Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62021TN0600

    Zaak T-600/21: Beroep ingesteld op 20 september 2021 — WS e.a. / Frontex

    PB C 481 van 29.11.2021, p. 32–33 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    29.11.2021   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 481/32


    Beroep ingesteld op 20 september 2021 — WS e.a. / Frontex

    (Zaak T-600/21)

    (2021/C 481/46)

    Procestaal: Engels

    Partijen

    Verzoekende partijen: WS en vijf andere verzoekende partijen (vertegenwoordigers: A. van Eik en L.-M. Komp, advocaten)

    Verwerende partij: Europees Grens- en kustwachtagentschap

    Conclusies

    De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht om:

    vast te stellen dat het Agentschap krachtens artikel 268 en artikel 340, tweede alinea, VWEU aansprakelijk is voor de schade die de verzoekende partijen door het Agentschap hebben geleden;

    vast te stellen dat er sprake is van een voldoende gekwalificeerde schending van de verplichtingen die op het Agentschap rusten krachtens de artikelen 16, 22, 26, 28, 34 en 72 van verordening 2016/1624, de stappen 1 tot en met 5 van de operationele standaardprocedures en artikel 4 van de gedragscode, waarbij aan de verzoekende partijen rechten zijn verleend als bedoeld in de artikelen 1, 4, 18, 19, 24, 41 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alsmede van een voldoende gekwalificeerde schending door het Agentschap van de in de artikelen 1, 4, 18, 19, 24, 41 en 47 van het Handvest neergelegde grondrechten van de verzoekende partijen, waardoor het Agentschap de schade die de verzoekende partijen hebben geleden rechtstreeks heeft veroorzaakt;

    het Agentschap te veroordelen tot volledige vergoeding van de schade die de verzoekende partijen hebben geleden als rechtstreeks gevolg van het onrechtmatig handelen van het Agentschap, namelijk 96 212,55 EUR aan materiële schade in september 2021 en 40 000 EUR aan immateriële schade, beide te vermeerderen met rente tot de dag van betaling, zoals hierboven uiteengezet, dan wel tot gedeeltelijke — door het Gerecht te bepalen — vergoeding van die schade;

    het Agentschap te verwijzen in de kosten die de verzoekende partijen in het kader van de onderhavige procedure hebben gemaakt, vermeerderd met rente;

    te gelasten dat de bedragen binnen twee weken na de uitspraak van het arrest worden betaald en worden vermeerderd met rente voor iedere dag dat de betaling vertraging oploopt.

    Middelen en voornaamste argumenten

    De verzoekende partijen baseren hun beroep op acht middelen.

    1.

    Eerste middel: het Agentschap heeft verzuimd een risicoanalyse te maken, zoals is vereist door artikel 34 van verordening 2016/1624 (1), de artikelen 18 en 19 van het Handvest en de stappen 1 en 2 van de operationele standaardprocedures (2).

    2.

    Tweede middel: het Agentschap heeft verzuimd maatregelen te nemen die redelijkerwijs verwacht hadden mogen worden om ernstige risico’s voor de grondrechten te beperken, zoals is vereist door artikel 34 van verordening 2016/1624, de artikelen 18 en 19 van het Handvest en stap 1, lid 2, van de operationele standaardprocedures.

    3.

    Derde middel: het Agentschap heeft verzuimd een (voldoende gedetailleerd) operationeel plan op te stellen, zoals is vereist door de artikelen 16 en 34 van verordening 2016/1624, de artikelen 18 en 19 van het Handvest en stap 2 van de operationele standaardprocedures.

    4.

    Vierde middel: het Agentschap heeft de terugkeeroperatie zo uitgevoerd dat grondrechtenschendingen noch konden worden opgemerkt, noch konden worden gemeld, wat in strijd is met de artikelen 22, 25, 28 en 34 van verordening 2016/1624, de artikelen 18 en 19 van het Handvest, stap 3 van de operationele standaardprocedures en artikel 4, lid 3, onder a), van de gedragscode (3).

    5.

    Vijfde middel: het Agentschap heeft geen maatregelen genomen naar aanleiding van de duidelijk zichtbare schendingen van de artikelen 1, 4 en 24 van het Handvest, wat in strijd is met de artikelen 22 en 34 van verordening 2016/1624 en artikel 4 van de gedragscode.

    6.

    Zesde middel: het Agentschap heeft niet gezorgd voor doeltreffend toezicht op de gezamenlijke terugkeeroperatie, zoals is vereist door de artikelen 28 en 34 van verordening 2016/1624.

    7.

    Zevende middel: het Agentschap heeft de terugkeeroperatie niet geëvalueerd, zoals is vereist door de artikelen 26 en 28 van verordening 2016/1624 en de stappen 4 en 5 van de operationele standaardprocedures.

    8.

    Achtste middel: het Agentschap heeft niet naar behoren rekening gehouden met de klacht van de verzoekende partijen in het kader van het individuele klachtenmechanisme, zoals is vereist door de artikelen 34 en 72 van verordening 2016/1624, artikel 10 van de regels betreffende het klachtenmechanisme (4) en de artikelen 41 en 47 van het Handvest.


    (1)  Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 betreffende de Europese grens- en kustwacht, tot wijziging van verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van verordening (EG) nr. 863/2007 van het Europees Parlement en de Raad, verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad en besluit 2005/267/EG van de Raad (PB 2016, L 251, blz. 1).

    (2)  Besluit nr. 2012/87 van de uitvoerend directeur van 19 juli 2012 tot vaststelling van de operationele standaardprocedures van Frontex om de eerbiediging van de grondrechten bij gezamenlijke operaties en proefprojecten van Frontex te waarborgen.

    (3)  Besluit nr. 2013/67 van de uitvoerend directeur van 7 oktober 2013 betreffende de gedragscode voor door Frontex gecoördineerde gezamenlijke terugkeeroperaties.

    (4)  Besluit nr. R-ED-2016-106 van de uitvoerend directeur van 6 oktober 2016 betreffende het klachtenmechanisme.


    Top