Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011AE1182

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over verbetering van de digitale geletterdheid, de digitale vaardigheden en de digitale inclusie (verkennend advies)

PB C 318 van 29.10.2011, p. 9–18 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

29.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 318/9


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over verbetering van de digitale geletterdheid, de digitale vaardigheden en de digitale inclusie (verkennend advies)

2011/C 318/02

Rapporteur: mevrouw BATUT

De Europese Commissie heeft op 24 januari 2011 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over

Verbetering van de digitale geletterdheid, de digitale vaardigheden en de digitale inclusie

(verkennend advies).

De afdeling Vervoer, energie, infrastructuur, informatiemaatschappij, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 22 juni 2011 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 13 en 14 juli 2011 gehouden 473e zitting (vergadering van 13 juli) onderstaand advies met 136 stemmen vóór, bij 2 onthoudingen, goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   De ongelijkheden in de toegang tot digitalisering liggen in het verlengde van economische en sociale ongelijkheden: het is dringend zaak te zorgen voor meer groei en werkgelegenheid en de crisis zo goed mogelijk te boven te komen.

1.2   Om kritisch te kunnen kijken naar de inhoud van alle mediadragers moeten ALLE burgers: 1) een verbinding hebben; 2) met het materiaal kunnen omgaan; 3) vertrouwd zijn met de technologie; 4) getraind zijn in het gebruik; 5) betrokken zijn bij de digitale wereld.

1.3   Via e-inclusie als algemene aanpak moet worden gezorgd voor de emancipatie van eenieder, ongeacht zijn positie in de samenleving. De EU en de lidstaten dienen ervoor te zorgen dat burgers door permanente educatie de digitale vaardigheden opdoen voor een baan en/of voor zichzelf. Op die manier is de digitale wereld en het burgerschap voor hen toegankelijk.

1.4   De toegang tot infrastructuur en instrumenten moet worden beschouwd als een basisrecht.

1.5   De lokale, nationale en Europese autoriteiten zouden overleg moeten voeren met de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld om zo de reële behoeften beter in kaart te kunnen brengen.

1.6   Kwaliteit, innovatie, transparantie en toegankelijkheid, hetgeen men in Europa en in de lidstaten van diensten van algemeen belang en van overheden mag verwachten, vormen de basis van e-inclusie.

1.7   Digitalisering is voornamelijk een maatschappelijke kwestie (1); 30 % van de huishoudens had in 2010 nog geen internetaansluiting (2). De EU zou daarom impulsen moeten geven en de lijnen moeten uitzetten, zodat de burgers gelijke kansen krijgen. Ook zou zij wat bescherming en beveiliging van gegevens betreft voor de lidstaten meteen al een geharmoniseerde aanpak kunnen hanteren. De EU en de lidstaten zouden hun werkzaamheden moeten coördineren voor de e-inclusie van:

ouderen:

2012, het jaar van actief ouder worden, aangrijpen om een impuls te geven aan de samenbindende rol die ICT heeft voor de verschillende generaties en om ouderen langer actief te laten zijn, minder te isoleren en een betere kwaliteit van leven te geven;

ouderen met cursussen en lokale begeleiding helpen om digitale vaardigheden te verwerven;

doelstellingen hebben en over gemakkelijk te gebruiken hardware en software beschikken om eerst interesse te wekken en dan de behoefte te scheppen;

het creëren van een collectief geheugen op bijvoorbeeld wijkniveau, het opnieuw aangaan van sociale contacten, en het weer verwerven van een zekere autonomie.

gehandicapten:

er met gemakkelijk te gebruiken ICT voor zorgen dat zij zonder gediscrimineerd te worden kunnen meedraaien in de samenleving;

de Commissie moet bij (bouw)bedrijven en designers aandringen op design for all of zelfs een clausule invoeren voor het gebruiksgemak van hardware en software, en ervoor zorgen dat slimme toepassingen worden benut in bijvoorbeeld huishoudelijke apparaten, eigen en openbaar vervoer en de bouw;

mensen met lage inkomens:

een impuls geven aan de productie van toegankelijke software die is afgestemd op de behoeften van minderheidsgroepen;

gratis openbaar internet stimuleren op belangrijke knooppunten in de stad en in achterstandswijken;

de kans geven om via e-learning een diploma te halen voor een bepaalde baan;

toegang bieden tot het open Web 2.0 („open data”) en open sources.

mensen zonder basisopleiding:

voorkomen dat geïnteresseerden computers in hun eentje moeten bedienen door hen te laten begeleiden door lokale „kenners”;

van exploitanten eisen dat zij betaalbare bedragen rekenen voor het gebruik van telefoon en media voor leerdoeleinden;

op speelse manier beginnen voorkomt een terugval: „serious games”, educatieve software, gebruik van sociale netwerken;

zorgen voor ondersteuning van lokale partijen.

minderheden:

meertalige en goed op behoeften afgestemde online applicaties steunen (bijvoorbeeld: gezondheidseducatie, gezondheidszorg online, e-learning);

minderheden gratis openbaar internet bieden, ook op school, en mogelijkheden voor e-learning.

1.8   In het algemeen dient volgens het EESC het volgende te gebeuren:

e-inclusie mainstreamen in alle beleidsterreinen van de EU en de lidstaten;

de aanleg van netwerkinfrastructuur (geïsoleerde regio's, breedband) snel afronden;

lokaal en nationaal digitaliseringsbeleid van meet af aan een inclusief, niet-discriminerend karakter geven;

een impuls geven aan het gebruik van net niet meer moderne hardware en software;

geld vrijmaken voor de e-inclusie van vrouwen.

1.8.1   Financiering van de maatregelen

financiering van universele toegang met overheidssubsidies en bijdragen uit communautaire middelen aanmoedigen;

zorgen voor investeringen, met name voor de diensten die aan het publiek worden geleverd (ESF, EFRO), en voor investering van 3 % van het bbp in O&O, en de bezuinigingen op de publieke middelen beperken;

een reservefonds wijden aan deze essentiële uitdaging, om de kennis op peil te houden en de gevolgen van crises af te vlakken;

de digitale uitdaging een plaats geven in de programma's van lokale overheden (ESF) en het maatschappelijk middenveld de middelen ter hand stellen om e-uitgeslotenen te helpen;

de additionaliteitsregel aanpassen voor structuurfondsen voor digitale inclusie;

eventueel obligatieleningen gebruiken voor grote infrastructuurprojecten;

zorgen voor publiek-private partnerschappen (PPP's) binnen een adequaat Europees kader;

zich sterk maken voor een Europese belasting op financiële transacties (BFT) en een gedeelte van de inkomsten daarvan besteden aan digitale inclusie;

streven naar onderhandelingen tussen commercial gaming-bedrijven en publieke actoren (onderwijs) om hun technologie voor minder geld opnieuw te gebruiken zodra deze verouderd is;

een impuls geven aan microkredieten voor lokale scholingsprojecten;

zorgen voor rechtstreekse hulp aan mensen voor het gebruik van elementaire hardware en software;

nagaan hoeveel vooruitgang in de afgelopen vijf jaar is geboekt dankzij de digitalisering (gecreëerde banen) om samen met de betrokkenen in kaart te brengen waaraan zij behoefte hebben;

1.8.2   Opdoen van vaardigheden:

een sectorale raad oprichten die een Europees kader moet vaststellen;

een Europees kader bepalen voor digitale opleidingen en nieuwe digitale beroepen en de elementen die nuttig zijn bij de toekenning van Europees erkende diploma's vaststellen;

een meertalige Europese onderwijsmodule voor het snel opdoen van voor de arbeidsmarkt relevante kennis en vaardigheden creëren;

via dit Europese kader digitale beroepen zichtbaarder en financieel aantrekkelijker maken en e-learning op een hoogwaardig professioneel peil brengen om het aantal mensen met digitale beroepen en hun kennisniveau te verhogen;

een „Europees digitaal paspoort” invoeren als verplichte voorwaarde om een bedrijf te mogen oprichten.

1.8.3   Bescherming van kwetsbare gebruikers van digitale media:

de basisinhoud van internet bepalen zonder alles aan de markt over te laten (EU en lidstaten);

regels tegen „vervuiling” van sites bepalen, leerlingen op school al leren hoe zij veilig gebruik kunnen maken van de computer;

ervoor zorgen dat alle websites elementaire veiligheidswaarschuwingen bevatten;

rechten voor gebruikers van netwerken opstellen en handhaven;

in dit verband digitale gebruikersrechten opstellen die in overeenstemming zijn met de beginselen van het Handvest van de grondrechten en artikel 9 van het Verdrag, zoals in ieder geval het recht op vrije meningsuiting, informatie, bescherming van persoonlijke gegevens, verwijdering van gegevens en de bescherming van minderjarigen.

1.8.4   Toegang tot werk:

zorgen voor sociaal en civiel overleg binnen de talloze bestaande verbanden over alle aangeroerde punten om zo een beter beeld te krijgen van de behoeften en om de digitalisering in de richting van banen en kansen voor sociale, economische en persoonlijke ontwikkeling te sturen;

digitaliseringscursussen stimuleren, want daardoor blijven werknemers langer bij hun bedrijf en neemt de productiviteit toe.

1.8.5   Wat inclusief onderwijs voor iedereen betreft zou de EU het volgende moeten bevorderen:

op alle scholen gelijke toegang voor iedereen tot inclusief onderwijs;

e-inclusie al vóór de schoolgaande leeftijd, zonder te discrimineren;

e-cursussen voor ouders en voor onderwijzers, wier arbeidsvoorwaarden aanpassing behoeven;

op school vooral „leuke” computeractiviteiten (3) voor met name kinderen met leerachterstand, uiteraard onder begeleiding van onderwijzers; doel is een oordeelkundig gebruik van de kracht van beelden, waarvoor nieuwe – met name speelse – manieren van leren en uitdrukken nodig zijn (onder meer gebruik van smart phones in de klas, serious games, tablets, e-boeken en sociale netwerken);

elementair onderwijs en gedegen IT-onderwijs voor iedereen voor goede kansen op de arbeidsmarkt.

2.   Context

2.1   De EU 2020-strategie heeft als doelstelling een slimme, duurzame en inclusieve groei te bereiken die het mogelijk maakt de crisis te boven te komen. In de Digitale agenda voor Europa (4) worden de volgende zaken als obstakels aangemerkt: het gebrek aan digitale vaardigheden, het risico van wantrouwen tegenover netwerken en cybercriminaliteit, en gemiste kansen op het gebied van de aanpak van maatschappelijke problemen.

2.2   Volgens het EESC is dit een essentiële doelstelling. Geen enkele burger mag de digitale boot missen, mits dit hun in de eerste plaats middelen verschaft voor hun persoonlijke ontwikkeling, deelname aan het sociale leven en verzelfstandiging. (5)

3.   Definities

3.1   E-inclusie

Volgens de Verklaring van Riga (6) worden met de informatietechnologieën en het gebruik bedoeld dat men hiervan maakt om de bredere inclusiedoelstellingen te bereiken, door de deelname van alle individuen en alle overheden aan alle aspecten van de informatiemaatschappij.

3.2   Degenen tot wie de maatregelen zijn gericht

Hoewel de burgers, om aan hen de beoogde steun te kunnen geven, zijn ingedeeld in categorieën, moet de e-inclusie alomvattend worden aangepakt. Op menselijk vlak begint deze inclusie met het niet-stigmatiseren van personen in groepen, op sociaal vlak vindt zij plaats via collectieve maatregelen en op industrieel en handelsgebied door van ontwerp tot aan het einde van het gebruik van producten te denken aan „design for all”.

3.3   Digitale geletterdheid

De digitale geletterdheid is het instrument waar men niet meer buiten kan om te profiteren van hetgeen voorheen cultuur in de brede zin des woords was, dat wil zeggen al hetgeen burgers bindt. Zonder dit gereedschap zijn er minder mogelijkheden voor (het aanknopen van) contact met anderen.

Cultuur (alfabetisering), vaardigheden en inclusie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en maken deel uit van een holistische, niet-discriminerende benadering van e-inclusie ten gunste van de hele samenleving.

3.3.1   Inclusie veronderstelt dat de volgende voorwaarden worden vervuld:

beschikken over een aansluiting: e-toegankelijkheid blijft een onderdeel van wezenlijk belang;

kunnen omgaan met de hardware;

vertrouwd zijn met de technologie: getraind zijn, digitale vaardigheden bezitten om alle software van Mac, Windows, Linux, internet, GSM enz. te gebruiken;

informatie kunnen verwerken om als actieve burger kritisch te kunnen kijken naar de inhoud van alle mediadragers.

3.3.2   Ouderen, gehandicapten, soms mensen met zorgtaken, mensen met lage inkomens en laaggeschoolden zijn, met nuanceverschillen, buitengesloten van digitalisering: een deel van de „ouderen” heeft een opleiding genoten en maakt gebruik van het internet, dat het al van meet af aan kent, en vormt in bepaalde lidstaten een ware motor voor de economie. Via digitalisering moet worden gezorgd voor de emancipatie van eenieder, ongeacht zijn positie in de samenleving, zowel met een gerichte aanpak als met een, goedkopere en alomvattendere, algemene aanpak.

3.3.3   Naar mening van het EESC is de ontwikkeling van e-inclusie allerminst stabiel en lineair. De technologieën veranderen onophoudelijk, werk is onzekerder en flexibeler geworden, loopbanen zijn verbrokkeld. E-uitsluiting wordt dikwijls verergerd door een opeenstapeling van oorzaken. Onderwijs en telkens opgefriste kennis zijn cruciaal voor inclusie.

3.3.4   Ook ondernemingen met financiële problemen of gebrek aan vaardigheden en/of tijd kunnen worden buitengesloten. Volgens het EESC moet e-inclusie altijd anticiperend van aard zijn, om ICT-ontwikkelingen zoveel mogelijk te laten samenvallen met de veranderende oorzaken voor uitsluiting.

3.4   E-vaardigheden van professionals

Een leven lang leren is van essentieel belang. De verwerving van e-kwalificaties (7) is voor de jongere generaties een echte bevlieging geweest, maar lijdt tegenwoordig onder de slechte zichtbaarheid van studierichtingen en minder gunstige beloningen. Het is belangrijk toekomstige professionals snel opnieuw te motiveren d.m.v. verbetering van status, beloning en arbeidsomstandigheden, zodat het gebrek aan gekwalificeerd personeel en adequate opleidingen wordt opgevangen en mensen met problemen binnenboord worden gehouden. Digitale professionals slepen de gebruikers met zich mee.

4.   Middelen

4.1   Universele toegang

4.1.1   Om de verschillen in toegang tot ICT op te heffen en voor meer e-inclusie te zorgen heeft de EU in 2002 de universele dienstverlening en gebruikersrechten ingevoerd met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten. (8) Wie aansluiting op een publiek communicatienetwerk aanvraagt moet een aansluiting krijgen die een functioneel en betaalbaar gebruik van het internet mogelijk maakt. Het gaat er niet om de marktwerking of eerlijke mededinging op te heffen, maar om een evenwicht tussen economische doelstellingen en sociale behoeften waarin dringend moet worden voorzien, te creëren. Zoals het EESC al meermalen heeft vastgesteld, is marktwerking geen doel op zich, maar dient zij ter verbetering van het leven van de burgers.

4.1.2   Kwaliteit, innovatie, transparantie en toegankelijkheid, hetgeen men in Europa en in de lidstaten van de diensten van algemeen belang mag verwachten, vormen de basis van e-inclusie. Het is een kwestie van sociale effectiviteit, die zich per definitie op termijn doet gelden en een wezenlijk onderdeel vormt van „insluitend beleid”. En dat is de paradox van digitale inclusie: de sociale effectiviteit van DAB's en sociale diensten van algemeen belang (SDAB's) en overheidsmaatregelen zijn met hun langetermijnkarakter cruciaal voor inclusie, maar tegelijkertijd gaat het om een sector waar snelheid essentieel is. Het is aan de overheid om een oplossing voor deze paradox te vinden.

4.2   Gelijke toegang voor iedereen

4.2.1   Om de universele dienstverlening te kunnen garanderen moet er snel definitief werk worden gemaakt van volledige netwerkdekking in Europa, ontwikkeling van breedband (bevorderlijk voor hoge snelheid) en benutting van het digitale dividend (9).

4.2.2   Er blijft echter sprake van verschillen in toegang tot en gebruik van ICT, die een gevolg zijn van economische en sociale ongelijkheid. Juist „e-ingesloten” burgers kunnen zich vaak de aanschaf van apparatuur veroorloven en bezitten doorgaans de vereiste vaardigheden.

5.   Digitale basisvaardigheden verwerven

Digitale alfabetisering

De weg naar digitalisering loopt via de drie begrippen behoefte + belang + middelen (financieel en overig).

5.1   Ouderen

5.1.1   Ouderen (10), een groep die steeds groter wordt, maken het minst gebruik van ICT.

: zij hoeven hun kennis slechts op peil te houden. Met het oog op herintreding of handhaving op de arbeidsmarkt zouden naar mening van het EESC de lokale overheden samen met het bedrijfsleven, in het kader van de sociale dialoog, aangepaste cursussen kunnen aanbieden.

: zij moeten hun gebrek aan belangstelling, schoorvoetendheid en wantrouwen overwinnen en leren de middelen te gebruiken, of het nu is om een baan te vinden of te houden, of omdat dit hen thuis en in hun sociale leven helpt. Naar mening van het EESC moeten de technologie en de „deskundigen” zich aanpassen. Deze ouderen moeten kunnen beschikken over 1) begeleiding; 2) faciliterende programma's; 3) materiaal binnen handbereik; 4) aangepaste doelstellingen om eerst interesse te wekken en dan de behoefte te scheppen, bijvoorbeeld via projecten op het gebied van e-gezondheid, het creëren van een collectief wijkgeheugen, het opnieuw creëren van sociale contacten, en het weer creëren van een zekere autonomie.

5.1.2   Voor alleenstaanden kan digitalisering een essentiële link vormen: het algemeen toegankelijk maken van telefoonverbindingen/eerste hulp door een simpele druk op een knop tegen redelijke kosten kan bijvoorbeeld een echt doel zijn voor sociale diensten van algemeen belang (SDAB) waardoor mensen in moeilijkheden gered worden. Voor e-gezondheid is een grote rol weggelegd (11); alle principes waar het EESC zich sterk voor maakt t.b.v. digitale gebruikers hebben een universeel karakter en zijn van toepassing op de gezondheidszorg en sociale hulpverlening.

5.1.3   De EU moet 2012, het jaar van actief ouder worden, en haar innovatiepartnerschappen aangrijpen om een impuls te geven aan de samenbindende rol die ICT heeft voor de verschillende generaties (leren), om ouderen minder te isoleren en een betere kwaliteit van leven te geven.

5.2   Gehandicapten

ICT kan het gehandicapten gemakkelijker maken om op voet van gelijkheid met anderen deel te nemen aan de samenleving. (12) Verder geldt hetzelfde als voor alle andere doelgroepen: vaststelling van het doel, begeleiding bij het leren, eenvoudig te gebruiken software, materiaal en machines en met name intelligente vervoerssystemen. (13) Voor gehandicapten geldt dat digitale alfabetisering als dienst van algemeen belang een rol van betekenis speelt. Hulp bij elke soort handicap kan helpen om beter deel te nemen aan het sociale leven. De rol van de ngo's moet worden erkend en gecoördineerd met die van de overheid. Een universele aanpak, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de behoeften van alle verschillende soorten gebruikers, verdient de voorkeur boven een specifiek op gehandicapten gerichte aanpak.

5.3   Mensen met lage inkomens

5.3.1   De ongelijkheden in de toegang tot digitalisering liggen in het verlengde van economische en sociale ongelijkheden: mannen/vrouwen, huishoudens/alleenstaande vrouwen, steden/plattelandsregio's of eilanden, rijke landen/minder welvarende landen. Uiteraard moeten deze ongelijkheden, ongeacht of zij al eerder bestonden of niet, worden bestreden om een zo groot mogelijke groep te kunnen insluiten.

5.3.1.1   Immigranten of minderheden hebben nog minder kansen. Software die voor hen interessant zou kunnen zijn wordt niet geproduceerd.

5.3.2   Naar mening van het EESC zou de instelling van gratis openbaar internet op belangrijke knooppunten in steden en de toegang tot het open Web 2.0 en tot open sources mensen de mogelijkheid geven om een baan te zoeken en te communiceren. Vaste lijnen blijven belangrijk voor de ondersteuning bij scholing. Deze taak kan worden verdeeld onder overheid, exploitanten en instellingen.

5.3.3   De toegang tot infrastructuur en instrumenten moet worden beschouwd als een basisrecht; cursussen, overdracht van kennis en ervaring zijn op elke leeftijd en in elke omstandigheid van het leven zeer belangrijk voor de digitale geletterdheid.

5.4   Laagopgeleiden

5.4.1   Met speciale begeleiding waarbij telefoon en media worden gebruikt moet ervoor worden gezorgd dat deze groep belangstelling krijgt voor de digitale wereld.

5.4.2   De combinatie computer/begeleider gebruiken; op speelse manier beginnen voorkomt een terugval. Naar mening van het EESC zouden kinderen die achterblijven op school weer kunnen meedoen door „smart phones” te gebruiken, als een nieuw potlood. De toegang tot het onderricht in de basisbeginselen kan beginnen met veel op hersenspelletjes lijkende „serious games”, zowel voor jongeren als volwassenen, en met educatieve software.

5.4.3   Wil de digitalisering in de Unie insluitend van aard zijn, dan is een met cultuur verrijkt internet nodig. De EU moet de diversiteit in culturele uitingen gebruiken in alle initiatieven met betrekking tot de digitale agenda. (14) De digitalisering van cultuurvoorwerpen vereenvoudigt voor kansarmen de toegang tot kennis die deel uitmaakt van de algemene ontwikkeling, hetgeen zowel nuttig is voor sociale integratie als voor persoonlijke ontwikkeling, vooral in de moedertaal.

5.5   Minderheden

5.5.1   Het EESC wenst dat aan hen – al dan niet immigranten, zoals de Roma – de mogelijkheid van e-inclusie wordt geboden. Zij zijn niet analfabeet, maar zij spreken de taal van het land van ontvangst niet en hebben niet dezelfde cultuur. Zij hebben niet altijd toegang tot het gebruik van een computer. Vrouwen zijn vaak het minst geïnformeerd en zijn nog kansarmer.

5.5.2   Het voorbeeld van het IMI (15), een meertalige online applicatie waarmee nationale overheden gemakkelijk met hun tegenhangers in andere landen van de EU kunnen communiceren, zou als basis kunnen dienen voor nieuwe sociale applicaties om bij te dragen aan de ontwikkeling van de scholing van inwoners en burgers van de EU, en hun aldus toegang te bieden tot e-learning.

5.5.3   Voor alle in hoofdstuk 5 genoemde bevolkingsgroepen geldt dat sociale netwerken bij een verstandig gebruik een belangrijke rol kunnen spelen. Verder zouden internetcafés, die belangrijk zijn omdat jongeren er geïnteresseerd raken in de digitale wereld en er de bijbehorende vaardigheden opdoen, betaalbaarder moeten worden gemaakt. Lokale overheden zouden hiervoor bijvoorbeeld gunstig geprijsde waardebonnen kunnen afgeven.

5.6   Bedrijfsleven

5.6.1   Kleine en middelgrote ondernemingen kunnen zich, indien hun hoofdactiviteit niet digitalisering is, in een situatie van e-uitsluiting bevinden. Tijdgebrek voor een eerste kennismaking met het gebruik, de invloed van tradities, financiële moeilijkheden en een verouderde benadering van computerbeheer kunnen het beleid van ondernemingen, hun processen en hun werknemers nadelig beïnvloeden. Het gebruik van „cloud computing” (16) in privé- of hybride vorm, met oplossingen voor IT-beheer, kan dan ook aan hen voorbijgaan. Aangezien dit hun productiviteit nadelig kan beïnvloeden, moet worden gezocht naar middelen om hen in te sluiten.

6.   De digitale vaardigheden van iedereen ontwikkelen om de sociale en maatschappelijke uitdagingen aan te gaan

6.1   Onderwijs en opleiding  (17)

6.1.1   De inclusie van morgen begint al vóór de schoolgaande leeftijd. Als alle kinderen, inclusief gehandicapte kinderen, geïsoleerde kinderen en kinderen uit probleemgezinnen, op alle scholen gelijke toegang hebben tot inclusief digitaal onderwijs zal dat hun zelfstandigheid als volwassenen vergroten. Algemeen gebruik van serious games, tablets en e-boeken (onder leiding van onderwijzers) en het gebruik van sociale netwerken zou de integratie van leerlingen met de meeste problemen ten goede kunnen komen omdat zij zo nieuwe manieren van leren krijgen aangeboden.

6.1.2   Voor kwalificaties, diploma's en promotie van IT-beroepen zou er een Europees kader voor opleidingen moeten komen, met de nadruk op opleidingen voor nieuwe „digitale” beroepen. Sommige beroepen zijn herwaarderingen van oude, andere niet. Er kan een Europese gids van „digital skills” worden samengesteld, waarin de voorwaarden worden vastgelegd voor de afgifte van Europese diploma's, waardoor de mobiliteit van de betrokkenen erop vooruitgaat. Naar mening van het EESC zouden maatregelen die studenten na een studie in een digitale richting een goede sociaaleconomische status verlenen, ervoor zorgen dat zij deze richtingen niet zo snel meer links laten liggen.

6.1.3   De Europese maatregelen moeten worden afgestemd op alle soorten IT-onderwijs op lokaal, regionaal en nationaal niveau en mede betrekking hebben op opleidingen voor ouders en leraren, wier arbeidsvoorwaarden dienen te worden aangepast.

6.2   Een leven lang leren, „life long e-learning”

6.2.1   Bepaalde groepen kunnen worden bereikt met doelgerichte campagnes. Voor groepen die zijn buitengesloten is de overdracht van experimentele kennis belangrijk. Werkend leren biedt naast theoretisch onderwijs de mogelijkheid potentieel te benutten en buitengeslotenen te integreren. Dit geldt met name voor werklozen, werkenden, ouderen en sociaal geïsoleerden die willen toetreden tot de arbeidsmarkt en sociale contacten willen opbouwen.

6.2.2   Acties van het bedrijfsleven

Het verkrijgen van een „Paspoort voor de digitale economie”, na een op de zakenwereld gerichte standaard ICT-opleiding, zou een vereiste kunnen worden voor het starten van een bedrijf.

Interne ICT-cursussen voor personeel zouden door middel van interne afspraken een algemeen karakter moeten krijgen omdat zij bijdragen tot e-inclusie. Dankzij dergelijke cursussen blijven werknemers ook langer bij hun bedrijf en neemt de productiviteit toe.

6.2.3   Maatregelen van de overheid

Lokaal en nationaal digitaliseringsbeleid dient van meet af aan een inclusief, niet-discriminerend karakter te hebben.

Wat de structuurfondsen betreft: het is aan de autoriteiten om uit te maken welke innoverende activiteiten belangrijk zijn voor de samenleving als geheel en bevorderd kunnen worden door ze aan alle belangstellende partijen tegen de beste prijs aan te bieden.

De EU en de lidstaten zouden voor de ontwikkeling van het professionalisme in „digitale” beroepen een voorstel voor een Europees kader moeten formuleren.

6.3   Werken aan inhoud

6.3.1   Content (inhoud) is zo belangrijk dat de ontwikkeling van cursussen, onderwijs en cultuur op dit gebied niet aan de markt mag worden overgelaten.

6.3.2   De nationale overheden zouden de basiscontent moeten vastleggen, het volgen van cursussen op afstand mogelijk moeten maken en, met de Unie, de elementen die nuttig zijn bij de toekenning van Europees erkende diploma's moeten bepalen. Om de ware behoeften in kaart te brengen moet goed naar de gebruikers worden geluisterd.

6.3.3   Content die aangepast kan worden en compatibel is met meerdere media, zodat de digitale omgeving van iemand een samenhangend geheel vormt („geletterd” internet), is onmisbaar. Ook gehandicapten moeten toegang hebben tot deze content.

6.3.4   De inwoners van landen waarvan de taal buiten de landsgrenzen zeer weinig wordt gebruikt, zijn in het nadeel als het aankomt op wat het internet te bieden heeft. De EU en de lidstaten moeten ervoor zorgen dat hun cultuur bewaard blijft en dat er content komt in hun taal.

6.3.5   De inhoud van sociale netwerken wordt door de gebruikers ervan gecreëerd. Deze netwerken kunnen worden gebruikt om de belangstelling te wekken van iedereen die moeite heeft met de digitalisering, met inachtneming van zijn of haar gebruikersrechten.

7.   Beveiligen om wantrouwen weg te nemen

A.

Bij het gebruik van digitale middelen moeten mensen zeer voorzichtig (18) zijn als zij zich niet zeker voelen van zichzelf of het systeem wantrouwen. Ook bestaat het gevaar dat gebruikers door hun relatieve onbekendheid met cyberveiligheid geen goede voorzorgsmaatregelen nemen (19). Personen die zijn buitengesloten of die zich vertrouwd aan het maken zijn met de digitale wereld, lopen nog meer risico's.

B.

Door het gebruik van digitale middelen verandert de manier waarop mensen – en de samenleving als geheel – denken. Wat moet bijvoorbeeld worden beschermd, de transparantie of de privacy? Bij maatregelen op het gebied van digitale inclusie dient men zich er in ieder geval altijd van bewust te zijn dat IT, of men wil of niet, ver in het privéleven binnendringt (20). Onoordeelkundig gebruik ervan heeft verwoestende gevolgen voor elke gebruiker, en vooral voor kwetsbare bevolkingsgroepen. Door de strijd tegen misbruik en digitale criminaliteit op te voeren zal het consumentenvertrouwen nog verder toenemen.

C.

De uitdagingen van de digitale agenda en de verwachtingen van de bevolking kunnen aan de hand van drie in elkaar vallende cirkels aanschouwelijk worden gemaakt:

Image

7.1   Rechten van gebruikers

7.1.1   Het EESC dringt aan op maatregelen om vertrouwen te scheppen en de burgers, de digitale omgeving en online transacties te beveiligen, zoals is vastgelegd in het Zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (21).

7.1.2   Hierbij valt te denken aan maatregelen waarbij websites gebruikers eraan herinneren welke eenvoudige stappen moeten worden genomen om zich te beschermen. (22) Om jongeren, die ook kwetsbaar zijn, bewust te maken van de reflexen die zij moeten hebben om zonder schade gebruik te kunnen maken van de digitale mogelijkheden, zou het van groot belang zijn om hen vanaf het begin van de middelbare school boekjes te laten lezen zoals het door de Europese Commissie gepubliceerde „eYou Guide –To your rights online (23).

7.1.3   Naar mening van het EESC moet duidelijker aan de burgers worden uitgelegd wat de rol is van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (ETG), die is ingesteld bij artikel 286 VWEU, en van de G29.

7.1.4   Het EESC wenst voorts dat de waardigheid van gebruikers niet wordt geschonden. Dit kan door de instelling van Europese rechtsregels (24) die in overeenstemming zijn met de beginselen van het Handvest van de grondrechten, ter eerbiediging van:

de vrijheid van meningsuiting en van informatie, met name in de moedertaal;

het recht op bescherming van het privéleven en persoonsgegevens (ID, gezondheidszorg);

het recht op verwijdering van gegevens;

het recht op bescherming van minderjarigen.

7.1.5   Het EESC wijst ook nogmaals op het bestaan van de verschillende nationale en internationale handvesten voor consumenten (25), waarin de grondrechten van gebruikers van digitale toepassingen staan vermeld om ervoor te zorgen dat deze worden gerespecteerd. Het Europees Parlement (EP) staat vooral zeer positief tegenover één daarvan. Het EESC wenst dat de door de Europese Commissie in haar mededeling inzake de Digitale agenda (26) aangekondigde code van in de EU geldende online-rechten snel wordt besproken met de consumentenorganisaties, maar ook met de Europese sociale partners.

7.2   Het EP wenst dat er een vijfde vrijheid komt, namelijk „de vrijheid van verkeer van content en kennis” op netwerken. De veiligheid van gebruikers en intellectuele eigendom zouden hierbij gewaarborgd moeten zijn. Ook voor economische en industriële gegevens is beveiliging nodig. Grids en cloud computing, waar tegelijkertijd tal van digitale actoren bij betrokken zijn, vereisen specifieke beveiligingen die ter beschikking van ondernemingen moeten worden gesteld, met name van zeer kleine ondernemingen.

7.3   De versnelde invoering van e-governance (27) zou formaliteiten kunnen vereenvoudigen en administratieve procedures beveiligen, met name t.b.v. ouderen. E-democratie kan inclusief zijn, maar mag de democratie als zodanig niet schaden en dient te voldoen aan de hierboven genoemde beginselen.

8.   Banen scheppen

8.1   Het verwachte gevolg van e-inclusie is een toename van de hoeveelheid beschikbare banen, en groei. Crises, vergrijzing, stijging van de werkloosheid en onzekere sociale omstandigheden zijn ongunstig voor de ontwikkeling van vaardigheden, zowel vanuit het standpunt van werknemers als dat van werkgevers. De strijd tegen onzekere arbeidssituaties en isolement moet gewonnen worden, wil men zich kunnen concentreren op digitale opleidingen en een inclusieve arbeidsmarkt realiseren (28). De kloof tussen mensen met diploma's en mensen zonder diploma's neemt namelijk toe. De deelnemers aan de sociale dialoog, met name per sector (29), en het openbaar bestuur moeten de handen ineenslaan om de digitale vaardigheden van achtergestelde groepen te vergroten en om te zetten in banen.

8.2   Er ontstaan nieuwe beroepen die interessant kunnen zijn voor de mensen die „digitale” opleidingen volgen om her in te treden. De arbeidsbureaus in de lidstaten moeten de aandacht kunnen vestigen op deze nieuwe beroepsrichtingen teneinde hun erkenning door de Unie te bevorderen.

8.3   In alle lidstaten moeten de arbeidsinspecties worden aangepast.

8.4   „Mainstreaming” en het creëren van synergie tussen de Europese maatregelen zullen de basis vormen van het succes van e-inclusie in de Unie. Het merendeel van de digitale apparaten van de eindgebruiker wordt in de Unie geïmporteerd en de Europeanen hebben geen beeld van hoe zij worden geproduceerd. De toegankelijkheid voor de burger loopt echter via de technologie van de apparaten bij hem thuis, met name bij kansarmen, en bij ouderen en gehandicapten in het bijzonder. Er moet worden gestreefd naar zeer toegankelijke ontwerpen en functies, en softwareprogramma's met geschikte content die de inclusieve digitale geletterdheid ten goede komen. Deze moeten volgens een Europese benadering worden opgezet, met inachtneming van de mondiale normen, en in handelsakkoorden moeten hierover clausules worden opgenomen.

8.5   Dit vereist investeringen op alle gebieden, met name t.a.v. diensten die aan het publiek worden geleverd. Indien de Europeanen dit niet doen, doen anderen het wel en zullen de ondernemingen in de EU opdrachten en banen kwijtraken. De EU streeft er nu naar 3 % van het bbp in O&O te investeren. Volgens het EESC is het de hoogste tijd om dit echt te doen. Alle achterstandsgroepen rekenen op vooruitgang.

9.   Financiering van de maatregelen

9.1   Het uit te stippelen beleid moet voorkomen dat degenen die vandaag meedoen buiten de boot gaan vallen. De middelen die aan deze voor de Unie essentiële uitdaging moeten worden besteed, moeten op de lange termijn worden gericht, vanaf het begin (O&O&I) tot het einde van de keten (eindgebruikers), met financiële reserves waarmee de gevolgen van crises kunnen worden afgevlakt. Wanneer nationale begrotingen geen speelruimte meer hebben wegens verplichte bezuinigingen, kan iedere 1 % extra het verschil uitmaken.

9.2   Om ervoor te zorgen dat alle e-uitgeslotenen worden geïntegreerd, kan een gestructureerde Europese markt voor ondersteunende diensten worden gecreëerd (bijvoorbeeld in de vorm van task forces), die schaalvoordelen zou opleveren.

9.3   Financiering is nodig voor een geheel Europa bestrijkende dekking in infrastructuur, technologisch onderzoek en innovatie, de ontwikkeling van content, sociale innovatie voor buitengesloten groepen, e-learning, de transformatie van vaardigheden in banen, en acties van instellingen, van ondernemingen en van actoren van nationale, regionale en lokale overheden.

9.4   Met opeenstapeling van hulp zou het mogelijk moeten zijn om de cumulatieve oorzaken van uitsluiting op te lossen, energiekosten, ruimtes, en bepaling van content te betalen, geschikt materiaal te maken, en passende vormen van onderwijs te bepalen.

9.5   De maatregelen voor e-inclusie (beheer, optreden, controle) zouden volgens het EESC duidelijk in het door de Commissie gepubliceerde jaarverslag genoemd moeten worden en besproken moeten worden met de sociale partners; aan de maatregelen om de burgers te wijzen op de verschillende mogelijkheden van de digitale wereld, zou op grote schaal bekendheid moeten worden gegeven.

9.5.1   De decentrale overheden, die bij de uitvoering van het nationale beleid sleutelposities innemen, moeten: 1) digitalisering als een prioriteit op hun agenda's zetten en zich tot het ESF richten; 2) leidinggevenden bewust maken van de digitale behoeften van de sociale groepen waarvoor zij verantwoordelijk zijn; 3) doelgroepen via lokale middelen sensibiliseren, zoals de plaatselijke televisie; 4) hen raadplegen over hun eigen behoeften door middel van bijeenkomsten met vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld.

9.5.1.1   De sociale en civiele dialoog is zowel op Europees als op nationaal niveau helaas niet specifiek gericht op de e-samenleving, die toch grote invloed heeft op de manier van leven, terwijl kansarme groepen juist behoefte hebben aan stabiliteit, samenhang, zekerheden en decentrale maatregelen.

9.6   Ondernemingen moeten de kans krijgen zich te ontwikkelen door benutting van de mogelijkheden die de digitale wereld biedt. Ook zouden ze ontwikkelaars en bouwers van deze mogelijkheden bewust moeten maken, t.b.v. henzelf en om rekening te houden met allerlei soorten handicaps (Design for all, inclusief e-toegankelijkheid).

9.7   Wijzen van financiering

9.7.1   Het Europees Sociaal Fonds (ESF): de Commissie is voor de periode 2014-2020 voornemens (sleutelactiviteiten 11 & 12) om via het ESF fondsen toe kennen aan de lidstaten voor de realisering van e-inclusiedoelstellingen. Naar mening van het EESC is het des te noodzakelijker te streven naar synergie tussen de verschillende begrotingslijnen.

9.7.1.1   Het EESC vraagt zich af hoe relevant de additionaliteitsregel voor toekenning van structuurfondsen is gezien een dergelijke toekomstige uitdaging, op een moment dat tal van overheden te kampen hebben met zware begrotingsproblemen maar maatregelen voor verkleining van de digitale kloof niet op zich kunnen laten wachten. Het EESC wenst dat de mogelijkheden van directe toekenning worden onderzocht.

9.7.2   Het EESC stelt voor dat de mogelijkheden van nieuwe financieringswijzen worden onderzocht om e-inclusie tot stand te brengen:

samenwerking tussen private en publieke actoren, t.a.v. ICT in het algemeen, bijvoorbeeld met commercial gaming-bedrijven, die forse winsten behalen, om hun geavanceerde technologie voor minder geld en bij wijze van tweede toepassing opnieuw te gebruiken;

synergie tussen e-infrastructuur en „normale” infrastructuur, in het kader van het initiatief van de Commissie „Europa 2020 obligatieleningen voor projectfinanciering”, mocht dit concreet worden (30);

een op e-learning gerichte bijdrage van internetaanbieders, exploitanten en leveranciers van hardware;

een Europese belasting op financiële transacties (BFT) (31), waarvan een deel zou kunnen worden besteed aan digitale inclusie.

9.7.3   In alle gevallen is controle op het gebruik van de fondsen (32) cruciaal voor efficiënte ondersteuning. De sociale partners moeten bij de verschillende vormen van controle worden betrokken. Voor het ESF bestaan al toezichtcomités. Voor PPP's moeten in een adequaat Europees kader nieuwe vormen van controle worden bedacht om de uiteindelijke kosten voor zowel belastingbetaler als gebruiker in het oog te houden, met dezelfde soort regels als voor de DAB, DAEB en DAMB. Een en ander is slechts mogelijk binnen een adequaat Europees kader. (33)

9.7.4   Het is niet genoeg om alleen voor algemene toegang voor iedereen te zorgen en de transmissiesnelheden van de universele dienstverlening aan te passen aan de technologische ontwikkeling. Het EESC herhaalt daarom de volgende voorstellen (advies CESE 1915/2008):

aandacht besteden aan sociale uitsluiting ten gevolge van tekortschietende financiële draagkracht of vaardigheden van bepaalde kansarme groepen gebruikers, en het concept van de universele dienst zodanig aanpassen dat alle burgers toegang kunnen krijgen tot het internet, ongeacht hun situatie;

financiering van universele dienstverlening (34) met overheidssubsidies en bijdragen uit communautaire middelen aanmoedigen, aangezien dat de enige geschikte financieringsmogelijkheid is voor landen waar de universeledienstverplichtingen buitensporig hoge kosten voor de exploitanten met zich meebrengen;

steun verlenen aan projecten ter bevordering van de digitale integratie, met name door microkredieten voor lokale scholingsprojecten te verstrekken en op openbare plaatsen interactieve zuilen met gratis internettoegang te installeren;

de lidstaten verzoeken financiële steun te verlenen aan mensen en gezinnen voor wie de basisapparatuur voor elektronische communicatie (computer, software en modem), internettoegang en aanverwante dienstverlening te duur zijn.

Brussel, 13 juli 2011

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  PB C 116, 20.04.2001, blz. 30; PB C 77, 31.03.2009, blz. 60 en blz. 63; PB C 175, 28.07.2009, blz. 92; PB C 317, 23.12.2009, blz. 84; PB C 128, 18.05.2010, blz. 69; PB C 255, 22.09.2010, blz. 116; PB C 48, 15.02.2011, blz. 72; PB C 54, 19.02.2011, blz. 58; PB C 107, 06.04.2011, blz. 44 en blz. 58; PB C 218 van 23.7.2011, blz. 130.

(2)  Zie Eurostat-STAT10/193, 14.12.2010

(3)  edutainement in het Engels

(4)  COM(2010) 245 definitief/2; PB C 54 van 19.02.2011

(5)  EU, ministeriële verklaring, Malmö, Zweden, 18 november 2009

(6)  EU, ministeriële verklaring inzake „ICT voor een op integratie gerichte samenleving”, Riga, Letland, 11 juni 2006, punt 4

(7)  Insead, „The school of the world”, geciteerd door DG ENT, Richier, hoorzitting 28.03.2011.

(8)  Richtlijn 2002/22/EG

(9)  PB C 94, 18.4.2002; PB C 110, 9.5.2006; PB C 175, 27.7.2007; PB C 224, 30.8.2008; PB C 175, 28.7.2009; PB C 128, 18.5.2010; PB C 44, 11.2.2011; PB C 54, 19.2.2011; PB C 107, 6.4.2011, blz.53.

(10)  PB C 44, 11.2.2011, blz. 17; PB C 77, 31.3.2009, blz. 115; PB C 74, 23.3.2005, blz. 44.

(11)  PB C 317, 23.12.2009, blz. 84;

zie EHTEL, European Health Telematics Association.

(12)  COM(2010) 636 final; UN Convention on Persons with Disabilities/UE/23.12.2010.

(13)  PB C 277 van 17.11.2009, blz. 85.

(14)  UNESCO-verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen, 20.10.2005, in werking getreden op 18 maart 2007; Resolutie van het EP van 5.5.2010, Een nieuwe digitale agenda voor Europa: 2015.eu.

(15)  IMI, Mededeling van de Commissie van 21.2.2011 - Samenwerking en Europa/Economische ontwikkeling en werkgelegenheid, www.ec.europa.eu/imi-net

(16)  Cloud computing: gebruik van informatietechnologieën om in real time via internet producten, diensten en beheersoplossingen te leveren, intern binnen het bedrijf (privaat) dan wel extern (publiek), of in een mengvorm van de twee oplossingen (hybride), EESC-advies TEN/452 (in de maak).

(17)  e-Learning: gebruik van nieuwe technologieën, multimedia en internet ter verbetering van de kwaliteit van onderwijs en opleiding door toegang op afstand tot bronnen en diensten, alsook tot samenwerking en uitwisselingen (definitie van de Europese Commissie - e-Learning-initiatief).

(18)  PB C 218 van 23.7.2011, blz. 130.

(19)  PB C 107 van 6-4-2011, blz. 58 en COM(2010) 521 definitief

(20)  Alex Türk, voorzitter van de Commission Nationale Informatique et Libertés uit Frankrijk, in „La vie privée en péril, des citoyens sous contrôle”, O. Jacob, 2011; werkzaamheden van G29, een werkgroep van afgevaardigden van alle onafhankelijke organen ter bescherming van nationale gegevens (artikel 29, Richtlijn van 24-10-1995).

(21)  7e kaderprogramma voor 2007-2013, Besluit nr. 1982/2006/EG van 18.12.2006.

(22)  Advies 5/2009 van G29 over online sociale netwerken, 12-6-2009, hoofdstuk 5, paragraaf 8: ontwikkeling van technologie die automatisch de privacy beschermt

(23)  www.ec.europa.eu/eyouguide.

(24)  Resolutie van het Europees Parlement van 5 mei 2010 over een nieuwe digitale agenda voor Europa: 2015.eu, paragraaf 29, tal van „lidstaten hebben het Verdrag van de Raad van Europa inzake cybercriminaliteit nog steeds niet geratificeerd”.

(25)  DOC nr.: 3708 INFOSOC, maart 2008 – Handvest van de rechten van de consument in de digitale wereld.

(26)  COM(2010) 245 final/2, Actie 4.

(27)  Verklaring van Malmö, 2009.

(28)  Kaderovereenkomst ETUC-BUSINESS.EUROPE, CEEP, UEAPME- 2010

(29)  Aanbeveling van het Europees Parlement en van de Raad tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (2008/C 111/01).

(30)  Raadpleging liep tot 2-5-2011

(31)  EP, rapport-Podimata over een belasting op financiële transacties – 529 stemmen voor, 127 tegen, 18 onthoudingen (8 en 9 maart 2011)

(32)  PB C 132 van 3-5-2011, blz. 8

(33)  PB L 48 van 15-02-11, blz. 72.

(34)  PB C 175 van 28-7-2009, blz. 8


Top