Tämä asiakirja on ote EUR-Lex-verkkosivustolta
Asiakirja 52005IE0374
Opinion of the European Economic and Social Committee on European industrial districts and the new knowledge networks
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het thema „De Europese industriedistricten en de nieuwe kennisnetwerken”
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het thema „De Europese industriedistricten en de nieuwe kennisnetwerken”
PB C 255 van 14.10.2005, s. 1—13
(ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
14.10.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 255/1 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het thema „De Europese industriedistricten en de nieuwe kennisnetwerken”
(2005/C 255/01)
Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 1 juli 2004 besloten een advies op te stellen (overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde) over het thema: „De Europese industriedistricten en de nieuwe kennisnetwerken”
De gespecialiseerde afdeling „Interne markt, productie en consumptie”, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 16 maart 2005 goedgekeurd; rapporteur was de heer PEZZINI.
Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 6 en 7 april 2005 gehouden 416e zitting (vergadering van 6 april 2005) onderstaand advies met 127 stemmen vóór en zonder stemmen tegen, bij 3 onthoudingen, goedgekeurd.
1. Inleiding
1.1 |
Het thema „industriedistricten” is zeker de afgelopen vijftien jaar voorwerp geweest van een brede discussie, die op alle niveaus en in alle geïndustrialiseerde landen werd gevoerd. Ook de ontwikkelingslanden en de partnerlanden in het Middellandse-Zeegebied hebben getracht een districtsysteem tot stand te brengen, in navolging van het systeem dat zich in veel Europese landen heeft geconsolideerd, om de organisatie van hun bedrijfsleven verder uit te bouwen. |
1.2 |
Verschillende studies hebben aangetoond dat het districtsysteem een positieve bijdrage levert tot het werkgelegenheidsbeleid, en hebben tal van goede praktijkvoorbeelden (1) aan het licht gebracht over het thema „Maatschappelijk verantwoord ondernemen”, die zelfs al lang voordat de Commissie met haar Groenboek (2) kwam, werden toegepast. |
1.3 |
In de tussenliggende tijd hebben nieuwe sociaal-economische verschijnselen en de nieuwe kennisnetwerken de traditionele banden tussen de districten gewijzigd; zo zijn de productiesystemen geëvolueerd tot metadistricten (3), en beantwoorden deze steeds meer aan de noodzaak om economische factoren in netwerken onder te brengen. |
1.4 |
Om dit brede thema op overzichtelijke wijze te behandelen, beperkt dit initiatiefadvies zich tot de volgende onderwerpen:
|
1.5 |
Dit initiatiefadvies over de nieuwe Europese netwerken van „intelligente districten” (4) beoogt het volgende:
|
1.6 |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft reeds meerdere malen gewezen op de door de Europese Raad vastgelegde centrale doelstelling van de Lissabon-strategie, nl. om „de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang”. |
1.6.1 |
De gangbare opvatting is dat de groeistrategieën steeds meer gebaseerd moeten zijn op:
|
1.7 |
Meer dan vier jaar na de lancering van de Lissabon-strategie is het voor iedereen duidelijk dat de stappen die zijn gedaan om de doelstellingen en het gewenste proces te verwezenlijken nogal teleurstellend zijn. Dit wordt tevens erkend in het rapport van de groep op hoog niveau onder leiding van Wim Kok, waarin wordt geconcludeerd dat „the disappointing delivery of the strategy has been due primarily to a lack of determined political action ”, en dat „the agenda has been overloaded, coordination has been poor and there have been conflicting priorities” (6) . |
1.8 |
Op de Europese Raad te Brussel van 4 en 5 november 2004 heeft de voorzitter van de Europese Commissie onderstreept dat het Wim Kok-rapport een realistisch maar alarmerend beeld geeft van de geboekte vooruitgang, en laat zien dat wij nu iets moeten doen willen wij de verloren tijd nog inhalen. (7) Er wordt met name op gewezen dat de prioriteiten moeten worden bijgesteld, de vooruitgang moet worden gemeten, en dat de EU meer verantwoordelijkheid op zich moeten nemen om e.e.a. tot een goed einde te brengen. (8) Het EESC heeft zich in een onlangs uitgebracht advies (9) uitgesproken over hetzelfde thema. |
1.9 |
Bij de herschikking van de prioriteiten in het kader van de Lissabon-strategie zou de ontwikkeling van industriedistricten volgens het EESC een sleutelelement moeten zijn voor de totstandkoming van nieuwe kennis, maar vooral voor het scheppen van meer en betere banen. Hiervoor zou gebruik moeten worden gemaakt van de grote mogelijkheden van netwerken, die in staat zijn tal van dwarsverbanden te creëren tussen de gecodificeerde onderzoekskennis en de „stilzwijgende kennis” (10) die verspreid wordt en gestalte krijgt in de productie- en distributiesystemen. |
1.10 |
Voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabon-strategie is het van essentieel belang dat op lokaal niveau actie wordt ondernomen en dat die actie in netwerken wordt ondergebracht. Enerzijds wordt aldus de oprichting en ontwikkeling van innovatieve ondernemingen in de gehele Unie aangemoedigd, met name ook in de nieuwe lidstaten, anderzijds worden er aldus meer mogelijkheden geschapen voor contacten en samenwerking tussen deze ondernemingen, met het oog op de totstandbrenging van een sterkere economische en sociale samenhang. |
1.11 |
Het nieuwe „open technologiedistrict” maakt de integratie van en netwerkvorming tussen actoren uit verschillende gebieden mogelijk. |
1.12 |
In concreto zijn de Europese netwerken van open technologiedistricten van essentieel belang voor de verwezenlijking van de volgende doelstellingen:
|
1.13 |
Tegen de achtergrond van de toenemende globalisering van de wereldeconomie heeft de ontwikkeling van de Europese kennismaatschappij verstrekkende gevolgen voor de nationale, regionale en lokale overheden, en voor het internationale evenwicht. Hierbij valt te denken aan de snelle verwerving en toepassing van nieuwe technologieën, het ontstaan van een internationale „pool” van gekwalificeerde arbeidskrachten en de mogelijkheid om het productie- en distributieproces decentraal te organiseren, zonder aantasting van de compactheid en flexibiliteit van dat proces, waarbij bovendien hoge kwaliteitsnormen worden gehanteerd. |
1.14 |
In de economische productiecontext, en met name in de economie van de districten, hebben de mondialisering en de bijna gelijktijdige opkomst en ontwikkeling van de netwerktechnologieën veranderingen op korte, middellange en lange termijn teweeggebracht. |
1.15 |
De huidige districten hebben zich al meer opengesteld voor nieuwe markten, en volgen de meest recente politieke ontwikkelingen, die o.m. hebben geleid tot steeds meer bedrijfsverplaatsingen, ook als gevolg van de bijzondere omgevingsomstandigheden in en de toenemende informatisering van sommige landen. |
1.16 |
Gemiddeld 50 % van de productie van de districten in de EU-25 is bestemd voor het buitenland. De bedrijfsstructuur van deze districten is dus al internationaal georiënteerd, en ook de verkoop is steeds meer op de internationale markt gericht. |
1.17 |
Er moet een stap vooruit worden gedaan, van internationalisering naar mondialisering:
|
1.18 |
De oprekking van de geografische grenzen, ingegeven door de economische voordelen en mogelijk gemaakt door de technologie, heeft de banden van territoriale contiguïteit, die het industriedistrict aanvankelijk kenmerkten en waarop diens kracht was gebaseerd, losser gemaakt. Hierdoor hebben sommige ondernemingen het voortouw genomen, door van de logica van een territoriale markt over te stappen op de logica van een virtuele markt — zowel voor de afzet als voor de toelevering –, waarbij het die ondernemingen voornamelijk gaat om de economisch meest voor de hand liggende oplossing. |
1.19 |
De Europese industriedistricten staan momenteel in het middelpunt van de belangstelling, omdat zij een zeer kritieke fase doormaken. Zij moeten een oplossing zien te vinden voor twee categorieën van problemen:
|
1.20 |
De nieuwe configuratie van de concurrentiemodellen op de wereldmarkt nopen tot ingrijpende veranderingen. Met de nieuwe geïntegreerde platforms en netwerken moet worden ingespeeld op thema's als die van onderzoek en innovatie, het ontwerp van nieuwe producten en productieprocessen, het beheer van de nieuwe, beter gekwalificeerde human resources en nieuwe materialen, promotie en marketing, financiering en kredietverlening, logistiek, marktmanagement en klantenservice. |
1.21 |
Internationaal gezien wordt Noord-Amerika het meest gekenmerkt door industriedistricten en –clusters, die te vinden zijn van de westkust tot de oostkust, van de Silicon Valley, de San Diego Industrial Clusters tot de „Route 128”. In Latijns-Amerika vinden we dergelijke districten — weliswaar in verschillende vormen, afhankelijk van de industriële ontwikkeling — in Mexico (Guadalajara Cluster), Brazilië (Sinos Valley) en Uruguay (Meat Cluster), terwijl in Azië belangrijke ervaringen zijn opgedaan in India (Agra Cluster, Tiruppur Cluster, Ludhiana Cluster), Pakistan (Sialkot Cluster), Zuid-Korea (Consumer Microelectronics Assembly Cluster) en Indonesië (Central Java Cluster). Het verschijnsel van de districten heeft zelfs in Afrika voet aan de grond gekregen: er zijn verschillende voorbeelden van te vinden in landen beneden de Sahara. |
1.22 |
Ook in Europa zijn er naast tientallen Italiaanse experimenten nog tal van ervaringen, met name in Frankrijk, waar in 1998 de „Club de Districts Industriels Français” is opgericht, en Duitsland, waar meer dan 50 „Raumordnungsregionen” tot stand zijn gebracht, en ook Baden-Württemberg een bijzonder interessant initiatief heeft genomen. Van groot belang zijn ook de Britse ervaringen (zie met name de Cambridge High-Tech Cluster, de Motor Sport Cluster in Birmingham en de clusters in Schotland en andere regio's). De Scandinavische school heeft tal van positieve voorbeelden opgeleverd, die worden gekenmerkt door het grote belang dat zij hechten aan onderwijs als fundamentele basis voor ontwikkeling, vergemakkelijkt door de nabijheid. Wat de nieuwe lidstaten betreft zijn er belangrijke regionale initiatieven in landen als Tsjechië, Hongarije, Polen, Slovenië, Malta en de Baltische staten. |
2. Definities en onopgeloste problemen
2.1 |
Het is niet eenvoudig om een eensluidende definitie te geven van een „district”, dat in werkelijkheid een zeer gevarieerd, dynamisch en internationaal gediversifieerd verschijnsel is. |
2.2 |
Industriedistricten kunnen in het algemeen worden omschreven als lokale, homogene productiesystemen die worden gekenmerkt door een sterke concentratie van industriële ondernemingen, met name van kleine en middelgrote omvang, en door een hoge mate van productspecialisatie. |
2.3 |
Het eindverslag van de groep van deskundigen van de Europese Commissie (DG Ondernemingen, rapport over „Entreprise Clusters and Networks” (12)), definieert districten als „groups of independent companies and associated institutions that are:
|
2.3.1 |
De afgelopen decennia hebben de districten die zijn ontstaan om, in gebieden met bepaalde economische kenmerken de oprichting van bedrijven en de bedrijvigheid in de industrie- en dienstensector te stimuleren, zich grotendeels autonoom ontwikkeld, door hun activiteiten op specifieke sectoren te concentreren, waarin zij aanzienlijke concurrentievoordelen hebben ontwikkeld. De noodzaak om aan steeds strengere kwaliteits- en veiligheidsnormen te voldoen, heeft de ondernemingen in deze districten er vervolgens toe gebracht hun aandacht toe te spitsen op steeds kleinere marktniches, zoals ook blijkt uit de zeer hoge kwaliteit van hun producten. |
2.4 |
Een district is geen toevallig samenraapsel van al dan niet gespecialiseerde ondernemingen in een bepaald gebied, maar een groep ondernemingen die als team opereren: binnen deze teams wordt samengewerkt aan projecten, en wordt concurrentie bedreven. Daarbij is het grondgebied niet slechts een context waarbinnen de ondernemingen opereren en produceren, maar biedt het een echte infrastructuur voor sociaal-economische integratie en productiecycli. Het grondgebied is m.a.w. de plaats waar de traditionele productie en de praktische kennis zijn ondergebracht. |
2.5 |
Dankzij de steeds snellere informatieoverdracht en de mogelijkheid om in korte tijd het hele aanbod te overzien, kunnen én moeten de ondernemingen zich aanpassen. Het evenwicht binnen de districten is verschoven. De opkomst en consolidering van nieuwe technologische paradigma's heeft de hele productieorganisatie op z'n kop gezet, met gevolgen voor de beroepsprofielen, de arbeidsorganisatie, de scholing van werknemers en de expansiemogelijkheden. |
2.6 |
Districten zijn steeds vaker verbonden aan en geïntegreerd met op het grondgebied aanwezige lokale centra voor gespecialiseerde dienstverlening, beroepsopleidingsinstellingen, universiteiten, technologieparken en onderzoekscentra. De kwaliteit van het eindproduct — doorslaggevend voor de overlevingskansen van de ondernemingen in het district — is hoofdzakelijk gebaseerd op het vermogen van deze ondernemingen om de al geconsolideerde productietradities optimaal te combineren met de marktbehoeften op het stuk van innovatie en specialisatie. |
2.7 |
De internationalisering van de productie vraagt van de ondernemingen steeds meer investeringen, waardoor een transnationaal netwerk ontstaat. Ook het MKB en de grote multinationals moeten, wanneer het netwerk waarop hun concurrentievoordeel gebaseerd is het lokale grondgebied overschrijdt, kunnen rekenen op adequate technologische infrastructuren, met behulp waarvan de kennis kan worden uitgewisseld en verder worden ontwikkeld, en op verantwoordelijke en gemotiveerde arbeidskrachten. |
2.8 |
De groeiende marktintegratie zou enerzijds nadelig kunnen zijn voor ondernemingen die gewend zijn op beperkte markten te opereren, maar biedt anderzijds ook nieuwe afzetmogelijkheden, vooral voor meer dynamische kleine en middelgrote ondernemingen. De grote technologische veranderingen werken niet noodzakelijkerwijs in het voordeel van grote ondernemingen. Dikwijls neutraliseert de net economy factoren als de geografische spreiding of de beschikbaarheid van een autonoom distributienetwerk, waarmee enkele traditioneel zwakke punten van het MKB worden weggenomen. Hiervoor is het wel zaak dat het MKB in de gelegenheid wordt gesteld optimaal te profiteren van de mogelijkheden van de technologische ontwikkeling, óók met de steun van centra voor assistentie en dienstverlening. |
2.9 |
Dankzij het netwerk zijn de beweegredenen waarom binnen een bepaald grondgebied werd geopereerd, gedeeltelijk achterhaald. Kenmerken die vroeger van essentieel belang waren, zoals de snelle uitwisseling van informatie of de mogelijkheid om controle uit te oefenen, die eerst afhankelijk waren van een geringe afstand, worden nu gewaarborgd door de ICT. |
2.10 |
Ofschoon de kansen en mogelijke activiteiten enorm zijn uitgebreid, blijven de intermenselijke betrekkingen een uitdaging waarvoor het netwerk nog altijd geen oplossing biedt. De „face-to-face”-contacten, gebaseerd op kennis en ervaring, blijven tot op heden onvervangbaar. De vertrouwensrelatie tussen personen blijft van groot belang, zelfs als het netwerk de geografische afstand deels heeft gereduceerd en de ondernemingen in het district steeds meer samenwerken met ondernemingen buiten het district, vaak in verschillende landen. |
3. Van districten tot op kennis gebaseerde Europese metadistricten
3.1 |
Traditionele industriedistricten worden steeds meer geflankeerd door en soms zelfs vervangen door metadistricten: deze laatste kunnen in vergelijking daarmee worden omschreven als geïntegreerde industriële platforms, van waaruit ondernemingen uit de technologiesector nieuwe locaties voor kennisvergaring en toegepast onderzoek zoeken; binnen deze platforms, waarbij het concept van territoriale verbondenheid achterhaald is, worden productie- en distributiesystemen uitgewerkt die zijn gebaseerd op gemeenschappelijke waarden en strategieën. |
3.2 |
Dankzij het metadistrict kunnen de verschillende productiefasen zich voltrekken in gebieden die geografisch gespreid zijn, maar die zijn gekozen op grond van economisch voordeel en lokale mogelijkheden: om die reden kan in een metadistrict, bij gelijkblijvend productieniveau, en, zeker voor de verwerkende industrie, d.m.v. een proces van learning-by-interaction , bij een gelijkblijvende mate van geschiktheid, de overstap van een reactieve benadering naar een proactieve benadering worden gemaakt. |
3.3 |
Met de evolutie naar metadistricten zal het district steeds meer een soort kennislaboratorium moeten worden. De beleidsmaatregelen die noodzakelijk zijn om de herijking van de districten tegen de achtergrond van de globalisering te ondersteunen, moeten zowel door de overheid — in het bijzonder de lokale en regionale overheden — als, vooral, door het bedrijfsleven worden genomen, en moeten betrekking hebben op de human resources en de mate van innovatie, met de volledige betrokkenheid van hogere ambtenaren van de lokale en regionale overheden. |
3.4 |
In metadistricten ontstaan vooral netwerken van kleine, middelgrote en grote ondernemingen, die met elkaar in wisselwerking staan en die samenwerkingsverbanden aangaan met de meest geavanceerde centra voor wetenschappelijk en technologisch onderzoek. De motoren hiervan zijn:
|
3.5 |
In het algemeen zijn er vier kenmerken waaraan een metadistrict kan worden herkend:
|
3.6 |
De verwerving van kennis over dit verschijnsel, t.b.v. de programmering van de steunmaatregelen voor metadistricten, is ongetwijfeld nog veel complexer en veelzijdiger, niet in de laatste plaats omdat hiermee moet worden getracht om, op experimentele basis, productiedistricten van topkwaliteit („excellence”) te selecteren, die sterke banden (kunnen) onderhouden met de wereld van onderzoek, productie en innovatie. Deze complexe materie is echter moeilijk te doorgronden, omdat er nog maar weinig empirische en statistische gegevens over zijn. |
3.7 |
Het programmeringsplan moet alle noodzakelijk elementen bevatten voor een steeds betere analyse van de kenmerken van metadistricten:
|
3.8 |
De overstap naar een op kennis gebaseerd systeem brengt ook aanzienlijke problemen op het stuk van de governance met zich mee:
|
3.9 |
De nieuwe dienstverleningsstructuren die een kennisinterface vormen tussen het lokale niveau en de mondiale netwerken winnen in dit verband aan belang. Het gaat hierbij om het ontstaan van een nieuw soort agentschap dat is aangepast aan de behoeften van de lokale ondernemingen en aan de oorspronkelijke mechanismen voor mededinging en samenwerking, en dat de ontwikkeling van de productiecontext in goede banen moet leiden. |
4. De situatie van districten in de VS en in de rest van de wereld
4.1 |
Volgens sommige schattingen telden de Verenigde Staten in de eerste helft van de jaren '90 al circa 380 districten/clusters, die in zeer uiteenlopende productie- en dienstensectoren opereerden, en 67 % van de beroepsbevolking en 61 % van de productie in de VS vertegenwoordigden. (14) Zij zijn vaak voortgekomen uit regionale productie-crises — zoals de San Diego Clusters in Californië, die zijn ontstaan uit de reconversie van de defensie-industrie — en hebben geprofiteerd van de prominente rol van de federale en lokale overheden, die een proces op gang hebben gebracht dat daarna is opgepikt door de privaatsector. Zo heeft een regeringscommissie in Arizona een initiatief gelanceerd in de lokale universiteiten, dat erop gericht was om de districten op het grondgebied te identificeren, en wel door de belangrijkste actoren uit de privaatsector te groeperen en zo het ontstaan van districtorganisaties te bevorderen, die de mogelijkheden en beperkingen voor de afzonderlijke districten konden bestuderen. Vergelijkbare initiatieven zijn er geweest in andere Amerikaanse staten, zoals New York, Minnesota, Oklahoma en Oregon. |
4.2 |
De federale regering van Canada heeft haar innovatiestrategie opgebouwd rond de totstandkoming en ontwikkeling van op kennis gebaseerde industriedistricten, die internationale erkenning genieten. E.e.a. werd mogelijk gemaakt door de toekenning door de belangrijkste federale agentschappen (Granting Agencies) van investeringen in onderzoek in 27 Canadese regio's en steden. Als onderdeel van de Canadese innovatiestrategie is het streven om vóór 2010 tenminste tien internationaal erkende „technology clusters” te ontwikkelen, één van de prioritaire doelstellingen van het federale innovatiebeleid. De aanwezigheid in de industriedistricten van grote, vaak academische onderzoekinstellingen, is tamelijk kenmerkend voor de Canadese situatie. (15) |
4.3 |
In Azië en Latijns-Amerika lopen de ervaringen sterk uiteen. Ook India en China hebben ervaring met districten. In Pakistan hebben de nieuwe concurrentieprikkels die het gevolg zijn van de handelsliberalisering en de mondialisering, de tendens versterkt om samen te werken met bedrijfstakverenigingen en de door hen geleverde diensten, om aan de internationale kwaliteitsstandaards te voldoen. In Brazilië en Mexico hebben de districten te maken gehad met een internationale prijsconcurrentie, als gevolg van de sterke marktpenetratie van Chinese producten op de Noord-Amerikaanse markt; deze concurrentie heeft enerzijds geleid tot een upgrading van de verticale integratie, en anderzijds tot een differentiëring van de districten. |
4.4 |
In Nieuw-Zeeland zijn door lokale overheden verschillende initiatieven genomen ter bevordering van industriedistricten, terwijl in Australië, op initiatief van de lokale overheden van Adelaide, Cairns en Hunter Valley, bottom-up-activiteiten zijn ontwikkeld waarbij groepen ondernemingen zijn geïdentificeerd en een dynamiek is ontwikkeld ten aanzien van hun respectieve behoeften. Sommige van deze initiatieven ontvingen subsidies van de centrale overheid, t.b.v. studies, advisering en secretariaatsdiensten. |
5. De huidige situatie en bestaande instrumenten in de Europese Unie
5.1 |
In veel Europese regio's was het industriebeleid tot nu toe hoofdzakelijk gericht op sectorgebonden maatregelen; nu wordt steeds meer naar het grondgebied gekeken, om de factoren die hebben bijgedragen tot het wereldwijde succes van de „Made in….”-labels, te ondersteunen. Vaak zijn de lokale productiesystemen echter op moeilijkheden gestuit bij het zoeken naar adequate oplossingen, in organisatorisch en managerieel opzicht. Dit heeft de weg geopend voor nieuwe typen steun, die niet langer zijn gericht op individuele ondernemingen, maar op het gehele territorium. |
5.2 |
De lokale bestuursautoriteiten zijn samen met universiteiten, onderzoeksinstellingen, ondernemersverenigingen en kredietinstellingen een gezamenlijke inspanning gaan leveren voor de verspreiding van innovatie, bevordering van de kwaliteit, bevordering van de afzetmogelijkheden voor lokale producten en de totstandkoming van systeemprojecten, en wel door in te spelen op de betrekkingen tussen de ondernemingen. |
5.3 |
De industriedistricten, die al in verschillende Europese landen wettelijk zijn erkend (bijv. in Italië, bij Wet nr. 317/1991), worden algemeen beschouwd als een groot succes, met name voor de Italiaanse economie. Toch is het niet gemakkelijk er een nauwkeurige omschrijving van te geven, en hun aanduiding als zodanig door de verschillende overheidsinstellingen loopt zowel qua aantal als qua gespecialiseerde sectoren uiteen. |
5.4 |
De totstandkoming van districten is op regionaal niveau gepromoot in landen als Italië (met name in Piemonte, Lombardije, Veneto, Emilia Romagna en Toscane), Spanje (met name in Catalonië en Valencia) en Duitsland (bijv. BioRegio, Exist en InnoRegio). In Frankrijk heeft de DATAR (16) — een interdepartementale dienst van de eerste minister — specifieke beleidsmaatregelen ontwikkeld ter ondersteuning van de lokale productiesystemen (SPL), die zich hebben verenigd in de Club van Franse industriedistricten. In Schotland, Wales en Noord-Ierland zijn tal van experimentele districten opgezet. |
5.5 |
Ook de noordelijke landen hebben een beleid voor districten ontwikkeld: bijvoorbeeld Denemarken, waar de districtbenadering een grote impact heeft gehad op het nationale economische beleid, of Finland, waar de totstandkoming van districten niet alleen het economisch beleid van het land heeft beïnvloed maar ook het beleid inzake wetenschappelijk onderzoek, technologie en onderwijs. |
5.6 |
In de nieuwe lidstaten zijn sinds 2000-2001 verschillende programma's voor de ontwikkeling van districten gelanceerd. Een voorbeeld daarvan is het Samenwerkingsprogramma in Tsjechië. Hongarije heeft het programma NFT-GVOP gelanceerd, voor de ontwikkeling van zgn. industrieparken (17), opgericht door een NGO (18): de Vereniging van industrieparken. Momenteel telt Hongarije 165 van zulke industrieparken, die goed zijn voor 18 % van de werknemers in de industriesector en 28 % van de export van industrieproducten. In de periode 1997-2003 is 46.182.000 euro geïnvesteerd in de Hongaarse industrieparken. (19) In het Westelijk Donaugebied is er het PGK-programma (20), en in Polen is er het programma SME Clustering/Networking. Slovenië heeft in 2000 een driejarenprogramma voor de ontwikkeling van districten gelanceerd, waarbij meer dan 500 ondernemingen en 50 instellingen betrokken waren. In de Baltische staten zijn meer dan 130 proefprojecten en experimenten aan de gang. De Maltese lokale overheden hebben een strategie uitgestippeld ter ondersteuning van „sleuteldistricten”, in sectoren als gezondheid, oceanografie, informatietechnologie, luchtvaart en dienstverlening. Ook in de kandidaat-lidstaten zijn belangrijke initiatieven ontwikkeld, zoals in het Timisoara-district van Roemenië. In Bulgarije zijn in 2001, in het kader van het Phare-project „Capacity building for accelerated growth of the SME sector in Bulgaria”, vijf potentiële districten aangewezen. Om deze verder te ontwikkelen heeft het Bulgaarse ministerie van economische zaken een nationaal agentschap opgericht. |
5.7 |
In Nederland is de districtbenadering indirect onderdeel van het regeringsbeleid en de regeringsprogramma's, terwijl in Oostenrijk specifieke beleidsmaatregelen zijn genomen om de banden tussen onderzoekinstellingen en de privaatsector nader aan te halen, om de regelgevings- en administratieve belemmeringen voor innovatie uit de weg te nemen en om specifieke districten en expertisecentra op te richten. |
5.8 |
Een beleid ter ondersteuning van districten vergt echter ook een stelselmatige, geïntegreerde benadering die rekening houdt met de verbanden tussen de ondernemingen en tussen de industriesectoren, en de verbanden tussen de ondernemingen, de instellingen en de lokale overheden. Volgens deze benadering zou de privaatsector de motor achter de initiatieven moeten zijn, terwijl de publieke sector de rol van bevorderaar en katalysator op zich zou moeten nemen. |
5.9 |
Het „districtsysteem” leidt tot verschillende fenomenen van horizontale integratie tussen ondernemingen, gaande van de betrekkingen tussen primaire en afgeleide ondernemingen tot out-sourcing aan toe. Dankzij deze integratie kan een hoge mate van flexibiliteit behouden blijven, maar kunnen ook, door de integratie van de productie, de typische schaalvoordelen van grote ondernemingen worden gerealiseerd. De zelfvoorzieningscapaciteit van het district, waarbij de productieketen wordt gefragmenteerd en iedere bewerking door een gespecialiseerd bedrijf wordt uitgevoerd, maakt een flexibel beheer van de productiekosten mogelijk, en zorgt ervoor dat de productie gemakkelijker aan de behoeften van de markt kan worden aangepast. |
5.10 |
Of de producten van het district succes hebben op de internationale markten hangt tevens af van de innovatiecapaciteit en het voortdurend zoeken naar productverbeteringen. E.e.a. wordt mogelijk gemaakt door de mededinging tussen de ondernemingen in het district en door de interactie met de aldaar aanwezige universiteiten en/of hogescholen. Dankzij deze synergie zijn zelfs technologisch gezien minder ontwikkelde sectoren, zoals de textiel- en kledingsector, concurrerend geworden. |
5.11 |
Tot nu toe waren de indicatoren voor het bestaan van een district afgeleid van factoren als: de ondernemingsdichtheid, het specialisatieniveau van de sectoren en het percentage werknemers in de verwerkende industrie. Dit waren dus altijd kwantitatieve factoren, die in overeenstemming waren met het streven naar een „objectieve” besluitvorming. Er zou echter tevens moeten worden gekeken naar factoren als het economisch profiel, productinnovatie of gemeenschappelijke bedrijfsstrategieën van ondernemingen, en vooral ook naar het bestaan van een „netwerk”. Dit laatste element is immers van fundamenteel belang om het ontstaan van de districtstructuur te kunnen vaststellen en de toekomstige krachtpunten van het metadistrict aan te wijzen, ten einde een nauw verband tussen onderzoek en bedrijfsleven tot stand te brengen. |
5.12 |
Op EU-niveau zouden tal van initiatieven kunnen bijdragen tot de ontwikkeling van Europese technologiedistricten. Er is echter nog geen echt geïntegreerd beleid uitgekristalliseerd ter bevordering van innovatieve netwerken van districten dat in overeenstemming is met de hernieuwde lancering van de Lissabonstrategie door de Europese Raad op 4 en 5 november 2004 en met het streven om de sociaal-economische structuur van kleine en middelgrote ondernemingen uit de oude en nieuwe lidstaten zo snel mogelijk in de uitgebreide interne markt te integreren. |
5.13 |
Het Europa van de 15 lidstaten heeft een reeks communautaire instrumenten ontwikkeld die kunnen worden ingezet om de totstandkoming van netwerken van kennisdistricten te bevorderen. Deze instrumenten zijn met name te vinden in het regionaal beleid, het O&O-beleid, het ondernemingen- en innovatiebeleid, het beleid inzake de informatiemaatschappij en het beleid inzake opleidingen. |
5.13.1 |
Regionaal beleid. Dankzij een aanzienlijke hoeveelheid financiële middelen uit de Structuurfondsen heeft het beleid voor onderzoek en innovatie een bijzondere impuls gegeven aan het regionaal beleid, via de innovatieve acties krachtens art. 10 van het EFRO, het RIS-programma (regionale innovatiestrategieën) en communautaire initiatieven als Interreg III — C. Op hun beurt bieden het Europees Investeringsfonds en de Europese Investeringsbank met het „Groei-initiatief” mogelijkheden voor het MKB om innovatieve netwerken op te zetten. |
5.13.2 |
Europees O&TO-beleid. Het zesde kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling 2002-2006 is een belangrijke bron voor mogelijke steun aan de ontwikkeling van kennisdistricten, met name in de context van:
|
5.13.3 |
Daarnaast voorziet het actieplan „Meer onderzoek voor Europa: naar 3 % van het BBP” in een reeks nieuwe acties op nationaal/Europees niveau. Ook in het kader van de toegepaste diensten van het Galileo-programma voor radionavigatie en plaatsbepaling per satelliet zullen initiatieven kunnen worden ontwikkeld ter ondersteuning van de Europese kennisdistricten. Maar zoals is gebleken uit recente rapporten, met name het rapport over de deelname van het MKB aan het programma, is de toegang daartoe voor deze bedrijven ernstig bemoeilijkt, vooral in de nieuwe lidstaten. (21) |
5.13.4 |
Ondernemingenbeleid. In het kader van het ondernemingen- en innovatiebeleid zij met name gewezen op de volgende activiteiten en programma's:
|
5.13.5 |
Van de initiatieven die door DG Ondernemingen worden beheerd, zijn de initiatieven voor de ontwikkeling van netwerken van districten en het IDAbc-programma ten behoeve van ondernemingen en netwerken van ondernemingen, van bijzonder belang. In het kader van de gezamenlijke acties voor duurzame ontwikkeling van DG Milieu, is met name de samenwerking tussen industriedistricten op het gebied van EMS/EMAS-certificaten (Eco-Management and Audit Scheme), die op regionaal niveau worden gefinancierd, het vermelden waard. |
5.13.6 |
Beleid inzake de informatiemaatschappij. In het kader van eEurope 2005 — en met name de initiatieven eGovernment, eBusiness, eCommerce, eProcurement, Breedbandnetwerken, eInclusion en Go digital — kunnen tal van projecten ter ondersteuning van districtnetwerken worden opgezet. |
5.13.7 |
Beleid inzake onderwijs en opleiding. Verschillende maatregelen van de programma's Socrates en Leonardo kunnen worden ingezet t.b.v. opleidingsacties voor de netwerken van kennisdistricten. Vergelijkbare initiatieven zijn denkbaar in het kader van de programma's eLearning en eEurope 2005. |
6. Naar een nieuwe strategische benadering van het EU-beleid voor de kennisdistricten
6.1 |
Tijdens de Europese voorjaarstop van 2004 is benadrukt dat „maatregelen op Europees niveau slechts een deel zijn van datgene wat nodig is om de Lissabon-strategie tot een succes te maken; door de lidstaten moeten nog talrijke hervormingen en investeringen worden doorgevoerd”. (22) Dit is nog eens bevestigd tijdens de Europese Raad van 4 en 5 november 2004, toen het Wim Kok-rapport werd gepresenteerd (23). |
6.2 |
De belangrijkste uitdagingen liggen op drie strategische gebieden, die van fundamenteel belang zijn voor groei: |
6.2.1 |
De ontwikkeling van transnationale kennisnetwerken: onder meer door gebruik te maken van het communautaire groei-initiatief en prioriteit te verlenen aan investeringen in onderzoek, innovatie en levenslang leren. Een ander belangrijk element is de vaststelling en totstandbrenging van nieuwe beroepsprofielen, door meer gebruik te maken van de instrumenten die het zesde kaderprogramma biedt voor netwerk-samenwerking. |
6.2.2 |
De versterking van het mondiale concurrentievermogen en de milieuduurzaamheid: onder meer door de ontwikkeling van breedbandcommunicatie en hogesnelheidsnetwerken, die noodzakelijk zijn voor onderzoek en innovatie (Geant), de proefprojecten van het Galileo-programma en de ontwikkeling van initiatieven in het kader van eEurope 2005. |
6.2.3 |
De versterking van het zogenaamde „nabuurschapsbeleid” (24) van het uitgebreide Europa: dit moet zijn gericht op het opwekken van een meer structurele en duurzame synergie met de buren van het nieuwe Europa, met het oog op de totstandbrenging van een ruimte van welvaart en veiligheid, door samenwerkingsverbanden aan te knopen op gevoelige gebieden als het beheer van gemeenschappelijke grenzen, de controle op de migratiestromen en de bestrijding van de georganiseerde misdaad. |
6.3 |
In alle landen van de Unie, maar met name in de nieuwe lidstaten, groeit het besef van het belang van netwerken van districten en industriële clusters, als belangrijke elementen om het concurrentievermogen en de productiviteit te versterken, om het werkgelegenheidsbeleid en de kwaliteit van de arbeid te verbeteren, en om de ontwikkeling van het MKB te bevorderen. |
6.4 |
Het EESC acht het zaak dat ook op EU-niveau een geïntegreerd beleid wordt ontwikkeld ter bevordering van een Europees platform dat het ontstaan van de nieuwe Europese netwerken van op kennis gebaseerde metadistricten moet ondersteunen. |
6.5 |
Het is ervan overtuigd dat deze nieuwe, op kennis gebaseerde metadistricten de sleutel tot het succes op de wereldmarkt zullen zijn, enerzijds omdat zij het MKB een betere toegang kunnen garanderen tot topexpertise, moderne gezamenlijke diensten en nieuwe kennisinfrastructuren; anderzijds omdat zij de kwaliteit van het bedrijfsmanagement verbeteren en de werknemers bewuster maken van de mogelijkheid en hun betrokkenheid vergroten. |
6.6 |
Volgens het EESC zou de oprichting van een Europees platform voor districten borg staan voor de samenhang, transparantie en toegankelijkheid, waar zowel het MKB als de oude en nieuwe lidstaten alsmede de kandidaat- en buurlanden bij gebaat zouden zijn. |
6.7 |
Dit Europese platform voor districten zou het beleid van de verschillende DG's en de beschikbare instrumenten en communautaire acties kunnen coördineren. |
6.8 |
Volgens het EESC zouden voor dit Europese platform voldoende middelen moeten worden uitgetrokken om de kritische massa tot stand te brengen die nodig is om het beleid van de Unie uit te voeren. De door het platform gecoördineerde acties die worden uitgevoerd in het kader van de Lissabon-strategie, zouden ongetwijfeld kunnen bijdragen tot de ontwikkeling van kleine en middelgrote bedrijven die over bijzonder veel „stilzwijgende kennis” beschikken; de communautaire initiatieven zouden deze kennis moeten kunnen codificeren en omvormen tot een gemeenschappelijk bezit, en moeten overdragen op Europese netwerken. |
6.9 |
Het Europese platform voor districten zou een programmakader moeten bieden voor:
|
7. Conclusies en aanbevelingen
7.1 |
In alle ontwikkelde landen is een desindustrialisatieproces aan de gang; de toegevoegde waarde van de tertiaire sector heeft in de EU een hoogte van 70 % van het totale BBP bereikt (de resterende 22 % komt voor rekening van de industrie, 5 % voor de bouwsector, en 3 % voor de landbouw). (26) Dit verschijnsel moet niet worden aangemoedigd, omdat een groot deel van de toegevoegde waarde op diensten ten goede komt aan of voortkomt uit bedrijven (27): handel en vervoer (21,6 %), financiële diensten en zakelijke dienstverlening (27,2 %), overheidsdiensten (21,6 %). (28) |
7.1.1 |
Een beleid dat in staat is de districtcultuur te ondersteunen en verspreiden, kan er ongetwijfeld toe bijdragen dat de districten van zowel de oude als de nieuwe Europese lidstaten kunnen concurreren met landen waar de kosten van arbeid weliswaar veel lager zijn, maar waar er geen dialoog tussen de sociale partners is en waar het niet zo nauw wordt genomen met de hygiëne- en veiligheidsvoorschriften op de arbeidsplaats. |
7.1.2 |
Volgens het EESC zou het nieuwe beleid meer gebruik moeten maken van het concurrentievermogen dat het gevolg is van de maatschappelijke verantwoordelijkheid in Europese bedrijven (29), die maakt dat alle actoren op de arbeidsmarkt bewust en serieus te werk gaan, de levertijden respecteren, een „eerlijke prijs” (30) vaststellen en een kundige, punctuele en serieuze after-sales dienstverlening bieden. |
7.2 |
Het EESC hoopt dat de middelen worden gevonden om de netwerkconfiguraties tussen de nieuwe districten te intensiveren, met name in de nieuwe lidstaten, ten einde een geïnformeerde, marktgedreven vraag te stimuleren. |
7.3 |
Er zou een degressieve steun (gedurende 3 of 4 jaar) moeten worden verleend, ten behoeve van haalbaarheidsstudies, start-ups, netwerkmakelaarskosten, milieuduurzaamheid en testlaboratoria voor de certificatie. |
7.4 |
Het technologisch kader en de sociale betrekkingen zijn zeer veranderlijk en vereisen dat op korte termijn nieuwe beroepsprofielen worden geschapen. Dit vraagt om instrumenten op het gebied van levenslang leren (31), t.b.v.:
|
7.5 |
Op grond van haar eigen ervaringen hoopt het EESC dat in de metadistricten cursussen op het gebied van technologische innovatie zullen worden georganiseerd, waaraan wordt deelgenomen door publieke én private actoren uit de industrie, de arbeidswereld, universiteiten en banken. Daarnaast zouden beurzen kunnen worden uitgereikt voor stages en uitwisselingen tussen personeel uit de publieke sector en de privaatsector, en tussen het bedrijfsleven en universiteiten. |
7.6 |
DG Innovatie, dat veel doet om de Europese ervaringen op het wereldtoneel te ondersteunen, zou meer steun moeten verlenen aan de lancering, monitoring en beoordeling van acties op het gebied van technologische verkenning en benchmarking (zowel tussen districten als transnationaal), ten einde de culturele basis en de informatie over de lopende veranderingen en de instrumenten om deze te beheersen, voortdurend aan te vullen. |
7.7 |
Om de kredietverlening te vergemakkelijken — wat in alle lidstaten, maar met name in de nieuwe lidstaten een moeilijk punt blijft — zou een contactpunt kunnen worden geopend bij het EIF (32), dat met behulp van de bankgarantie-instrumenten waarover het beschikt, waarborgen zou kunnen verlenen voor het risicokapitaal dat door banken, financiële instellingen, consortia en coöperaties wordt verstrekt aan ondernemingen in de metadistricten. |
7.8 |
Het nieuwe kennisdistrict is, naar de mening van het EESC, tevens een ideale plaats om te experimenteren met de meest geavanceerde vormen van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO), d.m.v. vormen van eOverheid en eBusiness, alsmede het nieuwe eBusiness2business. Deze zijn van fundamenteel belang voor de transnationale ontwikkeling van districtnetwerken, gesteund door de interoperationele netwerken IDAbc (33) en het programma eEurope 2005 (34). |
7.9 |
Het EESC acht het tevens van belang dat de Commissie een „thesaurus” van gemeenschappelijke nomenclatuur aanlegt, te gebruiken door alle districten die deelnemen aan communautaire programma's, naast een interactieve Europese databank, waarin alle districten zijn opgenomen, ingedeeld naar sector en activiteit. |
7.10 |
Daarnaast zou binnen DG Ondernemingen een communautair centrum voor coördinatie en samenwerking tussen de verschillende districten en betrokken instellingen moeten worden opgericht. Dit centrum zou onder meer gidsen met goede praktijken kunnen opstellen en up-to-date kunnen houden, om deze op regionaal niveau te verspreiden. |
7.11 |
De cultuur die ten grondslag ligt aan de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen, beschouwt de onderneming als een middelenbron voor de gemeenschap en verzet zich tegen de bureaucratie, die de kosten immers doet oplopen en de ondernemingszin beteugeld. De lancering van een „Slid”-initiatief zou een waardevol instrument zijn om de met het Slim-programma (35) opgedane ervaringen tot de districten uit te breiden. |
7.12 |
Ook zou het volgens het EESC nuttig zijn een helpdesk op te richten die advies en assistentie verleent op het gebied van de intellectuele eigendom, naast een aantal andere diensten t.b.v. districten, die steeds meer een onderdeel worden van de Europese netwerken en de wereldmarkt. |
7.13 |
Het is zaak, de deelname van districten aan prenormatieve en conormatieve projecten t.b.v. de technologische ontwikkeling in het kader van CEN, Cenelec, ETSI en Normapme, mogelijk te maken. (36) |
7.14 |
Het EESC acht het van belang dat in het kader van het vijfde meerjarenprogramma voor ondernemingen en ondernemerschap (voor de periode 2007/2013) (37), rekening wordt gehouden met het bestaan en de behoeften van industriedistricten. |
7.15 |
Naar de mening van het EESC, dat zich hiervoor onder andere baseert op de ervaringen van de laatste jaren en met name na de Europese Raden van Lissabon, Barcelona en Sevilla, zou het zeer wenselijk zijn een Europees platform voor een permanente dialoog op te richten, ingedeeld naar sector en activiteit, en bestaande uit districtmanagers, overheden, sociale partners en vertegenwoordigers van de financiële instellingen, onderzoeksinstellingen en NGO's. |
7.15.1 |
Het EESC vindt dat moet worden nagedacht over de communautaire erkenning van de Europese netwerken van op kennis gebaseerde metadistricten, ten einde:
|
7.15.2 |
In dit verband acht het EESC het wenselijk dat op basis van onderhavig advies een openbare hoorzitting wordt georganiseerd, waaraan zal kunnen worden deelgenomen door bestaande districten en betrokken organisaties op de verschillende territoriale niveaus, met als doel de grensoverschrijdende samenwerking aan te moedigen, en meer aandacht te geven aan:
|
7.15.3 |
Het EKD-consortium zou de ondernemingsgeest en MVO moeten stimuleren, evenals de ontwikkeling van nieuwe activiteiten, acties op het gebied van levenslang leren en grensoverschrijdende partnerschappen. Het zou aan de volgende vereisten moeten voldoen:
|
7.15.4 |
Aard — het EKD-consortium zou een privaatrechtelijk karakter moeten hebben, en dus geen openbare aanbestedingen mogen uitschrijven. |
7.15.5 |
Opzet — het EKD-consortium zou moeten beantwoorden aan de criteria voor de oprichting van consortia, die aan het zesde kaderprogramma voor O&TO kunnen deelnemen; het zou voor een periode van vijf jaar (hernieuwbaar) (39) moeten worden opgericht, en onderdeel moeten zijn van een speciaal EKD-platform binnen de Europese Commissie. |
7.15.6 |
Rechtsstatus — de coördinator van het EKD zou als enige bevoegd moeten zijn om de contacten met de communautaire instellingen te onderhouden, net als het geval is bij de geïntegreerde projecten en excellence-netwerken van het OTO-kaderprogramma. |
7.16 |
Tot slot is het EESC van mening dat de opgedane ervaring met districten en de huidige focus op de op kennis gebaseerde metadistricten, uitstekende mogelijkheden bieden voor:
|
7.17 |
Om de hierboven uiteengezette redenen dient de ontwikkeling van het metadistrict op lokaal, nationaal en Europees niveau te worden gesteund en aangemoedigd. |
Brussel, 6 april 2005
De voorzitter
van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Anne-Marie SIGMUND
(1) Zie Becchettini, i distretti industriali e le dinamiche sociali 1995
(2) COM(2001) 366 def. van 18 juli 2001.
(3) „Meta” komt uit het Grieks en betekent „achter”, „na”, „iets wat uitstijgt boven”; het metadistrict is een stapje verder dan het traditionele district.
(4) Met „intelligente” districten, kennisdistricten of technologiedistricten worden de nieuwe districten bedoeld die, in tegenstelling tot industriedistricten, een ruim gebruik maken van ICT.
(5) In COM(2002) 714 def. van 11-12-2002 worden de platforms omschreven als een manier om „de samenwerking tussen belanghebbenden te stimuleren en om een langetermijnstrategie uit te werken voor O&O op het gebied van specifieke technologieën die belangrijke economische of maatschappelijke uitdagingen betreffen, zoals de opkomst van waterstof als nieuwe energiebron. Dit zou een synergie tot stand brengen tussen overheidsinstanties, gebruikers, regelgevers, industrie, consumenten en kenniscentra, die beschouwd worden als plaatsen waar een nauwe band bestaat tussen het fundamenteel onderzoek en de overdracht van technologie. Er is samenhang nodig tussen het onderzoek, dat nieuwe mogelijkheden kan scheppen, en het regelgevingskader in de latere stadia, waarin deze technologieën verder kunnen worden ontwikkeld en commercieel kunnen worden toegepast.”
(6) „De teleurstellende uitvoering van de strategie was hoofdzakelijk te wijten aan een gebrek aan een vastberaden politiek optreden ” en „de agenda was overvol, de coördinatie was slecht en er waren conflicterende prioriteiten”, uit „Facing the challenge”, het Wim KOK-rapport over de Lissabonstrategie dat op 3 november 2004 aan de Commissie en op 4 en 5 november 2004 aan de Europese Raad van Brussel is gepresenteerd..
(7) „It provides a realistic, but worrying, assessment of progress. It shows that we must act now to make up for lost time”. Toespraak van de verkozen voorzitter van de Commissie (Barroso) tot de Europese Raad van Brussel, op 4 en 5 november 2004.
(8) „We will need to refocus priorities, measure progress and assume greater responsibility for following them through”, ibidem, zie vorige voetnoot.
(9) Advies PB C 120 van 20.5.2005, rapporteurs: Vever, Ehnmark en Simpson
(10) R.Nelson en S.G.Winter (1982), „An evolutionary theory of economic change”: in tegenstelling tot informatie of „gecodificeerde kennis” is de zogenaamde „stilzwijgende kennis” niet geformaliseerd en kan dergelijke kennis alleen worden overgedragen door sociale interactie.
(11) Zie ook COM(2004) 474 def. van 14-7-2004 en het advies CESE 139/2005 van 10-2-2005 van rapporteur Koryfidis.
(12) Zie Europese Commissie. DG Ondernemingen, MAP 2002, „Eindverslag van de deskundigengroep over bedrijfsclusters en netwerken”, blz. 9:
„groepen van onafhankelijke ondernemingen en geassocieerde instellingen die: met elkaar samenwerken en concurreren; geografisch zijn geconcentreerd in een meer regio's, maar ook wereldwijd kunnen opereren; gespecialiseerd zijn in een bepaalde sector en onderling verbonden zijn door gemeenschappelijke technologieën en capaciteiten; een wetenschappelijke danwel traditionele basis hebben; de industriële districten kunnen geïnstitutionaliseerd zijn (en dus over een echte districtmanager beschikken) of niet geïnstitutionaliseerd zijn; de industriële districten hebben een positieve impact op de innovatie en het concurrentievermogen, de verwerving van kennis en informatie, de groei en de ondernemersdynamiek op de lange termijn.”
(13) Enquêtes onder de werknemers uit districten laten een grote betrokkenheid en motivatie zien, ook op de laagste niveaus (Regio Lombardije, voorwoord bij de Wet inzake metadistricten, 2004)
(14) Zie OESO „Promoting Entrepreneurship and Innovative SMEs in a Global Economy” 2004 - Second OECD Ministerial Conference on SMEs, Istanbul 3-5 juni 2004.
(15) Zie Canada Foundation for innovation - J. Adam, „Research funding: key to clusters”, 2003.
(16) DATAR: Délégation à l'aménagement du territoire et à l'action régionale (delegatie voor ruimtelijke ordening en regionale actie).
(17) Met een minimumoppervlakte van 25 000 m2 en een beheersmaatschappij voor de infrastructuur en de ondernemingen. De publieke en private sector werken daarbij samen. Helaas ontbreken banken en financiële instellingen.
(18) NGO – niet-gouvernementele organisatie
(19) Bron: Janos Toth, lid van het EESC
(20) PGK: Pannon Gazdasagi Kezdemenyezes.
(21) Zie het perscommuniqué van Cordis over de wens van de EU om de participatie van het MKB aan het 6e KP te vergroten (14-1-2005); zie ook Europese Commissie, „Five year assesssment of ist research & development” (17-1-2005).
(22) Verslag van de Commissie voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad - „„Lissabon” waarmaken. Hervormingen voor de uitgebreide Unie”, COM(2004) 29 def. van 20 februari 2004.
(23) Zie voetnoot 2 voor de volledige referentie.
(24) Het proces van Barcelona voor het Middellandse-Zeegebied (sinds 1995); het stabilisatie- en associatieproces voor de westelijke Balkanlanden; de samenwerkings- en partnerschapsovereenkomsten met de landen van het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (de voormalige Sovjet-Unie).
(25) Tussen begin 1990 en oktober 2003 heeft DG Onderwijs en Cultuur circa 2.500 academische projecten over Europese thema's goedgekeurd, waarvan 82 Europese kernen, 601 leerstoelen en 1560 permanente cursussen en Europese modules. De oproepen tot het indienen van voorstellen worden jaarlijks gepubliceerd op http://europa.eu.int/comm/education/programmes/ajm/index_fr.html
(26) Bron: Eurostat, structuur van de bruto toegevoegde waarde, 2002.
(27) „According to the Bureau of Economic Analysis, every $ 1 of final demand spent for a manufactured good generates $ 0.55 of GDP in the manufacturing sector and $ 0.45 of GDP in non-manufacturing sectors.”Manufacturing in America: A Comprehensive Strategy to Address the Challenges to U.S. Manufacturers; Department of Commerce, January 2004 (http://www.commerce.gov/DOC_MFG_Report_Complete.pdf) november 2004-MANUFUTURE . EUROPEAN COMMISSION
(28) Bron: Eurostat, ibidem.
(29) Zie het Groenboek over de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven, COM(2001) 366 def. van 18-7-2001
(30) Het begrip „eerlijke prijs” is bevestigd door de staatshoofden en regeringsleiders tijdens de Europese Raad van Cardiff in 1998. „De milieukosten moeten in de productprijs worden verwerkt en mogen niet op de toekomstige generaties worden afgewenteld!” Een van de snelste manieren om de milieuoverwegingen in het beleid te integreren is om prijzen vast te stellen waarin de milieukosten van de producten en diensten zijn doorberekend, en om marktinstrumenten te gebruiken om positieve milieudoelstellingen na te streven.
(31) Zie voetnoot 11
(32) Het Europees Investeringsfonds (EIF) is opgericht in 1994, en heeft twee doelstellingen: ondersteuning van netwerken en verbetering van de toegang van het MKB tot financiering. De aandeelhouders van het EIF zijn de EIB, de Europese Commissie en tal van Europese banken. Zeker de laatste jaren zet het EIF zich vooral in voor kredietverlening aan micro- en kleine bedrijven.
(33) Advies CESE 1610/2003 van 10-12-2003, rapporteur: Pezzini (in PB C 80 van 30-3-2004). Netwerkvorming over de grenzen heen door gebruikmaking van informatietechnologieën (IT) is een essentieel instrument geworden om overheidsdiensten dichter bij elkaar te brengen en hun gezamenlijk streven naar een modern, groter en veilig Europa te ondersteunen. Studies van de Commissie bevestigen dat de investeringen op dit gebied een nieuwe positieve economische dynamiek op gang brengt (met een hoog rendement). Een communautair initiatief op dit gebied is het programma voor gegevensuitwisseling tussen overheidsdiensten („Interchange of Data between Administrations” - IDA), dat de Commissie in 1993-1995 heeft gelanceerd met IDA I (1995-1999). In de periode 1999-2004 was IDA II operationeel, met een budget van 127 miljoen euro aan communautaire middelen. Ongeveer 60 procent hiervan is gebruikt voor sectorale projecten van gemeenschappelijk belang, en de rest voor horizontale maatregelen, gericht op de interoperabiliteit en optimale toegankelijkheid van de trans-Europese netwerken.
(34) eEurope 2005: Een informatiemaatschappij voor iedereen. Actieplan van de Europese Raad van Sevilla – 21 en 22 juni 2002. Samenvatting: Het doel van dit actieplan is een gunstig klimaat scheppen voor particuliere investeringen en nieuwe werkgelegenheid, de productiviteit verhogen, de overheidsdiensten moderniseren en iedereen de kans geven aan de wereldwijde informatiemaatschappij deel te nemen. eEurope 2005 is daarom gericht op het stimuleren van veilige diensten, toepassingen en inhoud die gebaseerd zijn op een op grote schaal beschikbare breedbandinfrastructuur.
(35) Het SLIM-programma werd gelanceerd aan het begin van de jaren '90, op initiatief van DG XXIII, met als doel de administratieve rompslomp voor micro- en kleine bedrijven te vereenvoudigen. Uit de ervaringen met SLIM is het BEST-programma voortgekomen.
(36) Europees normalisatiecomité (CEN); Europees comité voor elektrotechnische normalisatie (Cenelec); Europees instituut voor telecommunicatienormen (ETSI); Normalisatie voor midden- en kleinbedrijf (Normapme).
(37) Zie COM(2004) 781 def. van 7-12-2004 en CESE 245/2005.
(38) Zie het kaderprogramma voor O&TO
(39) De beperkte geldigheidsduur is noodzakelijk om ieder gevaar van „verstarring” van districten die zichzelf niet vernieuwen, te voorkómen.