is een document dat alle soorten noodgevallen beschrijft, inclusief verslechterde exploitatie, en er bestaan procedures om nieuwe noodgevallen te beschrijven.

R.2

Er bestaan procedures om te garanderen dat voor elk beschreven type noodgeval:

a)

de hulpdiensten onmiddellijk kunnen worden ingeschakeld;

b)

de hulpdiensten alle relevante informatie krijgen, zowel vooraf zodat zij hun noodinterventies kunnen voorbereiden, als ten tijde van een noodgeval.

R.3

De functies en verantwoordelijkheden van alle partijen worden geïdentificeerd en vermeld in een document.

R.4

Er bestaan plannen voor actie, alarm en informatie en deze omvatten:

a)

procedures om alle personeelsleden die verantwoordelijk zijn voor het beheer van noodgevallen te alarmeren;

b)

afspraken om deze te communiceren aan alle partijen, inclusief noodinstructies voor de passagiers;

c)

afspraken om zich onmiddellijk in verbinding te stellen met de bevoegde personeelsleden zodat zij de nodige beslissingen kunnen nemen.

R.5

Er bestaat een document waarin wordt beschreven hoe de personeelsleden en middelen zijn toegewezen en hoe de opleidingsvereisten zijn bepaald.

R.6

Er bestaan procedures om de normale bedrijfsomstandigheden zo snel mogelijk te herstellen.

R.7

Er bestaan procedures om de noodplannen te testen in samenwerking met andere partijen om het personeel op te leiden, procedures te testen, zwakke plekken te detecteren en te controleren hoe potentiële noodsituaties worden beheerd.

R.8

Er bestaan procedures om de noodplannen te coördineren met spoorwegondernemingen die werken met de infrastructuur van de organisatie en met alle andere infrastructuur waarmee deze raakvlakken heeft.

R.9

Er bestaan afspraken om de activiteiten en het spoorwegverkeer indien nodig onmiddellijk stil te leggen en alle betrokkenen op de hoogte te brengen van de ondernomen actie.

S.   BEPALINGEN VOOR PERIODIEKE INTERNE AUDITS VAN HET VEILIGHEIDSBEHEERSYSTEEM (19)

S.1

Er bestaat een onafhankelijk en neutraal intern auditsysteem dat op een transparante manier functioneert.

S.2

Er bestaat een schema van geplande interne audits, dat herzien kan worden afhankelijk van de resultaten van vorige audits en van de monitoring van de prestaties.

S.3

Er bestaan procedures om geschikte bevoegde auditors te vinden en te selecteren.

S.4

Er bestaan procedures om:

a)

de resultaten van de audits te analyseren en te beoordelen;

b)

vervolgmaatregelen aan te bevelen;

c)

de doeltreffendheid van de maatregelen te volgen;

d)

de uitvoering van audits en de resultaten van audits te documenteren.

S.5

Er bestaan procedures om ervoor te zorgen dat de hogere managementniveaus op de hoogte zijn van de auditresultaten en de algemene verantwoordelijkheid nemen voor het doorvoeren van wijzigingen aan het veiligheidsbeheersysteem.

S.6

Er bestaat een document dat beschrijft hoe audits worden gepland in het kader van regelingen voor routinematige monitoring om ervoor te zorgen dat de interne procedures en normen worden nageleefd.

T.   VEILIG ONTWERP VAN DE SPOORWEGINFRASTRUCTUUR (20)

T.1

Er bestaan procedures om een veilig ontwerp van de infrastructuur te garanderen tijdens de gehele levensduur van de infrastructuur, vanaf het ontwerp tot de installatie.

T.2

Er bestaan procedures om rekening te houden met technische wijzigingen aan de infrastructuur en met het beheer van die wijzigingen.

T.3

Er bestaan procedures om aan te tonen dat de toepasselijke regels over het ontwerp van de infrastructuur en de nationale veiligheidsmethodes werden vastgesteld en dat de aanvrager deze kan naleven.

U.   VEILIGE EXPLOITATIE VAN DE INFRASTRUCTUUR (21)

U.1

Er bestaan procedures om te garanderen dat de infrastructuur veilig wordt beheerd en geëxploiteerd, rekening houdend met het aantal, het type en de omvang van de exploitanten die op het net diensten verzorgen, inclusief, afhankelijk van de complexiteit van de activiteit, alle nodige interacties.

U.2

Er bestaan procedures die aantonen hoe de veiligheid wordt beheerd aan de materiële en/of operationele grenzen van de infrastructuur.

U.3

Er bestaan procedures die aantonen hoe de efficiënte samenwerking en coördinatie wordt beheerd, zowel in normale omstandigheden als in noodsituaties.

U.4

Er bestaan procedures om aan te tonen dat de regels voor de veilige exploitatie en het veilige beheer van de infrastructuur/voertuiginterfaces werden vastgesteld en dat de aanvrager deze kan naleven.

V.   LEVERING VAN ONDERHOUD & MATERIAAL (22)

V.1

Er bestaan procedures om te garanderen dat het onderhoud van de infrastructuur veilig wordt uitgevoerd, inclusief een duidelijke beheerscontrole en een gedocumenteerde audit en inspectie.

V.2

Er bestaan procedures die garanderen dat het onderhoud van de infrastructuur voldoet aan de specifieke behoeften van het net.

V.3

Er bestaan procedures om aan te tonen dat de regels voor de levering van onderhoud en materiaal werden vastgesteld en dat de aanvrager deze kan naleven.

W.   ONDERHOUD EN EXPLOITATIE VAN DE VERKEERSREGELINGS- EN SEINGEVINGSINSTALLATIES (23)

W.1

Er bestaan procedures om te garanderen dat de verkeersregelings- en seingevingsinstallaties worden geëxploiteerd en onderhouden om de veilige exploitatie van de spoorweg te waarborgen.

W.2

Er bestaan procedures om bestaande, nieuwe en gewijzigde technische en exploitatienormen na te leven.

W.3

Er bestaan procedures die omschrijven hoe de veiligheid wordt beheerd aan de materiële en/of operationele grenzen van de verkeersregelings- en seingevingsinstallaties, inclusief het beheer van de samenwerking waar nodig.

W.4

Er bestaan procedures om aan te tonen dat de regels voor de veilige exploitatie en het veilige onderhoud van de verkeersregelings- en seingevingsinstallaties werden vastgesteld en dat de aanvrager deze kan naleven.


(1)  Artikel 9, lid 2, van Richtlijn 2004/49/EG.

(2)  Artikel 9, lid 2, van Richtlijn 2004/49/EG.

(3)  Artikel 9, lid 2, van Richtlijn 2004/49/EG.

(4)  Artikel 9, lid 2, van Richtlijn 2004/49/EG.

(5)  Bijlage III bij Richtlijn 2004/49/EG, punt 1.

(6)  Bijlage III bij Richtlijn 2004/49/EG, punt 1.

(7)  Bijlage III bij Richtlijn 2004/49/EG, punt 1.

(8)  Bijlage III bij Richtlijn 2004/49/EG, punt 1.

(9)  Bijlage III bij Richtlijn 2004/49/EG, punt 2, onder a).

(10)  Bijlage III bij Richtlijn 2004/49/EG, punt 2, onder b).

(11)  Bijlage III bij Richtlijn 2004/49/EG, punt 2, onder c).

(12)  Bijlage III bij Richtlijn 2004/49/EG, punt 2, onder d).

(13)  PB L 108 van 29.4.2009, blz. 4.

(14)  Bijlage III bij Richtlijn 2004/49/EG, punt 2, onder e).

(15)  Bijlage III bij Richtlijn 2004/49/EG, punt 2, onder f).

(16)  Bijlage III bij Richtlijn 2004/49/EG, punt 2, onder g).

(17)  Bijlage III bij Richtlijn 2004/49/EG, punt 2, onder h).

(18)  Bijlage III bij Richtlijn 2004/49/EG, punt 2, onder i).

(19)  Bijlage III bij Richtlijn 2004/49/EG, punt 2, onder j).

(20)  Artikel 11, lid 1, onder b), van Richtlijn 2004/49/EG.

(21)  Artikel 11, lid 1, onder b), van Richtlijn 2004/49/EG.

(22)  Artikel 11, lid 1, onder b), van Richtlijn 2004/49/EG.

(23)  Artikel 11, lid 1, onder b), van Richtlijn 2004/49/EG.


BIJLAGE III

Principes voor toezicht na de verlening van een vergunning

1.

De aanpak van de nationale veiligheidsinstanties voor het toezicht op de naleving overeenkomstig artikel 4, lid 1, en artikel 16, lid 2, onder e), van Richtlijn 2004/49/EG moet gebaseerd zijn op de volgende principes. Deze principes zijn van toepassing op het kader van de toezichtsactiviteiten in zijn geheel en op individuele gevallen binnen dat kader.

2.

De nationale veiligheidsinstanties moeten het principe van evenredigheid tussen handhaving en risico toepassen. De door een nationale veiligheidsinstantie ondernomen actie om de naleving te garanderen of om de infrastructuurbeheerders ter verantwoording te roepen voor het niet naleven van hun wettelijke verplichtingen, moet evenredig zijn met de eventuele veiligheidsrisico’s of met de potentiële ernst van de niet-naleving, inclusief enige reële of potentiële schade.

3.

De nationale veiligheidsinstanties moeten het principe van consequente aanpak toepassen om te garanderen dat een nationale veiligheidsinstantie in vergelijkbare omstandigheden kiest voor een vergelijkbare aanpak om vergelijkbare resultaten te bereiken.

4.

De toezichtactiviteiten van de nationale veiligheidsinstantie moeten in de eerste plaats gericht zijn op activiteiten die volgens de nationale veiligheidsinstantie gepaard gaan met de ergste risico’s of waarbij de gevaren het minst goed onder controle zijn. Hiervoor moet de nationale veiligheidsinstantie beschikken over methoden en bevoegdheden om de dagelijkse veiligheidsprestaties van de infrastructuurbeheerder te beoordelen.

5.

De nationale veiligheidsinstanties moeten beslissen over de prioriteiten om hun middelen efficiënt te gebruiken, maar de beslissing over hoe dit het best kan gebeuren moet bij elke individuele nationale veiligheidsinstantie liggen. Het optreden moet gericht zijn op de personen die verantwoordelijk zijn voor het risico en die het best geplaatst zijn om het te beheersen.

6.

De nationale veiligheidsinstanties moeten het transparantieprincipe toepassen om de infrastructuurbeheerders te helpen inzien wat er van hen wordt verwacht (inclusief wat zij wel en niet moeten doen) en wat zij mogen verwachten van de nationale veiligheidsinstantie.

7.

De nationale veiligheidsinstanties zijn verantwoording verschuldigd voor hun beslissingen overeenkomstig artikel 17, lid 3, van Richtlijn 2004/49/EG. Daarom moeten de nationale veiligheidsinstanties beschikken over beleidslijnen en principes waarop zij beoordeeld kunnen worden. Bovendien moeten de nationale veiligheidsinstanties ook beschikken over een klachtenprocedure.

8.

De nationale veiligheidsinstanties moeten regelingen treffen voor onderlinge samenwerking om onderling informatie uit te wisselen en om hun optreden bij veiligheidsinbreuken te coördineren. Bovendien moeten de nationale veiligheidsinstanties regelingen treffen voor samenwerking met andere bevoegde instanties om informatie te delen en een geharmoniseerde aanpak te ontwikkelen voor vraagstukken die de spoorwegveiligheid in gevaar brengen.


Top