Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52008IP0399

    Gelijkheid tussen mannen en vrouwen — 2008 Resolutie van het Europees Parlement van 3 september 2008 over gelijkheid tussen mannen en vrouwen — 2008 (2008/2047(INI))

    PB C 295E van 4.12.2009, p. 35–42 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    4.12.2009   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    CE 295/35


    Woensdag, 3 september 2008
    Gelijkheid tussen mannen en vrouwen — 2008

    P6_TA(2008)0399

    Resolutie van het Europees Parlement van 3 september 2008 over gelijkheid tussen mannen en vrouwen — 2008 (2008/2047(INI))

    2009/C 295 E/11

    Het Europees Parlement,

    gelet op artikel 2, artikel 3, lid 2 en artikel 141 van het EG-Verdrag,

    gelet op artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

    gezien het verslag van de Commissie van 23 januari 2008 over gelijkheid tussen mannen en vrouwen — 2008 (COM(2008)0010) („het verslag van de Commissie over gelijkheid”), en de jaarverslagen van voorgaande jaren (COM(2001)0179, COM(2002)0258, COM(2003)0098, COM(2004)0115, COM 2005)0044, COM(2006)0071 en COM(2007)0049),

    gezien de Mededeling van de Commissie van 1 maart 2006, getiteld „Een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010” (COM(2006)0092),

    gezien Beschikking 2001/51/EG van de Raad van 20 december 2000 betreffende het programma in verband met de communautaire strategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen (1),

    gezien Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds (2), in het bijzonder artikel 16, lid 1, daarvan,

    gezien het Europees pact voor gendergelijkheid dat is aangenomen tijdens de Europese Raad van 23 en 24 maart 2006 in Brussel,

    gezien de gemeenschappelijke verklaring die op 4 februari 2005 is aangenomen door de ministers van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor het beleid ten aanzien van gendergelijkheid,

    onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 maart 2004 over het combineren van beroep, gezin en privéleven (3),

    onder verwijzing naar zijn resolutie van 24 oktober 2006 over immigratie van vrouwen: de rol van vrouwelijke immigranten en hun plaats in de Europese Unie (4),

    onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 april 2007 over de situatie van vrouwen met een handicap in de Europese Unie (5),

    onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 maart 2007 over een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen (2006-2010) (6),

    onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 juni 2007 over een regelgevend kader voor maatregelen ten behoeve van jonge vrouwen in de Europese Unie om gezin en studie met elkaar te verzoenen (7),

    onder verwijzing naar zijn resolutie van 27 september 2007 over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie — 2007 (8),

    onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 januari 2008 over de rol van de vrouw in de industrie (9),

    onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 maart 2008 over de situatie van de vrouw in de plattelandsgebieden van de EU (10),

    onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 maart 2008 over de specifieke situatie van vrouwelijke gevangenen en de effecten van de detentie van ouders op het maatschappelijke leven en het gezinsleven (11),

    gezien het Raadgevend Comité voor gelijke kansen van mannen en vrouwen en zijn advies over de ongelijke beloning van vrouwen en mannen, aangenomen op 22 maart 2007,

    gezien het actiekader voor gendergelijkheid dat op 22 maart 2005 is aangenomen door de Europese sociale partners,

    gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie cultuur en onderwijs (A6-0325/2008),

    A.

    overwegende dat gelijkheid tussen vrouwen en mannen een grondbeginsel van de EU is, dat wordt erkend in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie; overwegende dat er, ondanks de aanzienlijke vooruitgang die op dit gebied is geboekt, nog veel ongelijkheden bestaan tussen vrouwen en mannen,

    B.

    overwegende dat geweld tegen vrouwen een groot obstakel voor de gelijkheid tussen vrouwen en mannen vormt en een van de meest voorkomende schendingen van de mensenrechten is, die geen geografische, economische of sociale grenzen kent; overwegende dat het aantal vrouwen dat slachtoffer is van geweld alarmerend is,

    C.

    overwegende dat de term „geweld tegen vrouwen” geïnterpreteerd moet worden als iedere daad van gendergerelateerd geweld, die resulteert in of die vermoedelijk resulteert in lichamelijke, seksuele of psychologische schade of leed voor vrouwen, inclusief dreigingen met dergelijke daden, dwang of willekeurige vrijheidsberoving, ongeacht het feit of dit plaatsvindt in het openbaar of in het privé-leven,

    D.

    overwegende dat mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting een onaanvaardbare schending van de mensenrechten betekent en een moderne vorm van slavernij is die nauw samenhangt met andere vormen van criminaliteit en die alle inspanningen om de gelijkheid tussen vrouwen en mannen te bevorderen in aanzienlijke mate ondermijnt,

    E.

    overwegende dat de bevordering van een actief beleid voor flexibiliteit op de arbeidsmarkt niet zozeer op de behoeften van bedrijven of van de overheid gericht moet zijn, maar in de eerste plaats als uitgangspunt moet nemen de tijd die vrouwen en mannen nodig hebben om elk hun verantwoordelijkheden binnen het gezin ernstig te nemen,

    F.

    overwegende dat in de Europese werkgelegenheidsstrategie niet langer specifieke genderrichtsnoeren noch de hoofdcomponent gelijke kansen zijn te vinden,

    G.

    overwegende dat de ongelijke kansen op het gebied van werkgelegenheid laten zien dat er nog steeds zowel kwalitatieve als kwantitatieve ongelijkheden bestaan tussen vrouwen en mannen,

    H.

    overwegende dat het verschil in beloning tussen vrouwen en mannen sinds 2003 is blijven staan op 15 % en sinds 2000 slechts één procentpunt is afgenomen,

    I.

    overwegende dat de segregatie van sectoren en beroepen tussen vrouwen en mannen niet afneemt en in sommige landen zelfs toeneemt,

    J.

    overwegende dat deelname van vrouwen aan de besluitvorming een bepalende indicator is van gelijkheid tussen vrouwen en mannen; overwegende dat de aanwezigheid van vrouwelijke managers in bedrijven en universiteiten laag blijft en het aantal vrouwelijke politici of onderzoekers slechts zeer langzaam stijgt,

    K.

    overwegende dat de stereotypen die nog steeds bestaan met betrekking tot de onderwijs- en beroepsmogelijkheden beschikbaar voor vrouwen, helpen de ongelijkheid in stand te houden,

    L.

    overwegende dat de doelstellingen van Lissabon voor het genereren van groei en het bevorderen van de sociale markteconomie uitsluitend kunnen worden gehaald als het significante potentieel van vrouwen op de arbeidsmarkt volledig wordt benut,

    M.

    overwegende dat er een risico op „gedwongen” deeltijdwerk bestaat, in de eerste plaats voor vrouwen, die hiertoe vaak genoodzaakt zijn vanwege een tekort aan betaalbare kinderopvangplaatsen,

    N.

    overwegende dat een aantal uitdagingen en moeilijkheden meer betrekking hebben op vrouwen dan op mannen, met name de kwaliteit van banen, de situatie van „meehelpende” echtgenoten in bepaalde sectoren als de landbouw of de visserij en in kleine familiebedrijven, gezondheid en veiligheid op het werk en bescherming van het moederschap, alsmede een groter risico op armoede,

    O.

    overwegende dat de tewerkstellingsgraad voor zowel mannen als vrouwen lager is in plattelandsgebieden en dat veel vrouwen bovendien nooit op de officiële arbeidsmarkt tewerk gesteld zijn en daardoor noch als werkloos geregistreerd staan, noch in de werkloosheidsstatistieken voorkomen, hetgeen specifieke financiële en juridische problemen met zich meebrengt betreffende het recht op zwangerschaps- en ziekteverlof, de opbouw van pensioenrechten en toegang tot sociale zekerheid, alsook problemen in het geval van echtscheiding; overwegende dat in plattelandsgebieden een ernstig tekort bestaat aan kwalitatief hoogwaardige banen,

    P.

    overwegende dat de omstandigheden van sommige groepen vrouwen, die vaak te maken hebben met een combinatie van meerdere moeilijkheden en risico's, alsmede dubbele discriminatie — in het bijzonder vrouwen met een handicap, vrouwen met de zorg voor afhankelijke personen, oudere vrouwen, vrouwen die tot een minderheid behoren en vrouwelijke immigranten en vrouwelijke gevangenen — tekenen van verslechtering vertonen,

    Q.

    overwegende dat er nog steeds belangrijke verschillen bestaan tussen vrouwen en mannen in alle andere aspecten in verband met de kwaliteit van het werk, bijvoorbeeld wat betreft het combineren van werk en gezin, werkregelingen die de capaciteiten van personen niet ten volle stimuleren en kwesties inzake veiligheid en gezondheid op het werk; overwegende dat de arbeidsparticipatie van vrouwen met jonge kinderen slechts 62,4 % bedraagt, tegenover 91,4 % bij mannen; overwegende dat de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt nog steeds in hoge mate wordt gekenmerkt door een groot en toenemend aandeel deeltijdbanen — 31,4 % in de EU-27 in 2007, in vergelijking met slechts 7,8 % voor mannen — en dat 76,5 % van de deeltijdse werknemers vrouwen zijn; overwegende dat tijdelijke arbeidscontracten eveneens vaker voorkomen bij vrouwen (15,1 %, d.w.z. één procentpunt meer dan bij mannen); overwegende dat langdurige werkloosheid duidelijk vaker bij vrouwen (4,5 %) voorkomt dan bij mannen (3,5 %),

    R.

    overwegende dat het risico op armoede groter is voor vrouwen dan voor mannen, in het bijzonder voor vrouwen van 65 jaar en ouder (21 %, d.w.z. vijf procentpunt meer dan bij mannen),

    S.

    overwegende dat het combineren van werk, gezin en privéleven zowel voor vrouwen als voor mannen een onopgeloste kwestie blijft,

    T.

    overwegende dat de sociale partners een belangrijke rol spelen bij het bepalen en de doeltreffende tenuitvoerlegging van acties voor de gelijkheid tussen vrouwen en mannen op Europees, nationaal, regionaal, sector- en bedrijfsniveau,

    U.

    overwegende dat de verdeling van de gezins- en huishoudelijke taken tussen vrouwen en mannen, met name door het gebruik van het recht op ouderschaps- en vaderschapsverlof te stimuleren, een absoluut noodzakelijke voorwaarde is voor de bevordering en totstandbrenging van gelijkheid tussen vrouwen en mannen; overwegende dat zwangerschaps- en ouderschapsverlof niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van de totale werktijd en dat dit een vorm van discriminatie is, die ertoe leidt dat vrouwen worden benadeeld op de arbeidsmarkt,

    V.

    overwegende dat toegang tot diensten voor de zorg voor kinderen, ouderen en andere afhankelijke personen essentieel is voor gelijke arbeidsparticipatie van vrouwen en mannen, alsook voor een gelijke deelname aan onderwijs en opleiding,

    W.

    overwegende dat de verordeningen inzake de Structuurfondsen stellen dat de lidstaten en de Commissie ervoor moeten zorgen dat de gelijkheid tussen vrouwen en mannen en de integratie van het genderperspectief worden bevorderd gedurende de verschillende stadia van de tenuitvoerlegging van de fondsen,

    1.

    verwelkomt het hoger vermelde verslag van de Commissie over gelijkheid en wijst nogmaals op het dubbele karakter van het beleid inzake gelijke gelijkheid van vrouwen en mannen op EU-niveau, waarbij enerzijds moet worden gezorgd voor gelijkheid van vrouwen en mannen op alle beleidsterreinen (gendermainstreaming) en anderzijds gerichte maatregelen moeten worden genomen om discriminatie van vrouwen te verminderen, zoals bewustmakingscampagnes, uitwisseling van beste praktijken, dialogen met burgers en publiek-private partnerschapsinitiatieven;

    2.

    benadrukt het belang van de bestrijding van geweld tegen vrouwen voor het bereiken van gelijkheid tussen vrouwen en mannen; roept de lidstaten en de Commissie derhalve op tot gecoördineerde actie op dit gebied; verzoekt de Commissie met klem na te denken over mogelijkheden voor nieuwe maatregelen voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen;

    3.

    roept de Commissie en de lidstaten op om hun inspanningen te bundelen met het oog op de bestrijding van de georganiseerde misdaad en van netwerken van mensenhandel, alsook om nieuwe wetgevende, administratieve, educatieve, maatschappelijke en culturele maatregelen goed te keuren om de vraag naar prostitutie tegen te gaan;

    4.

    roept de lidstaten op om het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel met spoed te ratificeren;

    5.

    is van mening dat de deelname van vrouwen aan de beleidsvorming op lokaal, nationaal en EU-niveau in het algemeen onvoldoende is en nodigt de Commissie, de lidstaten en de politieke partijen daarom uit na te denken over acties om deze situatie te verbeteren; wijst in dit verband op de positieve effecten van het gebruik van electorale quota op de vertegenwoordiging van vrouwen;

    6.

    wijst op de correlatie tussen de deelname van vrouwen aan de politiek en beleidsvorming en hun betrokkenheid bij ngo's en activiteiten van maatschappelijke organisaties; verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom met klem acties die deze betrokkenheid bevorderen te ondersteunen;

    7.

    benadrukt het belang van actieve betrokkenheid van vrouwen bij vakbonden die zich inzetten voor de bescherming van vrouwen op de werkplek en de toekenning van de rechten die hun toekomen;

    8.

    merkt op dat het voor de zelfverwezenlijking van vrouwen van groot belang is dat zij zeggenschap hebben over hun seksuele en reproductieve rechten; ondersteunt daarom maatregelen en acties om de toegang van vrouwen tot diensten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid te verbeteren en hen meer bewust te maken van hun rechten en de beschikbare diensten;

    9.

    roept de Commissie en de lidstaten op de noodzakelijke maatregelen te nemen voor een betere integratie van het genderbeleid in alle sociale, tewerkstellings- en socialezekerheids- strategieën, met name de flexizekerheidsstrategie, en alle vormen van discriminatie te bestrijden;

    10.

    ondersteunt de maatregelen van het Europees Sociaal Fonds en het PROGRESS-programma voor 2007-2013 die de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt verbeteren en discriminatie helpen uitbannen;

    11.

    maakt zich zorgen over het gebrek aan vooruitgang met betrekking tot de ongelijke beloning van vrouwen en mannen in de afgelopen jaren; verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom met klem de strategieën en acties op dit gebied te evalueren en, indien nodig, in samenwerking met de sociale partners eventuele nieuwe maatregelen of nieuwe benaderingen in de tenuitvoerlegging van bestaande maatregelen vast te stellen om de situatie te verbeteren; steunt in dit kader de suggestie van de Adviescommissie voor gelijke kansen om de bestaande Europese wetgeving terzake te versterken met een verplichting voor werkgevers om loonaudits te verrichten en actieplannen te ontwikkelen om de loonkloof te dichten; benadrukt de noodzaak van een gecoördineerde aanpak, in het bijzonder in de context van de nieuwe cyclus van de Europese strategie voor groei en werkgelegenheid, en van gemeenschappelijke beginselenn van flexizekerheid;

    12.

    maakt zich zorgen over de ongunstige situatie van vrouwen op de arbeidsmarkt, die tot gevolg heeft dat vrouwen minder individuele rechten op het gebied van pensioen en ander sociale uitkeringen verwerven, in het bijzonder in systemen waar deze rechten voornamelijk zijn gebaseerd op de bijdragen of het inkomen uit arbeid van de betrokkene; dringt derhalve bij de lidstaten aan op doeltreffende maatregelen die zorgen voor inachtneming van de sociale normen en voor de werknemersrechten respecterende jobs in verschillende sectoren van activiteit, en derhalve zo een waardige bezoldiging aan de werknemers en in het bijzonder aan vrouwen verzekeren, alsmede recht op veiligheid en gezondheid op het werk, sociale bescherming en vrijheid van vakbond, en bijdragen aan de uitbanning van discriminatie tussen mannen en vrouwen op het gebied van werk;

    13.

    verzoekt de lidstaten de Commissie te ondersteunen bij het controleren van de implementatie van nationale maatregelen, die bedoeld zijn om de naleving van het gelijkheidsbeginsel te beoordelen, met name betreffende wettelijke rechten, pensioenregelingen en sociale zekerheid;

    14.

    verzoekt de communautaire instellingen en de lidstaten om 22 februari uit te roepen tot de „Internationale dag voor gelijke beloning”;

    15.

    maakt zich zorgen over de blijvende discrepantie tussen het opleidingsniveau van vrouwen en mannen enerzijds, waarbij vrouwen beter presteren dan mannen, en de situatie op de arbeidsmarkt anderzijds, waarbij vrouwen lagere lonen verdienen, werkzaam zijn in minder zekere banen en minder snel carrière maken dan mannen; verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem te onderzoeken wat de redenen hiervan zijn en oplossingen voor deze situatie te vinden;

    16.

    beveelt de lidstaten aan zich vastberaden in te zetten voor gelijke behandeling in de scholen en maatregelen te nemen tegen de werksegregatie, die nog steeds bestaat in het onderwijs, aangezien vrouwelijke leerkrachten veel sterker vertegenwoordigd zijn in het kleuter- en lager onderwijs dan in het secundair onderwijs, waar meer mannen werken en waar de erkenning, bezoldiging en sociale waardering hoger ligt;

    17.

    stelt voor dat de Commissie maatregelen overweegt om meisjes en jongens aan te moedigen wetenschappelijke en technologische studierichtingen te volgen, teneinde het werknemersaanbod in de sector te vergroten en aan de bestaande vraag tegemoet te komen;

    18.

    verzoekt de Commissie en de lidstaten verdere maatregelen te nemen voor het verbeteren van de toegang tot en deelname aan de arbeidsmarkt door vrouwen, in het bijzonder in sectoren waar zij nog steeds ondervertegenwoordigd zijn, bijvoorbeeld spitstechnologie, onderzoek, wetenschap en techniek, en van de kwaliteit van het werk van vrouwen, in het bijzonder door middel van programma's voor een leven lang leren op alle niveaus; verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem gebruik te maken van de Europese Structuurfondsen om dit te bereiken;

    19.

    verzoekt de Commissie en de lidstaten aandacht te besteden aan de situatie van echtgenoten die meewerken in ambachtelijke bedrijven, de handel, de landbouw en de visserij en in kleine familiebedrijven, vanuit het perspectief van gendergelijkheid en rekening houdend met het feit dat vrouwen in een kwetsbaardere positie verkeren dan mannen; verzoekt de Commissie onverwijld een voorstel in te dienen tot wijziging van Richtlijn 86/613/EEG betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen, de landbouwsector daarbij inbegrepen, en tot bescherming van het moederschap (12), met het oog op het wegwerken van indirecte discriminatie, het uitbouwen van een positieve verplichting tot gelijke behandeling en de verbetering van de rechtspositie van meewerkende echtgenoten;

    20.

    verzoekt de lidstaten een wettelijke constructie van gedeeld eigendom te creëren, teneinde volledige erkenning van de rechten van vrouwen in de landbouwsector, fatsoenlijke bescherming op het gebied van sociale zekerheid en erkenning van hun werk te waarborgen;

    21.

    moedigt de lidstaten aan vrouwelijk ondernemerschap in de industriële sector te stimuleren en financiële steun en beroepsadvies te verlenen aan vrouwen die bedrijven oprichten, alsook in een passende opleiding te voorzien;

    22.

    verzoekt de lidstaten speciaal aandacht te besteden aan de beschikbaarheid van moederschapsfaciliteiten voor zelfstandig werkzame vrouwen;

    23.

    verzoekt de Commissie en de lidstaten in het bijzonder kennis te nemen van de situatie van het toenemende aantal werknemers die formeel als zelfstandigen werkzaam zijn, maar in werkelijkheid als „economisch afhankelijke werknemers” kunnen worden beschouwd;

    24.

    verzoekt de lidstaten ondernemingen te erkennen, die de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bevorderen en het combineren van werk en gezinstaken steunen, teneinde bij te dragen aan de verspreiding van goede praktijken op dit terrein;

    25.

    verzoekt de Commissie en de lidstaten voorrang te geven en speciaal aandacht te besteden aan kwetsbaardere groepen vrouwen, in het bijzonder vrouwen met een handicap, vrouwen met de zorg voor afhankelijke personen, oudere vrouwen, vrouwen die tot een minderheid behoren, vrouwelijke immigranten en vrouwelijke gevangenen, alsook gerichte maatregelen te ontwikkelen om te voorzien in hun behoeften;

    26.

    verzoekt de Commissie en de lidstaten de noodzakelijke maatregelen vast te stellen en uit te voeren om gehandicapte vrouwen te helpen vooruit te komen in de sectoren van het sociale, culturele en politieke leven en het beroepsleven waarin zij nog steeds ondervertegenwoordigd zijn;

    27.

    verzoekt de Commissie en de lidstaten de toegang tot het onderwijs en de arbeidsmarkt voor vrouwelijke immigranten te verbeteren door maatregelen te treffen om dubbele discriminatie tegenover vrouwelijke immigranten op de arbeidsmarkt te bestrijden, gunstige omstandigheden te creëren zodat ze toegang tot de arbeidsmarkt krijgen en een goed evenwicht tussen werk en gezin kunnen bereiken, en voor aangepaste beroepsopleidingen te zorgen;

    28.

    verwelkomt het overleg tussen de Commissie en de sociale partners gericht op het verbeteren van de wetgeving- en niet-wetgevingskaders voor het combineren van werk, gezin en privéleven; kijkt uit naar een analyse van dat overleg en naar de voorstellen die eruit voortkomen, in het bijzonder voorstellen met betrekking tot zwangerschapsverlof en het in aanmerking nemen van dit verlof voor de berekening van de totale werktijd, ouderschapsverlof, vaderschapsverlof, adoptieverlof en zorgverlof; is bovendien van mening dat de kaderovereenkomst over ouderschapsverlof op de volgende punten kan worden verbeterd: het voorzien van aanmoedigingen voor vaders om ouderschapsverlof te nemen, de versterking van de arbeidsrechten van werknemers die ouderschapsverlof nemen, de flexibilisering van de verlofregeling, langere duur en vergoeding van het ouderschapsverlof;

    29.

    herinnert eraan dat alle beleid in verband met het combineren van werk en gezin gebaseerd moet zijn op het beginsel van vrije en persoonlijke keuze en gericht moet zijn op de verschillende levensfasen;

    30.

    verzoekt de lidstaten specifieke maatregelen voor te stellen voor de bestrijding van ongelijkheden tussen vrouwen en mannen die worden veroorzaakt door verstoorde arbeidspatronen, in het bijzonder als gevolg van zwangerschapsverlof of zorgverlof en voor het beperken van de negatieve effecten daarvan op de loopbaan, het loon en de pensioenrechten;

    31.

    merkt op dat het combineren van werk, gezin en privéleven een van de sleutels is voor het verhogen van de arbeidsparticipatie en verzoekt de Commissie beste praktijken te verzamelen en te verspreiden met betrekking tot een effectief evenwicht tussen werk en privéleven en een grotere betrokkenheid van mannen bij het gezinsleven;

    32.

    verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem de deelname van mannen aan de tenuitvoerlegging van beleidslijnen inzake gendergelijkheid aan te moedigen, met name wat betreft het combineren van werk, gezin en privéleven;

    33.

    verzoekt de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten de beschikbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid van kinderopvang en opvang voor afhankelijke personen te verbeteren in overeenstemming met de Barcelona-doelstellingen, en ervoor te zorgen dat de beschikbaarheid van deze diensten aansluit bij het werkschema van vrouwen en mannen met een volledige baan en de verantwoordelijkheid voor kinderen of afhankelijke personen;

    34.

    verzoekt de verantwoordelijken binnen bedrijven een flexibel gezinsbeleid op te nemen in hun plannen voor personeelsbeheer, om het voor werknemers gemakkelijker te maken om weer te gaan werken na een loopbaanonderbreking;

    35.

    vraagt de aandacht van de Commissie en de lidstaten voor de vervrouwelijking van de armoede, nu vrouwen, in het bijzonder oudere vrouwen en alleenstaande moeders, risico lopen op uitsluiting en armoede, en verzoekt hen met klem maatregelen te nemen om deze ontwikkeling een halt toe te roepen;

    36.

    verzoekt de Commissie en de lidstaten hulpmiddelen voor scholing en tenuitvoerlegging te ontwikkelen om alle belanghebbenden in staat te stellen in hun respectieve bevoegdheidsgebieden een perspectief op te nemen dat is gebaseerd op gelijke kansen voor vrouwen en mannen, waaronder de beoordeling van het specifieke effect van beleid op vrouwen en mannen;

    37.

    verzoekt de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten met klem zorg te dragen voor het effectief gebruik van de bestaande hulpmiddelen, zoals de handleidingen voor mainstreaming van gelijke kansen voor vrouwen en mannen op het gebied van het werkgelegenheidsbeleid die zijn opgesteld door de Commissie;

    38.

    verzoekt de lidstaten met klem te zorgen voor een passende opleiding in verband met gendermainstreaming voor ambtenaren die belast zijn met de uitvoering van de communautaire programma's op nationaal, regionaal en lokaal niveau;

    39.

    roept de Commissie en de lidstaten op een aantal kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren te ontwikkelen alsmede naar geslacht uitgesplitste statistieken die betrouwbaar, vergelijkbaar en tijdig beschikbaar zijn, met het oog op gebruik ervan bij de follow-up van de uitvoering van de strategie van Lissabon voor groei en werkgelegenheid, teneinde rekening te houden met de genderdimensie en te zorgen voor de correcte tenuitvoerlegging en follow-up van het beleid;

    40.

    verwelkomt de oprichting van het Europees Instituut voor gendergelijkheid en de aanstelling van de leden van de raad van bestuur die het Instituut een beleidsvormingsorgaan heeft gegeven; is echter bezorgd over de vertraging bij de benoeming van een directeur voor het Instituut en verzoekt de Commissie met klem dit probleem op te lossen;

    41.

    vraagt de Commissie om, met de hulp van het Europees Instituut voor gendergelijkheid, in toekomstige jaarverslagen over de gelijkheid van vrouwen en mannen feiten en statistische gegevens van kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten op te nemen;

    42.

    verzoekt de lidstaten sportbeoefening en een gezonde levensstijl voor alle bevolkingsgroepen te promoten, rekening houdend met het feit dat vrouwen minder aan sport doen;

    43.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


    (1)  PB L 17 van 19.1.2001, blz. 22.

    (2)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.

    (3)  PB C 102 E van 28.4.2004, blz. 492.

    (4)  PB C 313 E van 20.12.2006, blz. 118.

    (5)  PB C 74 E van 20.3.2008, blz. 742.

    (6)  PB C 301 E van 13.12.2007, blz. 56.

    (7)  PB C 146 E van 12.6.2008, blz. 112.

    (8)  Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0423.

    (9)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0019.

    (10)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0094.

    (11)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0102.

    (12)  PB L 359 van 19.12.1986, blz. 56.


    Top