This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 31998L0076
Council Directive 98/76/EC of 1 October 1998 amending Directive 96/26/EC on admission to the occupation of road haulage operator and road passenger transport operator and mutual recognition of diplomas, certificates and other evidence of formal qualifications intended to facilitate for these operators the right to freedom of establishment in national and international transport operations
Richtlijn 98/76/EG van de Raad van 1 oktober 1998 tot wijziging van Richtlijn 96/26/EG inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van goederen-, respectievelijk personenvervoer over de weg, nationaal en internationaal, en inzake de wederzijdse erkenning van diploma's, certificaten en andere titels ter vergemakkelijking van de uitoefening van het recht van vrije vestiging van bedoelde vervoerondernemers
Richtlijn 98/76/EG van de Raad van 1 oktober 1998 tot wijziging van Richtlijn 96/26/EG inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van goederen-, respectievelijk personenvervoer over de weg, nationaal en internationaal, en inzake de wederzijdse erkenning van diploma's, certificaten en andere titels ter vergemakkelijking van de uitoefening van het recht van vrije vestiging van bedoelde vervoerondernemers
PB L 277 van 14.10.1998, p. 17–25
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)
No longer in force, Date of end of validity: 03/12/2011
Richtlijn 98/76/EG van de Raad van 1 oktober 1998 tot wijziging van Richtlijn 96/26/EG inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van goederen-, respectievelijk personenvervoer over de weg, nationaal en internationaal, en inzake de wederzijdse erkenning van diploma's, certificaten en andere titels ter vergemakkelijking van de uitoefening van het recht van vrije vestiging van bedoelde vervoerondernemers
Publicatieblad Nr. L 277 van 14/10/1998 blz. 0017 - 0025
RICHTLIJN 98/76/EG VAN DE RAAD van 1 oktober 1998 tot wijziging van Richtlijn 96/26/EG inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van goederen-, respectievelijk personenvervoer over de weg, nationaal en internationaal, en inzake de wederzijdse erkenning van diploma's, certificaten en andere titels ter vergemakkelijking van de uitoefening van het recht van vrije vestiging van bedoelde vervoerondernemers DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 75, lid 1, Gezien het voorstel van de Commissie (1), Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2), Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag (3), (1) Overwegende dat de bestaande verschillen tussen de nationale regelgeving betreffende de toegang tot het beroep van wegvervoerder en de wederzijdse erkenning van diploma's, certificaten en andere titels kunnen leiden tot concurrentievervalsing; (2) Overwegende dat het harmonisatieproces op dit gebied moet worden voortgezet in het kader van de werking van de interne markt door middel van een versterking van de gemeenschappelijke regels van Richtlijn 96/26/EG (4); (3) Overwegende dat het toepassingsgebied van Richtlijn 96/26/EG in verband met de ontwikkeling op de markt van het goederenvervoer over de weg en de werking van de interne markt moet worden uitgebreid tot bepaalde categorieën ondernemers die voor rekening van derden goederen over de weg vervoeren met voertuigen met een gering tonnage, zoals bijvoorbeeld koeriersdiensten, onder voorbehoud van een bijzondere afwijking voor goederenvervoerondernemingen die lokaal vervoer over korte afstand verrichten met voertuigen met een maximaal toegestaan gewicht tussen 3,5 en 6 ton; (4) Overwegende dat er strengere eisen inzake betrouwbaarheid moeten worden gesteld, onder meer op het gebied van de bescherming van het milieu en de beroepsaansprakelijkheid; (5) Overwegende dat, wat financiële draagkracht betreft, een hoger en geharmoniseerd niveau voor het vereiste beschikbare kapitaal en de reserves moet worden vastgesteld, teneinde discrepanties om de markt te voorkomen; dat de waarde van de euro, uitgedrukt in niet aan de derde fase van de Monetaire Unie deelnemende nationale munteenheden, om de vijf jaar opnieuw moet worden vastgesteld; (6) Overwegende dat, wat de vakbekwaamheid betreft, de kandidaat-vervoerders moeten kunnen aantonen dat zij een geharmoniseerd minimumopleidingsniveau in dezelfde onderwerpen hebben, dat zij een volgens een vergelijkbaar model opgestelde verklaring bezitten waaruit hun vakbekwaamheid, met name op handelsgebied, op een geharmoniseerd minimumniveau en op basis van uniforme toetsingsregels in alle lidstaten blijkt; dat hiertoe tevens bepaalde aspecten van de organisatie van het examen moeten worden geharmoniseerd; (7) Overwegende dat het recht van de lidstaten om voor de kandidaten die hun gewone verblijfplaats op hun grondgebied hebben verplichte cursussen te organiseren ter voorbereiding op het examen waarmee voor de eerste maal de vakbekwaamheid moet worden aangetoond, onverlet blijft; (8) Overwegende dat bijgevolg de kennisniveaus die in aanmerking worden genomen voor de afgifte van de verklaring van vakbekwaamheid, onverminderd Richtlijn 96/26/EG, per lidstaat verschillen; dat de nationale maatregelen gezien die verschillen dus aanzienlijk kunnen variëren binnen het in bijlage I van de genoemde richtlijn omschreven kader, met name wat betreft de kwalificatie van de vervoerders, de kwaliteit van de dienst en de verkeersveiligheid; (9) Overwegende dat moet worden toegestaan dat de lidstaten tijdens een beperkte periode na raadpleging van de Commissie een aanvullend examen kunnen organiseren voor personen die voorheen nooit een verklaring van vakbekwaamheid in een lidstaat hebben verkregen, maar geslaagd zijn voor het examen van vakbekwaamheid in een lidstaat, terwijl zij hun normale verblijfplaats in een andere lidstaat hadden, waar zij het beroep van wegvervoerder voor het eerst wensen uit te oefenen; dat dit aanvullende examen moet gaan over onderwerpen waarbij de nationale aspecten van het beroep verschillen van die van de lidstaat waar zij voor het examen zijn geslaagd, met name de specifieke nationale aspecten van commerciële, sociale, fiscale en technische aard, of de aspecten die verband houden met de ordening van de markt en het vennootschapsrecht; (10) Overwegende dat een overgangsregeling voor de toepassing van Richtlijn 96/26/EG in Oostenrijk, Finland en Zweden moet worden ingevoerd; (11) Overwegende dat geregeld moet worden nagegaan of de erkende vervoerders nog steeds aan de voorwaarden inzake betrouwbaarheid, financiële draagkracht en vakbekwaamheid voldoen; (12) Overwegende dat de lidstaten in het belang van de goede werking van de interne markt sancties moeten instellen die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn, HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD: Artikel 1 Richtlijn 96/26/EG wordt als volgt gewijzigd: 1. in artikel 1, lid 2: - wordt het eerste streepje vervangen door: "- "beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg", de activiteit van elke onderneming die met een motorvoertuig of met een samenstel van voertuigen goederen voor rekening van derden vervoert;"; - wordt het volgende streepje toegevoegd: "- "normale verblijfplaats", de plaats waar een persoon gewoonlijk verblijft, dat wil zeggen gedurende ten minste 185 dagen per kalenderjaar, wegens persoonlijke en beroepsbindingen, of, in het geval van een persoon zonder beroepsbindingen, wegens persoonlijke bindingen, die wijzen op nauwe banden tussen hemzelf en de plaats waar hij woont. De normale verblijfplaats van een persoon wiens beroepsbindingen op een andere plaats gelegen zijn dan zijn persoonlijke bindingen, en die daardoor afwisselend op verschillende in twee of meer lidstaten gelegen plaatsen moet verblijven, wordt evenwel geacht te liggen op de plaats van zijn persoonlijke bindingen, mits hij regelmatig daarnaar terugkeert. Aan deze laatste voorwaarde behoeft niet te worden voldaan wanneer de persoon in een lidstaat verblijft voor de uitvoering van een opdracht van bepaalde duur. Het bezoeken van een universiteit of een school impliceert niet de overbrenging van de normale verblijfplaats."; 2. in artikel 2 - wordt lid 1 vervangen door: "1. Deze richtlijn is niet van toepassing op ondernemingen die het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg uitoefenen met motorvoertuigen of samenstellen van voertuigen met een maximaal toegestaan gewicht van ten hoogste 3,5 ton. De lidstaten kunnen deze drempel echter voor alle vervoercategorieën of voor een gedeelte daarvan verlagen."; - wordt de huidige tekst in lid 2 hernummerd tot punt a), en wordt het volgende punt toegevoegd: "b) Wat betreft ondernemingen die het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg uitoefenen met gebruikmaking van voertuigen met een maximaal toegestaan gewicht tussen 3,5 en 6 ton, mogen de lidstaten, na de Commissie te hebben geïnformeerd, vrijstelling verlenen voor alle bepalingen van deze richtlijn of een gedeelte daarvan aan ondernemingen die uitsluitend plaatselijk vervoer verrichten dat gezien de korte afstanden slechts een geringe rol speelt op de vervoermarkt.". 3. in artikel 3: - wordt lid 2, punt c), vervangen door: "c) veroordeeld is of zijn voor ernstige inbreuken op de geldende voorschriften: - inzake de in het beroep geldende loon- en arbeidsvoorwaarden, of - inzake het vervoer van goederen respectievelijk dat van personen over de weg, met name de regels inzake de rij- en rusttijden voor bestuurders, de afmetingen en gewichten van de bedrijfsvoertuigen, de verkeersveiligheid en de veiligheid van de voertuigen, de bescherming van het milieu, alsmede de overige regels inzake beroepsaansprakelijkheid."; - wordt lid 3, punt c), vervangen door: "c) De onderneming moet beschikken over een kapitaal en reserves waarvan de waarde ten minste gelijk is aan 9 000 euro wanneer slechts één voertuig wordt gebruikt en 5 000 euro voor ieder volgend voertuig. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt de waarde van de euro uitgedrukt in de niet aan de derde fase van de Monetaire Unie deelnemende nationale munteenheden, iedere vijf jaar vastgesteld. Toegepast worden de koersen die van kracht zijn op de eerste werkdag in oktober, zoals bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, en wel met ingang van 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar."; - wordt lid 3, punt d), vervangen door: "d) Voor de toepassing van de punten a), b) en c) kan de bevoegde autoriteit de bevestiging of de verzekering van een bank of een andere daartoe gekwalificeerde instelling aanvaarden of verlangen als bewijs. Deze bevestiging of verzekering mag de vorm van een bankgarantie, eventueel in de vorm van een onderpand of een borgsom, of enig ander soortgelijk middel hebben."; - wordt lid 4 vervangen door: "4. a) Aan de voorwaarde van vakbekwaamheid wordt voldaan door het bezit van kennis die beantwoordt aan het in bijlage I omschreven opleidingsniveau in de daar genoemde onderwerpen. Die kennis wordt vastgesteld aan de hand van een verplicht schriftelijk examen dat met een mondeling examen kan worden aangevuld; deze examens worden volgens de in bijlage I aangegeven vorm georganiseerd door de hiertoe door de lidstaat aangewezen autoriteit of instantie. b) De lidstaten kunnen kandidaten die ten minste vijf jaar praktijkervaring in een leidende functie binnen een vervoersonderneming aantonen, vrijstellen van het examen, op voorwaarde dat die kandidaten zich onderwerpen aan een controleproef waarvan de inhoud door de lidstaten wordt vastgesteld overeenkomstig bijlage I. c) De lidstaten kunnen de houders van bepaalde, speciaal door de lidstaten daartoe aangewezen diploma's van hoger of technisch onderwijs die een gedegen kennis van de in de lijst van bijlage I genoemde onderwerpen impliceren, vrijstellen van de onderwerpen van het examen waarop deze diploma's betrekking hebben. d) Het bewijs van vakbekwaamheid wordt geleverd door overlegging van een verklaring die is afgegeven door de onder a) bedoelde autoriteit of instantie. Deze verklaring wordt opgesteld volgens de modelverklaring van bijlage I bis. e) Voor kandidaten die van plan zijn om de daadwerkelijke en permanente leiding op zich te nemen van ondernemingen die slechts nationaal vervoer verrichten, kunnen de lidstaten bepalen dat de kennis die telt voor het vaststellen van de vakbekwaamheid uitsluitend betrekking heeft op onderwerpen die met het nationaal vervoer verband houden. In dat geval wordt op het bewijs van vakbekwaamheid, waarvan het model in bijlage I bis staat, vermeld dat de houder ervan uitsluitend gemachtigd is de feitelijke en permanente leiding op zich te nemen van ondernemingen die slechts vervoer verrichten binnen de lidstaat die het bewijs heeft afgegeven. f) Na raadpleging van de Commissie kan een lidstaat verlangen dat iedere natuurlijke persoon die houder is van een bewijs van vakbekwaamheid dat na 1 oktober 1999 door de bevoegde instantie van een andere lidstaat is afgegeven, terwijl die persoon zijn normale verblijfplaats in de eerste lidstaat had, een aanvullend examen aflegt dat door de daartoe door de eerste lidstaat aangewezen autoriteit of instantie wordt georganiseerd. Het aanvullende examen gaat over de specifieke kennis met betrekking tot de nationale aspecten van het beroep van wegvervoerder in de lidstaat. Dit punt geldt gedurende drie jaar na 1 oktober 1999. Deze periode kan door de Raad op voorstel van de Commissie volgens de Verdragsregels met een nieuwe periode van maximaal vijf jaar worden verlengd. Dit punt is alleen van toepassing op natuurlijke personen die het bewijs van vakbekwaamheid nog niet eerder in een lidstaat hadden verkregen op het tijdstip waarop zij het onder de in de eerste alinea bedoelde voorwaarden verkregen."; 4. in artikel 5: - wordt aan lid 1 het volgende streepje toegevoegd: "- 1 januari 1995, wat Oostenrijk, Finland en Zweden betreft."; - wordt aan lid 2, eerste alinea, na het streepje dat begint met "na 2 oktober 1989", het volgende streepje ingevoegd: "- na 31 december 1994 en vóór 1 januari 1997, wat Oostenrijk, Finland en Zweden betreft."; - wordt aan lid 2, aan het einde van de eerste alinea, na het streepje dat begint met "1 juli 1992", het volgende streepje ingevoegd: "- 1 januari 1997, wat Oostenrijk, Finland en Zweden betreft."; - wordt het volgende lid toegevoegd: "3. a) Alle ondernemingen die vóór 1 oktober 1999 het beroep van wegvervoerder mogen uitoefenen, moeten voor het op die datum bij hen in gebruik zijnde wagenpark uiterlijk op 1 oktober 2001 voldoen aan de bepalingen van artikel 3, lid 3. Zij moeten echter voldoen aan de bepalingen van artikel 3, lid 3, voor iedere uitbreiding van het wagenpark na 1 oktober 1999. b) Ondernemingen die vóór 1 oktober 1999 het beroep van ondernemer van goederenvervoerder over de weg uitoefenen met voertuigen met een maximaal toegestaan gewicht tussen de 3,5 en 6 ton, moeten uiterlijk op 1 oktober 2001 voldoen aan de bepalingen van artikel 3, lid 3."; 5. aan artikel 6, lid 1, worden de volgende alinea's toegevoegd: "De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde instanties geregeld, doch ten minste iedere vijf jaar, nagaan of de ondernemingen nog steeds voldoen aan de voorwaarden inzake betrouwbaarheid, financiële draagkracht en vakbekwaamheid. Is dit op het moment van de beoordeling niet het geval doch biedt de algemene economische situatie van de onderneming goede vooruitzichten dat in de nabije toekomst opnieuw zal kunnen worden voldaan aan het vereiste van financiële draagkracht, dan kunnen de lidstaten, overeenkomstig hun eigen wetgeving, de voorwaarden vaststellen onder welke de bevoegde autoriteit een aanvullende termijn vaststelt van ten hoogste een jaar waarbinnen alsnog aan dit vereiste kan worden voldaan."; 6. in artikel 7: - wordt in lid 1 het begin vervangen door: "1. Bij inbreuken op de voorschriften. . ."; - wordt lid 2 geschrapt en wordt het huidige lid 3 hernummerd tot lid 2; 7. in artikel 8: - worden in lid 2 de woorden "of van afwezigheid van faillissement" geschrapt; - wordt in lid 4 de laatste zin geschrapt; 8. in artikel 10, lid 3, wordt de datum "1 januari 1990" vervangen door de in artikel 2, lid 1, eerste alinea, van deze richtlijn bedoelde datum; 9. na artikel 10 worden de volgende artikelen ingevoegd: "Artikel 10 bis De lidstaten stellen een regeling vast voor de bestraffing van overtredingen van de nationale bepalingen die krachtens deze richtlijn worden vastgesteld en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties worden toegepast. De aldus opgelegde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Artikel 10 ter Vanaf 1 oktober 1999 erkennen de lidstaten als voldoende bewijs van vakbekwaamheid verklaringen overeenkomstig het modelgetuigschrift van bijlage I bis die zijn afgegeven door de daartoe door een andere lidstaat aangewezen autoriteit of instantie."; 10. Bijlage I wordt vervangen door bijlage I bij deze richtlijn en de in bijlage II bij deze richtlijn opgenomen bijlage I bis wordt toegevoegd. Artikel 2 1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 oktober 1999 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten. 2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. Artikel 3 Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Artikel 4 Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten. Gedaan te Luxemburg, 1 oktober 1998. Voor de Raad De Voorzitter C. EINEM (1) PB C 95 van 24. 3. 1997, blz. 66 en PB C 324 van 25. 10. 1997, blz. 6. (2) PB C 287 van 22. 9. 1997, blz. 21. (3) Advies van het Europees Parlement van 17 juli 1997 (PB C 286 van 22. 9. 1997, blz. 224), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 17 maart 1998 (PB C 161 van 27. 5. 1998, blz. 12) en besluit van het Europees Parlement van 17 juni 1998 (PB C 210 van 6. 7. 1998). (4) PB L 124 van 23. 5. 1996, blz. 1. BIJLAGE I "BIJLAGE I I. LIJST VAN ONDERWERPEN BEDOELD IN ARTIKEL 3, LID 4 De voor de vaststelling van de vakbekwaamheid door de lidstaten in aanmerking te nemen kennis moet ten minste betrekking hebben op de in de onderstaande lijst genoemde onderwerpen voor het goederen-, respectievelijk personenvervoer over de weg. Voor deze onderwerpen moeten de kandidaat-wegvervoerders het kennis- en vaardigheidsniveau hebben dat nodig is om een vervoersonderneming te leiden. Het hieronder beschreven minimumkennisniveau mag niet lager zijn dan niveau 3 van de structuur van de opleidingsniveaus als aangegeven in de bijlage bij Beschikking 85/368/EEG (1), dat wil zeggen het niveau dat is bereikt door verplicht onderwijs aangevuld met hetzij beroepsopleiding en aanvullende technische opleiding, hetzij technische schoolopleiding of andere technische opleiding, op secundair niveau. (1) Beschikking 85/368/EEG van de Raad van 16 juli 1985 inzake de vergelijkbaarheid van de getuigschriften van vakbekwaamheid tussen lidstaten van de Europese Gemeenschap (PB L 199 van 31. 7. 1985, blz. 56). A. Burgerlijk recht Vervoer van goederen en personen over de weg De kandidaat moet met name: 1. kennis hebben van de belangrijkste contracten die in het wegvervoer worden gebruikt en van de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen; 2. in staat zijn een rechtsgeldige vervoersovereenkomst te bedingen, met name wat de vervoervoorwaarden betreft; Vervoer van goederen over de weg 3. in staat zijn een klacht van zijn opdrachtgever te onderzoeken in verband met schade ten gevolge van verlies of beschadiging van goederen tijdens het transport dan wel van vertraging bij de aflevering, en kunnen bepalen welke de gevolgen van de klacht zijn voor zijn contractuele aansprakelijkheid; 4. kennis hebben van de regels en verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR); Vervoer van personen over de weg 5. in staat zijn een klacht van zijn opdrachtgever te onderzoeken in verband met door reizigers geleden schade of schade aan hun bagage ten gevolge van een ongeval tijdens het transport of in verband met schade als gevolg van vertraging, en kunnen bepalen welke de gevolgen van de klacht zijn voor zijn contractuele aansprakelijkheid. B. Handelsrecht Vervoer van goederen en personen over de weg De kandidaat moet met name: 1. kennis hebben van de voorwaarden en de regels inzake de bedrijfsuitoefening en de algemene verplichtingen van ondernemers (inschrijving, boekhouding, enz.) en van de consequenties van een faillissement; 2. de vereiste kennis hebben omtrent de verschillende ondernemingsvormen en de daarmee verband houdende voorschriften inzake oprichting en functioneren. C. Sociaal recht Vervoer van goederen en personen over de weg De kandidaat moet met name: 1. op de hoogte zijn van de rol en het functioneren van verschillende sociale instellingen in de wegvervoersector (vakbonden, ondernemingsraden, personeelsvertegenwoordiging, arbeidsinspectie, enz.); 2. kennis hebben van de verplichtingen van de werkgever op het gebied van de sociale zekerheid; 3. kennis hebben van de voorschriften inzake de arbeidsovereenkomsten voor de verschillende categorieën werknemers van wegvervoerondernemingen (vorm van de overeenkomst, verplichtingen van de partijen, arbeidsvoorwaarden en werktijden, vakanties, met behoud van loon, salaris, verbreking van het contract, enz.); 4. kennis hebben van de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 3820/85 (1) en van Verordening (EEG) nr. 3821/85 (2), alsmede van de wijze waarop deze verordeningen in de praktijk worden toegepast. (1) Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 370 van 31. 12. 1985, blz. 1). (2) Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (PB L 370 van 31. 12. 1985, blz. 8). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1056/97 van de Commissie (PB L 154 van 12. 6. 1997, blz. 21). D. Belastingrecht Vervoer van goederen en personen over de weg De kandidaat moet met name kennis hebben van de voorschriften inzake: 1. de BTW op vervoerdiensten; 2. de motorrijtuigenbelasting; 3. de heffingen op bepaalde voertuigen die worden gebruikt voor het vervoer van goederen over de weg alsmede de tolgelden en gebruiksrechten voor het gebruik van bepaalde infrastructuur; 4. de inkomstenbelasting. E. Commercieel en financieel beheer van de onderneming Vervoer van goederen en personen over de weg De kandidaat moet met name: 1. kennis hebben van de wettelijke bepalingen en de praktijken met betrekking tot het gebruik van cheques, wissels, promesses, creditcards en andere betaalmiddelen of -methoden; 2. kennis hebben van de verschillende kredietvormen (bankkrediet, documentair krediet, waarborgsommen, hypotheken, leasing, renting, factoring, enz.) en de daaruit voortvloeiende lasten en verplichtingen; 3. weten wat een balans is, hoe een balans is opgesteld en moet worden geïnterpreteerd; 4. een winst- en verliesrekening kunnen lezen en interpreteren; 5. een analyse kunnen maken van de financiële situatie en de rentabiliteit van de onderneming, met name op basis van de financiële ratio's; 6. een begroting kunnen opstellen; 7. weten hoe zijn kostprijs is samengesteld (vaste kosten, variabele kosten, bedrijfskosten, afschrijvingen, enz.) en berekeningen per voertuig, per kilometer, per reis of per ton kunnen maken; 8. een organisatieschema voor alle werknemers van de onderneming en werkplanningen enz. kunnen opstellen; 9. kennis hebben van de beginselen van het marktonderzoek (marketing), de verkoopbevordering voor vervoerdiensten, het opzetten van klantenbestanden, reclame, public relations, enz.; 10. kennis hebben van de verschillende typen verzekeringen die voor vervoersactiviteiten van belang zijn (aansprakelijkheidsverzekering, verzekering van passagiers, goederen, bagage) en de daarmee verband houdende waarborgen en verplichtingen; 11. kennis hebben van telematicatoepassingen op het gebied van het wegvervoer; Vervoer van goederen over de weg 12. de regels betreffende de facturering van goederenvervoerdiensten over de weg kunnen toepassen en kennis hebben van de betekenis en de implicaties van de Incoterms; 13. kennis hebben van de verschillende categorieën tussenpersonen, hun rol, hun functie en eventueel hun status; Vervoer van personen over de weg 14. de regels met betrekking tot de tarieven en de prijsstelling in het openbaar en particulier reizigersvervoer kunnen toepassen; 15. de regels inzake de facturering van personenvervoerdiensten over de weg kunnen toepassen. F. Toegang tot de markt Vervoer van goederen en personen over de weg De kandidaat moet met name: 1. kennis hebben van de beroepsvoorschriften inzake het vervoer over de weg voor rekening van derden, het huren van bedrijfsvoertuigen, uitbesteding, met name de voorschriften betreffende de officiële beroepsorganisatie, de toegang tot het beroep, vergunningen voor intracommunautair en extracommunautair wegvervoer alsmede handhaving en sancties; 2. kennis hebben van de voorschriften inzake de oprichting van een wegvervoeronderneming; 3. kennis hebben van de verschillende documenten die vereist zijn voor de uitvoering van wegvervoerdiensten en controleprocedures kunnen ontwikkelen om ervoor te zorgen dat op het kantoor van de onderneming en aan boord van de voertuigen met elkaar overeenstemmende documenten aanwezig zijn met betrekking tot ieder uitgevoerd transport, met name de documenten inzake het voertuig, de bestuurder, de goederen en de bagage; Vervoer van goederen over de weg 4. kennis hebben van de voorschriften inzake de marktordening voor het goederenvervoer over de weg, expeditiebedrijven en logistiek; 5. kennis hebben van de formaliteiten bij het passeren van de grens, de functie en betekenis van T-documenten en het carnet-TIR en van de verplichtingen en verantwoordelijkheden die aan het gebruik daarvan zijn verbonden; Vervoer van personen over de weg 6. kennis hebben van de voorschriften betreffende de marktordening voor het personenvervoer over de weg; 7. kennis hebben van de voorschriften inzake de invoering van nieuwe vervoerdiensten en vervoerplannen kunnen opstellen. G. Technische normen en exploitatie Vervoer van goederen en personen over de weg De kandidaat moet met name: 1. kennis hebben van de voorschriften betreffende gewichten en afmetingen van voertuigen in de lidstaten en van de procedures met betrekking tot uitzonderlijke transporten waarbij van deze voorschriften wordt afgeweken; 2. afhankelijk van de behoefte van de onderneming de voertuigen en de onderdelen daarvan kunnen kiezen (chassis, motor, transmissiesystemen, remsystemen, enz.); 3. kennis hebben van de formaliteiten inzake de goedkeuring, de registratie en de technische keuring van de voertuigen; 4. in staat zijn de nodige maatregelen te nemen tegen de luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen en tegen geluidsoverlast; 5. periodieke onderhoudsplannen kunnen opstellen voor voertuigen en uitrusting; Vervoer van goederen over de weg 6. kennis hebben van de diverse typen laad- en losmachines (laadkleppen, containers, pallets, enz.) en in staat zijn procedures en instructies te ontwikkelen voor het laden en lossen van goederen (belastingsverdeling, stapelen, beladen, vastzetten, enz.); 7. kennis hebben van de verschillende technieken voor gecombineerd vervoer in het rail-wegvervoer of ro-ro-vervoer; 8. in staat zijn de procedures in het kader van de voorschriften inzake het vervoer van gevaarlijke goederen en afvalstoffen toe te passen, met name die welke zijn gebaseerd op Richtlijn 94/55/EG (1), Richtlijn 96/35/EG (2) en Verordening (EEG) nr. 259/93 (3); (1) Richtlijn 94/55/EG van de Raad van 21 november 1994 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (PB L 319 van 12. 12. 1994, blz. 7). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/86/EG van de Commissie (PB L 335 van 24. 12. 1996, blz. 43). (2) Richtlijn 96/35/EG van de Raad van 3 juni 1996 betreffende de aanwijzing en de beroepsbekwaamheid van veiligheidsadviseurs voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, per spoor of over de binnenwateren (PB L 145 van 19. 6. 1996, blz. 10). (3) Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (PB L 30 van 6. 2. 1993, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 120/97 (PB L 22 van 24. 1. 1997, blz. 14). 9. in staat zijn de procedures in het kader van de voorschriften betreffende het vervoer van aan bederf onderhevige levensmiddelen toe te passen, met name die welke zijn gebaseerd op de Overeenkomst inzake het internationale vervoer van aan bederf onderhevige levensmiddelen en het gebruik van speciale vervoermiddelen bij dit vervoer (ATP); 10. in staat zijn de procedures in het kader van de voorschriften inzake vervoer van levende dieren toe te passen. H. Veiligheid op de weg Vervoer van goederen en personen over de weg De kandidaat moet met name: 1. weten over welke certificaten het rijdend personeel moet beschikken (rijbewijs, medische attesten, verklaring van geschiktheid, enz.); 2. maatregelen kunnen nemen om ervoor te zorgen dat de bestuurders zich houden aan de in de verschillende lidstaten geldende verkeersvoorschriften en -verboden en -beperkingen (snelheidsbeperkingen, voorrangsregels, voorschriften inzake stoppen en parkeren, gebruik van lichten, verkeerssignalering, enz.); 3. in staat zijn voor de bestuurders instructies op te stellen met betrekking tot de controle op de veiligheidsnormen inzake de staat van het vervoermaterieel, de uitrusting, de lading en de te nemen preventieve maatregelen; 4. in staat zijn procedures op te stellen die bij een ongeval moeten worden gevolgd, en de nodige procedures toe te passen om herhaling van ongevallen of ernstige inbreuken te voorkomen; Vervoer van personen over de weg 5. een elementaire kennis hebben van de structuur van het wegennet in de lidstaten. II. ORGANISATIE VAN HET EXAMEN 1. De lidstaten organiseren een verplicht schriftelijk examen, dat met een mondeling examen kan worden aangevuld, om na te gaan of de kandidaat-wegvervoerders beschikken over het in punt I vereiste kennisniveau omtrent de daar genoemde onderwerpen en met name in staat zijn om de daarmee verband houdende instrumenten en technieken te gebruiken en de voorgeschreven uitvoerende en coördinerende taken te verrichten. a) Het verplicht schriftelijk examen bestaat uit twee onderdelen, namelijk: - schriftelijke vragen in de vorm van hetzij meerkeuzevragen (vier antwoordmogelijkheden), hetzij vragen met één antwoord, hetzij een combinatie van de twee systemen; - schriftelijke opdrachten/case studies. Elk onderdeel duurt ten minste twee uur. b) Wanneer een mondeling examen wordt georganiseerd, kunnen de lidstaten het slagen voor het schriftelijk examen als voorwaarde stellen voor de toelating tot het mondeling examen. 2. Wanneer de lidstaten ook een mondeling examen organiseren, moeten zij voor elk onderdeel een weging van de punten toepassen, die echter niet minder dan 25 % of meer dan 40 % van het in totaal toe te kennen aantal punten mag bedragen. Wanneer de lidstaten slechts een schriftelijk examen organiseren, moeten zij voor elk onderdeel een weging van de punten toepassen, die echter niet minder dan 40 % of meer dan 60 % van het in totaal toe te kennen aantal punten mag bedragen. 3. Voor alle onderdelen tezamen moeten de kandidaten een gemiddelde van ten minste 60 % van het puntentotaal behalen, zonder dat het voor elk onderdeel behaalde percentage minder mag bedragen dan 50 % van het totaal dat kan worden behaald. Een lidstaat mag voor één onderdeel het percentage van 50 terugbrengen tot 40.". BIJLAGE II "BIJLAGE I bis EUROPESE GEMEENSCHAP >BEGIN VAN DE GRAFIEK> (Beige kraftpapier - formaat DIN A4) (Opgesteld in de officiële taal(talen) van de lidstaat die de verklaring afgeeft) Kenteken van de betrokken lidstaat (1) Benaming van de bevoegde autoriteit of instantie (2) GETUIGSCHRIFT VAN VAKBEKWAAMHEID VOOR NATIONAAL [EN INTERNATIONAAL] VERVOER (3) VAN GOEDEREN [PERSONEN] (3) OVER DE WEG Nr. . . . . Wij (2) verklaren: a) dat (4) geboren te , op is geslaagd voor de onderdelen van het examen (jaar: ; zitting ) (5) georganiseerd voorhet verkrijgen van de verklaring van vakbekwaamheid voor nationaal [en internationaal] (3) vervoer van goederen [personen] (3) over de weg, overeenkomstig de bepalingen van (6) b) dat de onder a) genoemde persoon gemachtigd is zijn vakbekwaamheid te gebruiken in een onderneming voor het vervoer van goederen [personen] (3) over de weg: - die alleen nationaal vervoer verricht in de lidstaat die de verklaring heeft afgegeven (3); - die alleen internationaal vervoer verricht (3). Dit document vormt het voldoende bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 10, lid 1, van Richtlijn 96/26/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van goederen-, respectievelijk personenvervoer over de weg, nationaal en internationaal, en inzake de wederzijdse erkenning van diploma's, certificaten en andere titels ter vergemakkelijking van de uitoefening van het recht van vrije vestiging van bedoelde vervoerondernemers. Afgegeven te, (7) (1) Kenteken van het land: (B) België, (DK) Denemarken, (D) Duitsland, (GR) Griekenland, (E) Spanje, (F) Frankrijk, (IRL) Ierland, (I) Italië, (L) Luxemburg, (NL) Nederland, (A) Oostenrijk, (P) Portugal, (FIN) Finland, (S) Zweden, (GB) Verenigd Koninkrijk. (2) Daartoe vooraf door elke lidstaat van de Europese Gemeenschap aangewezen autoriteit of instantie die deze verklaring mag afgeven. (3) Doorhalen wat niet van toepassing is. (4) Naam en voornamen, geboorteplaats en -datum. (5) Identificatie van het examen. (6) Verwijzing naar de terzake aangenomen bepalingen van intern recht, overeenkomstig bovengenoemde richtlijn. (7) Stempel en handtekening van de bevoegde autoriteit of instantie die de verklaring afgeeft." >EIND VAN DE GRAFIEK>