This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52014AE2911
Opinion of the European Economic and Social Committee on the Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council on cableway installations — COM(2014) 187 final — 2014/0107 (COD)
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende kabelbaaninstallaties — (COM(2014) 187 final — 2014/0107 (COD))
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende kabelbaaninstallaties — (COM(2014) 187 final — 2014/0107 (COD))
PB C 451 van 16.12.2014, p. 81–86
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
16.12.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 451/81 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende kabelbaaninstallaties
(COM(2014) 187 final — 2014/0107 (COD))
(2014/C 451/13)
Rapporteur: |
Jan Simons |
De Raad en het Europees Parlement hebben respectievelijk op 24 en 2 april 2014 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), te raadplegen over het
Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende kabelbaaninstallaties
COM(2014) 187 final — 2014/0107 (COD).
De afdeling Interne Markt, Productie en Consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 23 juni 2014 goedgekeurd.
Het Comité heeft tijdens zijn op 9 en 10 juli 2014 gehouden 500e zitting (vergadering van 9 juli 2014) het volgende advies uitgebracht, dat met 184 stemmen vóór, bij 6 onthoudingen, is goedgekeurd.
1. Conclusies en aanbevelingen
1.1 |
Het Comité onderschrijft, nu de bestaande richtlijn op bepaalde punten verschillend wordt geïnterpreteerd, de keuze voor een verordening met artikel 114 VWEU als rechtsgrondslag. |
1.2 |
Het Comité is ingenomen met het feit dat het verordeningsvoorstel voortbouwt op Richtlijn 2000/9/EG en die op één lijn beoogt te brengen met het in 2008 goedgekeurde „goederenpakket”, en met name met het NWK-besluit (EG) nr. 768/2008, waarover het al een positief advies heeft uitgebracht. |
1.3 |
Het Comité dringt er ernstig op aan dat met name de in de Duitse versie gebruikte terminologie, de definities alsook de onbetwist goede onderdelen uit de huidige richtlijn en de daaruit voortvloeiende elementen die worden overgenomen, nauwkeurig worden geverifieerd. |
1.4 |
Het Comité heeft te veel onvolmaaktheden gevonden om hier in de conclusies op te sommen. Het verwijst dan ook nadrukkelijk naar paragraaf 4.2 en de subparagrafen daarvan alsmede naar hoofdstuk 5, waar ook oplossingen worden aangedragen. |
2. Inleiding
2.1 |
In 1994 bracht het Comité reeds advies (1) uit over een voorstel van de Europese Commissie voor een richtlijn betreffende kabelbaaninstallaties voor personenvervoer. Daarin steunde het de Commissie met name in „haar streven de lidstaten zoveel mogelijk tot onderlinge coördinatie aan te zetten en strikte controles te laten uitvoeren in heel de Gemeenschap, zodat een optimaal veiligheidsniveau wordt bereikt en gewaarborgd en het risico op ongevallen wordt verkleind”. |
2.2 |
Dit voorstel moest ook „leiden tot een op bredere leest geschoeide industrie met een versterkt concurrentievermogen, zodat deze zich staande kan houden op de wereldmarkt. Aangezien de meeste fabrikanten op de wereldmarkt uit Europa komen, dient elke maatregel ter versterking van de afzetmogelijkheden, goed doordacht te zijn en voldoende draagvlak te hebben”. |
2.3 |
De exploitatie van kabelbaaninstallaties hangt met name samen met het toerisme, vooral in berggebieden, dat een belangrijke factor is voor de economie van die gebieden en van steeds grotere betekenis is voor de handelsbalans van de lidstaten (2). |
2.4 |
Op de lidstaten rust de verantwoordelijkheid de veiligheid van kabelbaaninstallaties bij de aanleg, de inbedrijfstelling en de exploitatie te verzekeren. Samen met de bevoegde instanties zijn zij daarnaast verantwoordelijk voor grondgebruik, ruimtelijke ordening en milieubescherming. De voorschriften van de onderscheidene lidstaten vertonen aanzienlijke verschillen die samenhangen met de in de nationale industrie toegepaste speciale technieken, de plaatselijke gewoonten en de knowhow. Deze voorschriften leggen bijzondere afmetingen en voorzieningen, alsmede andere speciale karakteristieken op. Door deze situatie moeten de constructeurs hun producten voor elke markt opnieuw definiëren waardoor zij geen standaardoplossingen kunnen aanbieden. |
2.5 |
Om de veiligheid van de kabelbaaninstallaties te verzekeren, is naleving van de fundamentele veiligheids- en gezondheidsvoorschriften een dwingende eis. Deze voorschriften moeten oordeelkundig worden toegepast, in die zin dat rekening moet worden gehouden met de stand van de technologie ten tijde van het in verkeer brengen, het in bedrijf stellen en tijdens het gebruik, alsmede met technische en economische eisen. |
2.6 |
Aangezien kabelbaaninstallaties ook grensoverschrijdend kunnen zijn, kunnen tegenstrijdige nationale regelgevingen de aanleg ervan bemoeilijken. |
2.7 |
Toch heeft dit pas in 2000 geleid tot wetgeving. Richtlijn 2000/9/EG betreffende kabelbaaninstallaties voor personenvervoer (3) is op 20 maart 2000 goedgekeurd en op 3 mei 2002 in werking getreden. De voornaamste soorten kabelbaaninstallaties die onder Richtlijn 2000/9/EG vallen, zijn kabelsporen, gondelbanen, koppelbare stoeltjesliften, vaste stoeltjesliften, cabinebanen, funitels, gecombineerde installaties (bestaande uit verschillende soorten kabelbaaninstallaties, zoals gondels en stoeltjesliften) en sleepliften. |
2.8 |
Nu — ruim tien jaar later — is een herziening van de regelgeving voor kabelbaaninstallaties om verschillende redenen noodzakelijk. |
3. Samenvatting van het Commissievoorstel
3.1 |
Het voorstel beoogt de vervanging van Richtlijn 2000/9/EG door een verordening en heeft tot doel deze richtlijn op één lijn te brengen met het „goederenpakket” dat in 2008 is goedgekeurd, en met name met het NWK-besluit (EG) nr. 768/2008. |
3.1.1 |
Het NWK-besluit omvat een gemeenschappelijk kader voor de productharmonisatiewetgeving van de EU. Dit kader bestaat uit vaak gebruikte bepalingen in de EU-productwetgeving (bijv. definities, verplichtingen voor marktdeelnemers, aangemelde instanties, vrijwaringsmechanismen enz.). Deze gemeenschappelijke bepalingen zijn aangescherpt om te waarborgen dat de richtlijnen in de praktijk doeltreffender kunnen worden toegepast en gehandhaafd. Er zijn nieuwe elementen toegevoegd, zoals verplichtingen voor importeurs, die cruciaal zijn om de veiligheid van producten op de markt te verbeteren. |
3.1.2 |
Het voorstel is daarnaast gericht op het oplossen van enkele problemen die zich hebben voorgedaan bij de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/9/EG. Meer in het bijzonder hebben autoriteiten, aangemelde instanties en fabrikanten uiteenlopende standpunten geuit over de vraag of bepaalde soorten installaties binnen de werkingssfeer van Richtlijn 2000/9/EG vallen en dus moeten worden vervaardigd en gecertificeerd in overeenstemming met de voorschriften en procedures van de richtlijn. |
3.1.3 |
Er zijn ook uiteenlopende standpunten over de vraag of bepaalde apparatuur als subsysteem, infrastructuur of veiligheidscomponent moet worden beschouwd. |
3.1.4 |
Verder geeft de richtlijn niet aan welk type conformiteitsbeoordelingsprocedure dient te worden toegepast op subsystemen. |
3.2 |
Deze uiteenlopende benaderingen hebben tot marktdistorsies en ongelijke behandeling van marktdeelnemers geleid. Fabrikanten en exploitanten van de betrokken installaties moesten de apparatuur aanpassen of aanvullende certificering ondergaan, hetgeen extra kosten en vertraging bij de toelating en exploitatie van de installaties veroorzaakte. |
3.3 |
De voorgestelde verordening is dan ook bedoeld om meer juridische duidelijkheid over de werkingssfeer van Richtlijn 2000/9/EG te verschaffen, en daarmee betere tenuitvoerlegging van de betreffende wettelijke bepalingen. |
3.4 |
Bovendien bevat Richtlijn 2000/9/EG bepalingen inzake de conformiteitsbeoordeling van subsystemen. Er wordt echter niet bepaald welke concrete procedure moet worden gevolgd door de fabrikant en de aangemelde instantie. Bovendien wordt de fabrikanten geen keuze geboden uit een reeks conformiteitsbeoordelingsprocedures die toegepast kunnen worden op veiligheidscomponenten. De voorgestelde verordening brengt dus de beschikbare conformiteitsbeoordelingsprocedures voor subsystemen op één lijn met die welke al voor veiligheidscomponenten worden gebruikt, op basis van de conformiteitsbeoordelingsmodules zoals aangegeven in Besluit 768/2008/EG betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten (NWK-besluit). In dit verband voorziet de richtlijn ook in het aanbrengen van de CE-markering om aan te geven dat aan de bepalingen van de richtlijn is voldaan, overeenkomstig het bestaande systeem voor veiligheidscomponenten. |
3.5 |
In het voorstel is rekening gehouden met Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie (4). Het voorstel omvat:
Niet onder de verordening vallen:
|
3.6 |
Het voorstel handhaaft de conformiteitsbeoordelingsprocedures voor veiligheidscomponenten. Het actualiseert echter wel de desbetreffende modules om die in overeenstemming te brengen met het NWK-besluit. |
3.7 |
De verplichting om een aangemelde instantie bij de ontwerp- en productiefase van alle subsystemen en veiligheidscomponenten te betrekken, blijft bestaan. |
3.8 |
Het voorstel voert een reeks conformiteitsbeoordelingsprocedures voor subsystemen in op basis van de conformiteitsbeoordelingsmodules van het NWK-besluit. Ook wordt de CE-markering voor subsystemen ingevoerd, aangezien er geen reden is om die anders te behandelen dan veiligheidscomponenten. |
3.9 |
In het voorstel worden de aanmeldingscriteria voor aangemelde instanties aangescherpt en specifieke eisen voor aanmeldende autoriteiten ingevoerd. De aanmeldingsprocedure moet worden aangepast aan nieuwe technologie, zodat aanmeldingen online kunnen worden verricht. Het is belangrijk te voorzien in een termijn waarbinnen twijfels of bedenkingen omtrent de bekwaamheid van conformiteitsbeoordelingsinstanties kunnen worden weggenomen alvorens zij als aangemelde instantie gaan functioneren. |
4. Algemene opmerkingen
4.1 |
Nu blijkt dat eenzelfde uitleg door de lidstaten van bepalingen van richtlijnen toch niet altijd gewaarborgd is, wijst het Comité erop dat bij dit soort harmonisatiezaken (5), waardoor het vrije verkeer van goederen binnen de interne markt wordt bevorderd, verordeningen die waarborg wel bieden. Het onderschrijft dan ook de keuze voor een verordening en voor artikel 114 VWEU als rechtsgrondslag. |
4.1.1 |
Voor zover aan de lidstaten controle op de uitvoering van de verordening is toegewezen, dient de Europese Commissie toe te zien op de uniformiteit daarvan. |
4.2 |
Wel moeten dan de onbetwist goede onderdelen uit de huidige richtlijn en de daaruit voortvloeiende regels en beproefde praktijken nauwkeurig worden overgenomen (6) en dienen andere nieuwe elementen in de verordening precies te worden verwoord. |
4.2.1 |
Zo valt niet in te zien waarom de vermelding „voor het personenvervoer” in de titel van de verordening is weggevallen, nu in overweging 8 nadrukkelijk wordt gesteld dat de werkingssfeer dezelfde is als van de richtlijn. |
4.2.2 |
De vaktermen wijken deels sterk af van die welke in de geharmoniseerde normen voor kabelbaaninstallaties worden gebruikt, en moeten op elkaar worden afgestemd. |
4.2.3 |
Met de huidige formulering van het verordeningsvoorstel (art. 2, lid 2, onder a) kan geen duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen liften (met name schuine liften) in de zin van Richtlijn 95/16/EG en kabelsporen. In overweging 11 wordt weliswaar een toelichting hierover gegeven, maar die is te summier en niet geschikt om in de praktijk een ondubbelzinnige indeling te kunnen maken. Belangrijk is dat het mogelijk blijft om schuine liften in de zin van de liftenrichtlijn te bouwen voor diverse toepassingen in de open lucht (verbindingen tussen een parkeerplaats in het dal en een kasteel of oude stad op een heuvel, tussen skipistes enz.). |
4.2.4 |
Op grond van artikel 2, lid 2, onder f) geldt de verordening niet voor installaties die zich op het water bevinden. Ter voorkoming van misverstanden en uiteenlopende interpretaties is ook nog overweging 12 geformuleerd. Die draagt echter niet bij tot een beter begrip. Artikel 2, lid 2, onder f) moet nader worden gepreciseerd: er moet een onderscheid worden gemaakt tussen „kabelponten” — zoals gedefinieerd in Richtlijn 2000/9/EG — en „waterskiliften”. |
4.2.5 |
Kabelbaaninstallaties voor personenvervoer zijn — in tegenstelling tot hetgeen bij andere richtlijnen het geval is (bijv. de machinerichtlijn) — onderworpen aan geregelde, door de lidstaten vastgestelde vergunningsprocedures. Dienovereenkomstig is vermelding van handelsnaam en postadres op subsystemen of veiligheidscomponenten niet nodig, temeer omdat de EU-conformiteitsverklaringen (7), die deze gegevens ook bevatten, zowel bij de installatie als bij de bevoegde autoriteiten aanwezig moeten zijn. Een voorbeeld om een indruk te krijgen van de economische impact van dit artikel: bij een vaste stoeltjeslift zouden voor de toepassing daarvan ongeveer 500 gegevensplaatjes nodig zijn. In de eerste zin van artikel 11 (hoofdstuk II) moeten daarom de volgende woorden worden geschrapt: „op het subsysteem of de veiligheidscomponent, of wanneer dit niet mogelijk is, op de verpakking en”. |
4.2.6 |
Op grond van artikel 2, lid 2, onder d) geldt de verordening niet voor kabelbaaninstallaties in pretparken als deze uitsluitend bedoeld zijn voor vrijetijdsbesteding. Men kan zich afvragen wat het voor de veiligheidsregels en fundamentele voorschriften uitmaakt of een persoon die een kabelbaan gebruikt, dat als louter vrijetijdsbesteding doet of om zich te verplaatsen. Daarom wordt aanbevolen alleen de woorden „al dan niet vaste kermistoestellen” te behouden. |
4.2.7 |
In de overwegingen 57 en 58 en in artikel 41 worden overgangsbepalingen geformuleerd. Een algemene regel dat de verordening niet geldt voor al in gebruik genomen installaties, ontbreekt echter. Daarom moet de volgende tekst (uit overweging 28 van de kabelbaanrichtlijn) als nieuw lid 3 in artikel 9 worden ingevoegd: „Er bestaat geen noodzaak om alle reeds bestaande installaties in overeenstemming te brengen met de bepalingen die van toepassing zijn op nieuwe installaties.” Verder moeten na het huidige lid 3 van artikel 9 de volgende bepalingen worden opgenomen over het eventueel opnieuw opbouwen van kabelbaaninstallaties: "Kabelbaaninstallaties kunnen onder de volgende voorwaarden opnieuw worden opgebouwd:
|
4.2.8 |
Op grond van artikel 36, lid 2, moeten aangemelde instanties op verzoek van andere aangemelde instanties ook informatie over positieve conformiteitsbeoordelingsresultaten verstrekken. Aangemelde instanties zijn onafhankelijke instellingen, die economisch actief zijn. Om te voorkomen dat deze bepaling leidt tot kennisoverdracht, moeten de volgende woorden worden geschrapt: „en op verzoek ook over positieve conformiteitsbeoordelingsresultaten”. |
4.3 |
Het Comité is ingenomen met het feit dat het verordeningsvoorstel voortbouwt op Richtlijn 2000/9/EG en aansluit op het in 2008 goedgekeurde „goederenpakket”, en met name op het NWK-besluit (EG) nr. 768/2008, waarover het al een positief advies heeft uitgebracht (8). |
5. Bijzondere opmerkingen
Commentaar op andere overwegingen en artikelen uit het verordeningsvoorstel.
5.1 |
In de Duitse versie van het verordeningsvoorstel wordt vaak het woord „konstruiert” of „Konstruktion” gebruikt in plaats van „geplant” of „Planung” (zoals in Richtlijn 2000/9/EG; in de Nederlandse versie wordt consequent het woord „ontworpen” of „ontwerp” gebruikt). In de gehele Duitse tekst van het voorstel is hiervan sprake, bijvoorbeeld in overweging 1, artikel 1, artikel 2, lid 1, artikel 3, lid 1, artikel 3, lid 3, en artikel 8, lid 1. |
5.2 |
In de in artikel 3, lid 4, geformuleerde definitie van „veiligheidscomponent” moeten de woorden „of een kabelbaaninstallatie” worden geschrapt. In de infrastructuur, waarvoor de lidstaten procedures vaststellen, kunnen zich namelijk geen „veiligheidscomponenten” in de zin van de verordening bevinden, omdat deze worden aangeduid als „veiligheidsgevoelige componenten”. |
5.3 |
Op grond van artikel 11, lid 9, moeten fabrikanten op een met redenen omkleed verzoek van de lidstaten alle informatie en documentatie over de conformiteitsbeoordelingsprocedure aan hen verstrekken. Om ervoor te zorgen dat deze bepaling niet kan worden toegepast op componenten die overeenkomstig de geharmoniseerde normen zijn gefabriceerd (en waarvoor dus het vermoeden van conformiteit geldt), zou lid 9 voor de duidelijkheid met de volgende woorden moeten beginnen: „In geval van componenten die niet overeenkomstig de bepalingen van de geharmoniseerde normen in de handel zijn gebracht, verstrekken fabrikanten ...”. |
5.4 |
Het in overweging 8 van de Duitse versie gebruikte woord „Drahtseilbahnen” is onbekend en stemt niet overeen met de Nederlandse („bovengrondse kabelbaaninstallaties”) en Engelse versie. |
5.5 |
In de Duitse versie van het verordeningsvoorstel is o.a. in overweging 17 sprake van „Wartung” (service). „Wartung” is slechts één aspect van het totale onderhoud, dat bestaat uit inspectie, service en reparatie. Daarom moet het woord „Wartung” overal in de tekst door „Instandhaltung” (onderhoud) worden vervangen. De Nederlandse versie („onderhouden”) en ook de Engelse versie („maintained”) zijn in dit opzicht correct. |
5.6 |
Het in de Duitse versie van de kabelbaanrichtlijn gebruikte begrip „grundlegende Anforderungen” („essentiële eisen”) is in het verordeningsvoorstel vervangen door „wesentliche Anforderungen” (wezenlijke eisen; bijv. in art. 6). In de Nederlandse en de Engelse versies worden dezelfde termen gebruikt als in Richtlijn 2000/9/EG (resp. „essentiële eisen” en „essential requirements”). De Duitse versie zou moeten worden gecorrigeerd: overal moet het begrip „Grundlegende Anforderungen” worden gebruikt. |
5.7 |
Overweging 19 is in geen enkel artikel van het verordeningsvoorstel terug te vinden en zou daarom moeten worden geschrapt. |
5.8 |
Overweging 23 leidt tot verwarring omdat het vrije verkeer van goederen er in verband wordt gebracht met de veiligheidsanalyse, en zou dan ook moeten worden geschrapt. |
5.9 |
In artikel 1 wordt het onderwerp van de verordening gedefinieerd. In tegenstelling tot hetgeen in Richtlijn 2000/9/EG het geval is, wordt er echter niet gesproken over „ontwerpen”, „assembleren” en „in bedrijf stellen”. Die termen moeten wel worden vermeld of de tekst uit de richtlijn moet worden overgenomen. |
5.10 |
De definitie van „kabelbaaninstallatie” in artikel 3, lid 1, is vrij onbegrijpelijk. De definitie uit Richtlijn 2000/9/EG zou moeten worden gebruikt. |
5.11 |
De term „Schleppaufzug” in artikel 3, lid 8, moet worden gecorrigeerd in „Schlepplift” (in de Nederlandse versie wordt de term „sleeplift” gebruikt). Deze correctie is ook bij de herziening van de desbetreffende geharmoniseerde normen doorgevoerd. |
5.12 |
„Ingebruikneming” (art. 3, lid 12) heeft bij renovaties niet altijd betrekking op de gehele installatie. Daarom moet de tekst worden aangevuld met de woorden: „of componenten daarvan”. |
5.13 |
De eisen die in artikel 8, lid 1, aan de veiligheidsanalyse worden gesteld, regelen niet meer de kwestie van de verantwoordelijkheid. Omdat de veiligheidsanalyse echter cruciaal is voor de opdrachtgever, zouden in dit lid de volgende woorden moeten worden toegevoegd: „op verzoek van de opdrachtgever of zijn gemachtigde”. |
5.14 |
Op grond van artikel 8, lid 2, wordt de veiligheidsanalyse opgenomen in een veiligheidsrapport. Richtlijn 2000/9/EG bepaalt echter dat aan de hand van de veiligheidsanalyse een veiligheidsrapport moet worden opgesteld, wat een belangrijk verschil is. Aanbevolen wordt dan ook om de tekst van artikel 4, lid 2, van de richtlijn over te nemen. |
5.15 |
Artikel 9, lid 4, is lastig te begrijpen en zou moeten worden vervangen door de tekst van artikel 12 van Richtlijn 2000/9/EG. |
5.16 |
Krachtens artikel 10, lid 1, mag een kabelbaaninstallatie alleen in bedrijf worden gehouden wanneer zij voldoet aan de in het veiligheidsrapport aangegeven voorwaarden. Een belangrijk document voor een veilige exploitatie van een installatie is echter ook de gebruiks- en onderhoudshandleiding. Daarom wordt aanbevolen in de tekst de woorden „in bedrijf kan worden gehouden” te vervangen door „kan worden geëxploiteerd” en „in het veiligheidsrapport” door „in de artikel 9, lid 2, bedoelde documenten”. |
5.17 |
Op grond van de in de bijlage beschreven modules kan een fabrikant de conformiteitsbeoordelingsprocedure alleen samen met een aangemelde instantie uitvoeren. Daarom moeten in artikel 11, lid 2, de woorden „en voeren” worden vervangen door „en laten” en de woorden „uit of laten deze” worden geschrapt. |
5.18 |
Het begrip „veiligheidsinformatie” in artikel 11, lid 7, is onduidelijk en moet worden gepreciseerd. |
5.19 |
In de Duitse versie van het verordeningsvoorstel valt in artikel 16 te lezen „nach Absatz 1”, hoewel er geen lid 1 is (in de Nederlandse versie wordt correct gesproken over „de eerste alinea”). |
5.20 |
De bepalingen uit Besluit 768 over formele bezwaren tegen geharmoniseerde normen (artt. R9 en R19) moeten ook in artikel 17 worden opgenomen. |
5.21 |
Artikel 18, lid 4, dreigt ook te gelden voor testbanen. Om dat te voorkomen, moeten de woorden „met uitzondering van testinstallaties” worden ingevoegd. |
5.22 |
Artikel 19, lid 2, zou de indruk kunnen wekken dat ook de conformiteitsverklaringen van al in de handel gebrachte veiligheidscomponenten of subsystemen bijgewerkt moeten worden. Daarom moeten de laatste woorden van de eerste zin („wordt voortdurend bijgewerkt”) worden vervangen door „wordt bijgewerkt op het moment dat het subsysteem of de veiligheidscomponent in de handel wordt gebracht”. |
5.23 |
Op grond van artikel 21, lid 2, moeten ook subsystemen worden voorzien van een CE-markering. Omdat echter alle subsystemen op de markt minstens één veiligheidscomponent bevatten en dus zijn voorzien van de CE-markering van die component, moet deze bepaling van de hand worden gewezen. Daarom wordt aanbevolen de woorden „het subsysteem of” te schrappen. |
5.24 |
Ook bijlage II moet worden herzien. Dat dient grondig en verplicht in samenwerking met alle betrokken partijen te gebeuren. |
Brussel, 9 juli 2014.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Henri MALOSSE
(1) PB C 388 van 31.12.1994, blz. 26.
(2) Deze en de drie volgende paragrafen zijn overwegingen uit Richtlijn 2000/9/EG.
(3) PB L 106 van 3.5.2000, blz. 21.
(5) Artikel 114 VWEU.
(6) Het is opvallend dat in de bijlagen en in de artikelen overgenomen uit Besluit nr. 768/2008/EG (artt. R2 e.v.), bij diverse steekproeven onvolmaaktheden zijn geconstateerd.
(7) Er wordt van uitgegaan dat de EG-conformiteitscertificaten hun geldigheid niet verliezen.
(8) PB C 120 van 16.5.2008, blz. 1.