Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52014AE0933

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het klonen van runderen, varkens, schapen, geiten en paardachtigen die voor landbouwdoeleinden worden gehouden en gereproduceerd (COM(2013) 892 final — 2013/0433 (COD)), over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende het in de handel brengen van levensmiddelen die van kloondieren afkomstig zijn (COM(2013) 893 final — 2013/0434 (APP)) en over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende nieuwe voedingsmiddelen (COM(2013) 894 final — 2013/0435 (COD))

    PB C 311 van 12.9.2014, p. 73–81 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    12.9.2014   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 311/73


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het klonen van runderen, varkens, schapen, geiten en paardachtigen die voor landbouwdoeleinden worden gehouden en gereproduceerd

    (COM(2013) 892 final — 2013/0433 (COD)),

    over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende het in de handel brengen van levensmiddelen die van kloondieren afkomstig zijn

    (COM(2013) 893 final — 2013/0434 (APP))

    en over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende nieuwe voedingsmiddelen

    (COM(2013) 894 final — 2013/0435 (COD))

    2014/C 311/12

    Rapporteur: José María Espuny Moyano

    Het Europees Parlement en de Raad hebben op resp. 16 januari 2014 en 15 en 17 januari 2014 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig de artikelen 43, 304 en 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over de volgende voorstellen:

    Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het klonen van runderen, varkens, schapen, geiten en paardachtigen die voor landbouwdoeleinden worden gehouden en gereproduceerd

    COM(2013) 892 final — 2013/0433 (COD)

    Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende het in de handel brengen van levensmiddelen die van kloondieren afkomstig zijn

    COM(2013) 893 final — 2013/0434 (APP)

    Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende nieuwe voedingsmiddelen

    COM(2013) 894 final — 2013/0435 (COD).

    De afdeling Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 1 april 2014 goedgekeurd.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 29 en 30 april 2014 gehouden 498e zitting (vergadering van 30 april) onderstaand advies uitgebracht, dat met 174 stemmen vóór en 2 tegen, bij 5 onthoudingen, werd goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1   Klonen

    1.1.1

    Het EESC acht het nodig en passend om wetgeving inzake het klonen van dieren in de EU op te stellen teneinde eenvormige productievoorwaarden voor landbouwers te waarborgen en tegelijkertijd de gezondheid en het welzijn van dieren te beschermen en tegemoet te komen aan de consumentenverwachtingen.

    1.1.2

    Gezien de weerstand van burgers en consumentenorganisaties en het feit dat de technische kennis tekortschiet, steunt het EESC de tijdelijke schorsing van het klonen van dieren en van de invoer van gekloonde dieren voor landbouwdoeleinden in de EU.

    1.1.3

    Het EESC wijst erop dat deze schorsing niet gebaseerd is op gekende voedselveiligheidsrisico's, maar op ethische overwegingen betreffende dierenwelzijn.

    1.1.4

    Het verbod zou volgens het EESC niet van toepassing mogen zijn op klonen voor bv. onderzoeksdoeleinden als het gebruik van deze techniek gerechtvaardigd is.

    1.1.5

    Het EESC meent dat dit tijdelijke verbod in de toekomst kan worden geëvalueerd, waarbij rekening moet worden gehouden met de ervaring die de lidstaten met de toepassing ervan hebben opgedaan, de wetenschappelijke en technische vooruitgang en internationale ontwikkelingen, alsook met het standpunt van burgers en consumentenorganisaties.

    1.1.6

    Het EESC vraagt zich af of er daadwerkelijk adequate technieken bestaan waarmee gekloonde dieren — vooral in het geval van invoer — kunnen worden onderscheiden van dieren die via de thans in de EU toegestane technieken zijn gefokt. In dit verband is het van mening dat ook ingevoerde producten zouden moeten voldoen aan de vereiste van volledige traceerbaarheid, want alleen hiermee kan de herkomst van een dier onomstotelijk worden gegarandeerd en kan het gezondheidsrisico worden beheerst.

    1.1.7

    Het EESC dringt er eens te meer op aan dat de EU-wetgeving ook van toepassing wordt op ingevoerde dieren, zodat onze landbouwers niet benadeeld worden ten opzichte van die uit derde landen.

    1.1.8

    Klonen kan volgens het EESC de kwaliteitsproductie en de duurzaamheid van economische en agrovoedingssectoren in Europa in gevaar brengen. Bovendien dreigen de financiële baten van de verspreiding van de kloontechniek voor landbouwdoeleinden niet te gaan naar wie werkt en produceert, maar naar de onderzoekscentra die de octrooien in handen hebben.

    1.2   Handel in levensmiddelen die van kloondieren afkomstig zijn

    1.2.1

    Het EESC acht het nodig en passend om eenduidige bepalingen op te stellen voor het tijdelijke verbod op het in de handel brengen van levensmiddelen die van kloondieren afkomstig zijn, teneinde rekening te houden met de verschillende gevoeligheden van de burgers en de consumentenorganisaties.

    1.2.2

    Ter aanvulling op het tijdelijke verbod op de techniek van het klonen van dieren steunt het EESC de tijdelijke schorsing van de handel in levensmiddelen die van kloondieren afkomstig zijn in de EU.

    1.2.3

    In de toekomst kan dit verbod volgens het EESC dan worden geëvalueerd, waarbij rekening moet worden gehouden met de ervaring die de lidstaten met de toepassing ervan hebben opgedaan, de wetenschappelijke en technische vooruitgang, de internationale ontwikkelingen en de opvattingen van de burgers en consumentenorganisaties.

    1.2.4

    In bepaalde derde landen is het klonen van dieren toegestaan. Het EESC vindt in dit verband dat de lidstaten alle passende maatregelen moeten nemen om te voorkomen dat in de EU levensmiddelen worden ingevoerd die afkomstig zijn van kloondieren die in derde landen zijn geproduceerd.

    1.2.5

    Het EESC maakt zich zorgen over het gebrek aan adequate systemen waarmee het bestaan van melk en vlees afkomstig van kloondieren kan worden opgespoord in levensmiddelen die uit derde landen worden ingevoerd. In dit verband is het van mening dat ook ingevoerde producten zouden moeten voldoen aan de vereiste van volledige traceerbaarheid, want alleen hiermee kan de herkomst onomstotelijk worden gegarandeerd en kan het gezondheidsrisico worden beheerst.

    1.2.6

    Het EESC erkent dat het consumentenvertrouwen moet worden gewaarborgd. Gelet op het gebrek aan voldoende zekere analyse-instrumenten om klonen en hun nageslacht te onderscheiden van conventionele dieren, en het gebrek aan duidelijke en zekere traceerbaarheids- en etiketteringssystemen, waarschuwt het dan ook voor mogelijke negatieve gevolgen voor de markt in dierlijke producten.

    1.3   Nieuwe voedingsmiddelen

    1.3.1

    Het EESC acht het nodig en passend om de wetgeving inzake nieuwe voedingsmiddelen te actualiseren. Dit zal niet alleen de rechtszekerheid, maar ook de voedselveiligheid ten goede komen. Het kan zich dan ook vinden in het Commissievoorstel, maar heeft wel een aantal suggesties die in aanmerking zouden moeten worden genomen.

    1.3.2

    Het EESC vindt dat de definitie van nieuwe voedingsmiddelen als „alle levensmiddelen die binnen de Unie [...] niet in significante mate voor menselijke voeding werden gebruikt” preciezer moet worden geformuleerd door ter zake met passende criteria te komen.

    1.3.3

    Naar het oordeel van het EESC zou zorgvuldig moeten worden gekeken naar de gevolgen van het model van generieke toelating waarvan in het voorstel sprake is, en dat in geen geval ten koste mag gaan van toekomstige innovatie.

    1.3.4

    Voor de toelating van traditionele levensmiddelen uit derde landen zou volgens het EESC een eenvoudigere procedure moeten worden gevolgd die gebaseerd is op duidelijke criteria waarmee „een geschiedenis van veilig gebruik als levensmiddel” in een derde land, zoals de bewoording in het voorstel luidt, kan worden gestaafd.

    1.3.5

    Het EESC acht het zaak om de EU-lijsten te verduidelijken, te actualiseren en eenvoudig toegankelijk te maken voor zowel consumenten als ondernemingen. In deze lijsten zouden niet alleen de nieuwe voedingsmiddelen en de toegestane traditionele voedingsmiddelen uit derde landen moeten worden opgenomen, maar ook producten waarvoor de aangevraagde vergunningen zijn afgewezen, samen met de afwijzingsgronden. Dit zal de transparantie ten goede komen en voor de nodige rechtszekerheid zorgen.

    1.3.6

    Het EESC constateert dat nergens is voorzien in een systeem of termijn voor de herziening van de lijst. Het stelt daarom voor om in de verordening aan te geven via welk mechanisme de lijst indien noodzakelijk moet worden herzien.

    1.3.7

    De door de bedrijven geleverde inspanningen op het vlak van onderzoek, ontwikkeling en innovatie zouden door de overheid moeten worden geschraagd via adequate gegevensbescherming. Deze gegevensbescherming zou volgens het EESC moeten afhangen van het verzoek van de aanvrager, en niet van het standpunt dat de Commissie over de aanvraag huldigt.

    1.3.8

    Het EESC vindt dat de overgangsmaatregelen ook betrekking zouden moeten hebben op producten die op de datum van inwerkingtreding van de verordening niet aan de hierin gestelde eisen voldoen.

    2.   Samenvatting van de voorstellen

    2.1   Klonen

    2.1.1

    Met het voorstel worden voorschriften vastgesteld voor het klonen van dieren voor landbouwdoeleinden in de EU en het in de handel brengen van kloonembryo's en kloondieren.

    2.1.2

    In dit verband worden de volgende definities gehanteerd:

    a)

    „voor landbouwdoeleinden gehouden en gereproduceerde” dieren: dieren die voor de productie van levensmiddelen, wol, huid of pels, of voor andere landbouwdoeleinden, worden gehouden en gereproduceerd. Dieren die uitsluitend voor andere doeleinden, zoals onderzoek, de productie van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen, de instandhouding van zeldzame rassen of bedreigde soorten, sport en culturele evenementen, worden gehouden en gereproduceerd, zijn hiervan uitgesloten;

    b)

    „klonen”: ongeslachtelijke reproductie van dieren met een techniek waarbij de kern van een cel van een individueel dier wordt overgebracht in een eicel waaruit de kern is verwijderd, teneinde genetisch identieke individuele embryo's („kloonembryo's”) te creëren, die vervolgens in draagmoederdieren kunnen worden geïmplanteerd om populaties genetisch identieke dieren („kloondieren”) te produceren;

    c)

    „in de handel brengen”: het voor het eerst op de interne markt aanbieden van een dier of product.

    2.1.3

    Het klonen van dieren en het in de handel brengen van kloondieren en kloonembryo's wordt door de lidstaten voorlopig verboden.

    2.1.4

    Dit verbod geldt uitdrukkelijk niet voor dieren die uitsluitend voor andere doeleinden, zoals onderzoek, de productie van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen, de instandhouding van zeldzame rassen of bedreigde soorten, sport en culturele evenementen, worden gehouden en gereproduceerd.

    2.1.5

    De lidstaten stellen de regels vast inzake de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de nationale bepalingen die krachtens deze richtlijn zijn vastgesteld.

    2.2   Handel in levensmiddelen die van kloondieren afkomstig zijn

    2.2.1

    In onderhavig voorstel wordt rekening gehouden met de opinie van consumenten over het gebruik van levensmiddelen die van kloondieren afkomstig zijn.

    2.2.2

    Voorgesteld wordt om het in de handel brengen van levensmiddelen die van kloondieren afkomstig zijn voorlopig te verbieden.

    2.2.3

    In dit verband worden de volgende definities gehanteerd:

    a)

    „klonen”: ongeslachtelijke reproductie van dieren met een techniek waarbij de kern van een cel van een individueel dier wordt overgebracht in een eicel waaruit de kern is verwijderd, teneinde genetisch identieke individuele embryo's („kloonembryo's”) te creëren, die vervolgens in draagmoederdieren kunnen worden geïmplanteerd om populaties genetisch identieke dieren („kloondieren”) te produceren;

    b)

    „levensmiddel”: een levensmiddel als gedefinieerd in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 178/2002.

    2.2.4

    De invoer van levensmiddelen van dierlijke oorsprong uit derde landen waar levensmiddelen die van kloondieren afkomstig zijn rechtmatig in de handel mogen worden gebracht of mogen worden uitgevoerd, is verboden, tenzij aan alle specifieke invoervoorwaarden is voldaan.

    2.2.5

    Met dit voorstel wordt gewaarborgd dat er in de EU geen levensmiddelen, zoals vlees of melk, worden ingevoerd die van klonen afkomstig zijn.

    2.2.6

    De lidstaten stellen de regels vast inzake de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de nationale bepalingen die krachtens de richtlijn zijn vastgesteld.

    2.3   Nieuwe voedingsmiddelen

    2.3.1

    Met onderhavig verordeningsvoorstel wordt de oorspronkelijke Europese verordening uit 1997 over nieuwe voedingsmiddelen geactualiseerd.

    2.3.2

    Dit voorstel heeft tot doel de voedselveiligheid te garanderen, de volksgezondheid te beschermen en de werking van de interne markt veilig te stellen, en tegelijkertijd innovatie in de levensmiddelensector te ondersteunen.

    2.3.3

    Er wordt mee beoogd de toelatingsprocedure te stroomlijnen om deze efficiënter en transparanter te maken. In het voorstel wordt de definitie van „nieuw voedingsmiddel” verduidelijkt en wordt rekening gehouden met de nieuwe technologieën die effecten op levensmiddelen hebben.

    2.3.4

    Er wordt een snellere en meer evenredige veiligheidsbeoordeling ingevoerd voor traditionele levensmiddelen uit derde landen die een geschiedenis van veilig gebruik als levensmiddel hebben.

    2.3.5

    Om te definiëren wat nieuwe voedingsmiddelen zijn, wordt in het voorstel vastgehouden aan de bestaande algemene criteria:

    „a)

    alle levensmiddelen die binnen de Unie vóór 15 mei 1997 niet in significante mate voor menselijke voeding zijn gebruikt, meer bepaald:

    i)

    levensmiddelen waarop een nieuw productieprocedé is toegepast dat vóór 15 mei 1997 in de Unie nog niet in het kader van levensmiddelenproductie werd gebruikt, wanneer dit productieprocedé wijzigingen in de samenstelling of de structuur van de levensmiddelen veroorzaakt die significant zijn voor hun voedingswaarde, de wijze waarop zij worden gemetaboliseerd of hun gehalte aan ongewenste stoffen;

    ii)

    levensmiddelen die geheel of gedeeltelijk bestaan uit „technisch vervaardigd nanomateriaal” zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 2, onder t), van Verordening (EU) nr. 1169/2011;

    iii)

    vitaminen, mineralen en andere stoffen die gebruikt worden overeenkomstig Richtlijn 2002/46/EG, Verordening (EG) nr. 1925/2006 of Verordening (EU) nr. 609/2013, wanneer:

    een nieuw productieprocedé zoals bedoeld onder i) is toegepast; of dergelijke stoffen geheel of gedeeltelijk bestaan uit „technisch vervaardigd nanomateriaal”

    iv)

    levensmiddelen die vóór 15 mei 1997 in de Unie uitsluitend gebruikt zijn in voedingssupplementen, wanneer zij bedoeld zijn voor gebruik in andere levensmiddelen dan voedingssupplementen zoals gedefinieerd in artikel 2, onder a), van Richtlijn 2002/46/EG.”

    2.3.6

    Daarnaast bevat de ontwerpverordening ook definities van basisbegrippen als „traditionele levensmiddelen uit een derde land” en „geschiedenis van veilig gebruik”.

    2.3.7

    Nieuwe voedingsmiddelen moeten aan een geharmoniseerde veiligheidsbeoordelings- en toelatingsprocedure worden onderworpen.

    2.3.8

    Een nieuw voedingsmiddel mag in de EU alleen in de handel worden gebracht als het in de EU-lijst is opgenomen en aan de volgende voorwaarden voldoet:

    het levert volgens de beschikbare wetenschappelijke gegevens geen veiligheidsrisico op;

    het is niet misleidend voor de consument;

    het is vanuit voedingsoogpunt niet nadelig ten opzichte van een traditioneel voedingsmiddel, als het bedoeld is ter vervanging daarvan.

    2.3.9

    Het huidige systeem van individuele vergunningen wordt vervangen door een systeem van generieke toelatingen.

    2.3.10

    Alle toelatingsaanvragen voor nieuwe voedingsmiddelen moeten worden ingediend bij de Commissie, die de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) om een wetenschappelijk advies inzake risicobeoordeling kan vragen. Op basis van dit advies besluit de Commissie of een nieuw voedingsmiddel in de EU-lijst van nieuwe voedingsmiddelen wordt opgenomen. Hierbij wordt ze bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.

    2.3.11

    Voor traditionele levensmiddelen uit derde landen worden een veiligheidsbeoordeling en risicomanagement ingevoerd op basis van een geschiedenis van veilig gebruik als levensmiddel in een derde land gedurende ten minste 25 jaar.

    2.3.12

    Als met redenen omklede bezwaren in verband met de veiligheid van een traditioneel levensmiddel uit een derde land worden ingediend, is een beoordeling door de EFSA vereist, gevolgd door een toelatingsprocedure die lijkt op de standaardprocedure, maar met kortere termijnen. Naar aanleiding van het advies van de EFSA kan de Commissie de verplichting opleggen om een nieuw voedingsmiddel dat al in de handel is gebracht toch in de gaten te houden, mocht een dergelijke monitoring om redenen van voedselveiligheid nodig zijn.

    2.3.13

    Op grond van de voorgestelde verordening kan in naar behoren gemotiveerde gevallen het recht worden verleend dat gegevens gedurende maximaal vijf jaar worden beschermd.

    2.3.14

    De lidstaten stellen de regels vast inzake de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de nationale bepalingen die krachtens de verordening zijn vastgesteld.

    3.   Algemene opmerkingen

    3.1   Klonen

    3.1.1

    Het EESC steunt het richtlijnvoorstel, gelet op de tekortschietende technisch-wetenschappelijke kennis op dit terrein, de problemen t.a.v. dierenwelzijn en de afwijzende houding van burgers en consumenten, en vindt dat het tijdelijke verbod op het klonen van dieren te zijner tijd moet worden geëvalueerd in het licht van de verbetering van de techniek, de wetenschappelijke vooruitgang, de internationale ontwikkelingen en de noodzaak voor de betrokken sectoren om te kunnen concurreren.

    3.1.2

    Het EESC herinnert eraan dat de lidstaten hebben afgesproken ervoor te zorgen „dat de eigenaar of houder alle passende maatregelen treft om het welzijn van zijn dieren te verzekeren en te waarborgen dat die dieren niet onnodig aan pijn of leed worden blootgesteld en dat hen geen onnodig letsel wordt toegebracht (1)”.

    3.1.3

    Het EESC wil er uitdrukkelijk op wijzen dat de EFSA een cruciale rol speelt bij de beoordeling van de mogelijke risico's die aan het klonen van dieren zijn verbonden, en bijdraagt aan de besluitvorming over het gebruik van deze techniek.

    3.1.4

    De EFSA is gestuit op dierenwelzijnsproblemen in verband met de gezondheid van de draagmoederdieren en de klonen zelf (veel miskramen, placentadisfuncties, implanteren in verscheidene draagmoederdieren om één kloon te verkrijgen, ongewoon grote foetussen, doodgeboorten), met als gevolg dat klonen een techniek is met een hoog sterftecijfer.

    3.1.5

    Klonen gaat gepaard met biodiversiteitsproblemen en kan het genetisch erfgoed in gevaar brengen; het leidt tot problemen op het gebied van de weerstand tegen opkomende risico's en nieuwe zoönotische ziekteverwekkers die Europa binnenkomen (bv. het Schmallenbergvirus).

    3.1.6

    Klonen kan volgens het EESC de kwaliteitsproductie en de duurzaamheid van economische en agrovoedingssectoren in Europa in gevaar brengen. Bovendien dreigen de financiële baten van de verspreiding van de kloontechniek voor landbouwdoeleinden niet te gaan naar wie werkt en produceert, maar naar de onderzoekscentra die de octrooien in handen hebben.

    3.2   Handel in levensmiddelen die van kloondieren afkomstig zijn

    3.2.1

    Het EESC steunt het richtlijnvoorstel, gelet op de tekortschietende technisch-wetenschappelijke kennis op dit terrein, de problemen t.a.v. dierenwelzijn en de afwijzende houding van burgers en consumentenorganisaties, en vindt dat het tijdelijke verbod op het in de handel brengen van levensmiddelen die van kloondieren afkomstig zijn, geëvalueerd moet worden in het licht van de verbetering van de techniek, de wetenschappelijke vooruitgang, de internationale ontwikkelingen en het concurrentievermogen van de betrokken sectoren.

    3.2.2

    Het EESC erkent dat het vertrouwen van de consumenten moet worden gewaarborgd. Gelet op het gebrek aan voldoende zekere analyse-instrumenten om klonen en hun nageslacht te onderscheiden van conventionele dieren, en het gebrek aan duidelijke en zekere traceerbaarheids- en etiketteringssystemen, waarschuwt het dan ook voor mogelijke negatieve gevolgen voor de markt in dierlijke producten.

    3.2.3

    Het EESC merkt op dat er tot nu toe geen enkele aanvraag voor een vergunning is ingediend voor het op de markt brengen van voedingsmiddelen die via kloondieren verkregen zijn.

    3.2.4

    Het EESC wijst op de rol van de EFSA bij de beoordeling van de mogelijke risico's die aan het gebruik van de techniek van het klonen zijn verbonden.

    3.2.5

    Het EESC onderstreept dat er op grond van de door de EFSA gemaakte beoordelingen geen aanwijzingen zijn dat vlees en melk van klonen en hun nageslacht uit het oogpunt van de voedselveiligheid verschillen van vlees en melk van conventioneel gefokte dieren.

    3.2.6

    Het verbod op de handel in levensmiddelen die van kloondieren afkomstig zijn is niet gebaseerd op gekende voedselveiligheidsrisico's, maar op ethische overwegingen betreffende dierenwelzijn.

    3.3   Nieuwe voedingsmiddelen

    3.3.1

    Het EESC is ingenomen met het voorstel om de vigerende wetgeving voor nieuwe voedingsmiddelen te herzien. Deze dateert immers van 1997 en in de voorbije 17 jaar hebben er belangrijke nieuwe ontwikkelingen plaatsgevonden.

    3.3.2

    De voorgestelde regels moeten volgens het EESC voldoende duidelijk en volledig zijn zodat ondernemers ze kunnen toepassen.

    3.3.3

    Het EESC is van mening dat de interne markt gebaat is bij de vaststelling van een centrale toelatingsprocedure en een geharmoniseerde sanctieregeling.

    3.3.4

    Het is een goede zaak dat de Commissie de EFSA een belangrijke rol toekent bij de beoordeling van het risico van nieuwe voedingsmiddelen. Dit zal de veiligheid en bescherming van de consument en van de bedrijfstak zelf ten goede komen.

    3.3.5

    Het EESC vindt dat verduidelijkt moet worden wat er precies wordt verstaan onder een levensmiddel dat in significante mate voor menselijke voeding is bedoeld.

    Er moeten heldere criteria komen om te bepalen wanneer er sprake is van een geschiedenis van veilig gebruik als levensmiddel in een derde land die vereist is om traditionele levensmiddelen uit derde landen te kunnen toelaten.

    3.3.6

    Het EESC maakt zich zorgen over de vertrouwelijkheid van de gegevens die de aanvrager voorlegt met het oog op de toelating van een nieuw voedingsmiddel.

    3.3.7

    De in het voorstel genoemde overgangsmaatregelen zouden nader uitgewerkt en verduidelijkt moeten worden.

    3.3.8

    Het EESC acht het van belang dat de Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.

    4.   Specifieke opmerkingen

    4.1   Klonen

    4.1.1

    De techniek van het klonen wordt in de EU momenteel niet gebruikt voor landbouwdoeleinden.

    4.1.2

    Wel worden er dieren gekloond in landen als Argentinië, Brazilië, Canada en de VS, maar deze landen konden niet aangeven in welke mate dit gebeurt.

    4.1.3

    De burgers van de EU staan over het algemeen negatief tegenover de toepassing van de kloontechniek voor de productie van dieren voor landbouwdoeleinden.

    4.1.4

    Met de voorgestelde richtlijn wordt het klonen van dieren en het in de handel brengen van kloondieren en kloonembryo's in de EU voorlopig verboden. Om voor naleving te zorgen moeten de lidstaten de nodige bemonsterings- en controlemaatregelen vaststellen.

    4.1.5

    Tot op heden bestaat er op dit gebied nog geen geaccrediteerde en geharmoniseerde analysemethode die haar waarde heeft bewezen. Het EESC acht het dan ook zaak dat de Commissie en de lidstaten de in dit verband noodzakelijke werkzaamheden aanvatten.

    4.1.6

    Ook dringt het EESC er bij de lidstaten op aan om de in geval van inbreuken van toepassing zijnde sanctieregelingen te harmoniseren. Zo moet worden voorkomen dat er op de ene plek veel permissiever of lakser wordt opgetreden dan elders, wat tot neerwaartse concurrentie kan leiden.

    4.2   Handel in levensmiddelen die van kloondieren afkomstig zijn

    4.2.1

    Met de voorgestelde richtlijn wordt het klonen van dieren en het in de handel brengen van kloondieren en kloonembryo's in de EU voorlopig verboden. Om voor naleving te zorgen moeten de lidstaten de nodige bemonsterings- en controlemaatregelen vaststellen.

    4.2.2

    Tot op heden bestaat er op dit gebied nog geen geaccrediteerde en geharmoniseerde analysemethode die haar waarde heeft bewezen. Het EESC acht het dan ook zaak dat de Commissie en de lidstaten de in dit verband noodzakelijke werkzaamheden aanvatten.

    4.3   Nieuwe voedingsmiddelen

    4.3.1   Definitie van „nieuw voedingsmiddel”

    Het EESC vindt dat de in het voorstel gehanteerde definitie van „nieuw voedingsmiddel” op consumptie moet zijn gericht en nader gepreciseerd moet worden om te vermijden dat ze ook van toepassing kan zijn op voedselproducten die geen nieuwe voedingsmiddelen zijn (zoals een pizza met een nieuwe samenstelling).

    4.3.2   Het begrip „belangrijke verandering”

    Of een nieuw voedingsmiddel onder het toepassingsgebied van de voorgestelde verordening valt, hangt mede af van de invulling die wordt gegeven aan het begrip „belangrijke verandering”. Er moeten gedetailleerde criteria komen om te bepalen wat er onder deze term wordt verstaan.

    4.3.3   Levensmiddelen die „in significante mate voor menselijke voeding” worden gebruikt

    Het is allesbehalve duidelijk wat er wordt verstaan onder levensmiddelen die „in significante mate voor menselijke voeding” worden gebruikt. Slaat die significante mate op een regio, een land, een geografisch gebied of een specifieke bevolkingsgroep?

    4.3.4   Centrale toelatingsprocedure

    In een eerder advies (2) dat grotendeels nog steeds relevant is, merkte het EESC hierover het volgende op: „Voor nieuwe voedingsmiddelen is een gecentraliseerde beoordelings- en goedkeuringsprocedure een absolute noodzaak (EFSA en Commissie), maar er moet ook een eenvoudige, duidelijke, efficiënte en aan termijnen gebonden procedure komen ...”.

    Het voorstel bevat wel een aantal termijnen (zo heeft de EFSA negen maanden de tijd om haar advies uit te brengen en moet de Commissie ook binnen de negen maanden met een uitvoeringshandeling voor de toelating van een nieuw voedingsmiddel komen), maar toch is meer duidelijkheid geboden om ondernemers in detail op de hoogte te stellen van de stand van zaken rond de ingediende aanvraag.

    4.3.5   Lijsten

    In zijn bovengenoemde eerdere advies merkte het EESC het volgende op: „Dankzij de geplande lijsten van nieuwe voedingsmiddelen (...) zal de consument beter geïnformeerd worden en krijgen bedrijven meer rechtszekerheid. Dergelijke lijsten zijn niet nieuw; het gebruik ervan neemt zelfs steeds meer toe (bijvoorbeeld in de verordening inzake voedings- en gezondheidsclaims en in de verordening inzake de toevoeging van vitaminen en mineralen aan levensmiddelen).”

    Deze opmerking heeft nog niets aan geldigheid ingeboet, afgezien van het feit dat de Commissie nu één lijst voorstelt in plaats van twee aparte.

    4.3.6   Bescherming van intellectuele eigendom

    In zijn bovengenoemde eerdere advies merkte het EESC het volgende op: „Voor de ontwikkeling van nieuwe voedingsmiddelen moeten bedrijven een grote inzet aan de dag leggen en het nodige in O&O investeren. Met het oog daarop moet niet alleen voor eenvoudige, snelle en economisch haalbare procedures worden gezorgd, maar dienen nieuw ontwikkelde producten en nieuwe kennis ook te worden beschermd; anders bestaat het gevaar dat het concurrentievermogen van bedrijven wordt aangetast. In de ontwerpverordening staat niet duidelijk hoe ver de bescherming van gegevens, waarop bedrijven volgens de Commissie recht hebben, precies reikt (er wordt alleen aandacht besteed aan goedgekeurde producten, maar wat gebeurt er bijvoorbeeld met aanvragen die uiteindelijk worden afgewezen?).”

    Voorts staat in dat advies: „Als de voorgestelde verordening voorziet in gegevensbescherming zal dat bedrijven de nodige zekerheid verschaffen om geld te besteden aan en personeel in te zetten voor de ontwikkeling van nieuwe producten. Op die manier zullen zij blijven innoveren en aldus een steeds betere concurrentiepositie krijgen in een sector waar consumenten steeds veeleisender worden.”

    Deze opmerkingen zijn nog steeds onverkort relevant.

    Brussel, 30 april 2014

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Henri MALOSSE


    (1)  Richtlijn van de Raad 98/58/EG (art. 3)

    (2)  PB C 224 van 30.8.2008, blz. 81


    Top