EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62021CN0511

Zaak C-511/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 19 augustus 2021 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 9 juni 2021 in zaak T-202/17, Calhau Correia de Paiva/Commissie

PB C 2 van 3.1.2022, p. 16–17 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

3.1.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 2/16


Hogere voorziening ingesteld op 19 augustus 2021 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 9 juni 2021 in zaak T-202/17, Calhau Correia de Paiva/Commissie

(Zaak C-511/21 P)

(2022/C 2/20)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Schima, I. Melo Sampaio, L. Vernier, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Ana Calhau Correia de Paiva

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen;

het tweede, derde en vierde middel van het beroep van verzoekster in eerste aanleg afwijzen;

de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor een uitspraak over het eerste en vijfde middel van het beroep van verzoekster in eerste aanleg, en

de beslissing over de kosten aanhouden.

Middelen en voornaamste argumenten

De onderhavige hogere voorziening is gericht tegen de punten 54 tot en met 58 van het bestreden arrest, dat wil zeggen het deel van het arrest dat de ontvankelijkheid betreft van de exceptie van onwettigheid die verzoekster in eerste aanleg heeft aangevoerd tegen de taalregeling van het betrokken vergelijkend onderzoek.

De Commissie voert in hogere voorziening één middel aan, namelijk dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te concluderen dat er een nauw verband bestond tussen de motivering van het litigieuze besluit en de taalregeling zoals omschreven in de aankondiging van vergelijkend onderzoek, en aldus de tegen deze taalregeling opgeworpen exceptie van onwettigheid ontvankelijk te verklaren.

Dit ene middel bestaat uit drie onderdelen:

(1)

Het Gerecht heeft in punt 54 van het bestreden arrest de feiten juridisch onjuist gekwalificeerd door uit het door verzoekster in eerste aanleg voor de algemene vaardigheid “communicatie” behaalde cijfer af te leiden dat er een nauw verband bestond tussen de taalregeling van het betrokken vergelijkend onderzoek en de motivering van het litigieuze besluit.

(2)

Het Gerecht heeft in de punten 55 tot en met 57 van het bestreden arrest de feiten juridisch onjuist gekwalificeerd door te aanvaarden dat sprake was van een nauw verband op basis van het feit dat het voor een kandidaat moeilijker is om een toets af te leggen in zijn tweede taal dan in zijn moedertaal. Het Gerecht heeft eveneens het bewijs onjuist opgevat door voorbij te gaan aan het feit dat in casu de twee andere talen die verzoekster in eerste aanleg het beste beheerst het Engels en het Frans zijn. De beperking van de keuze van de tweede taal tot het Engels, het Frans en het Duits kon voor haar dus geen nadeel opleveren.

(3)

Het Gerecht heeft in punt 58 van het bestreden arrest de feiten onjuist gekwalificeerd door het nauwe verband ook te baseren op het feit dat verzoekster in eerste aanleg de schriftelijke toets moest afnemen met een andere toetsenbordindeling dan de QWERTY-PT-indeling waar zij aan gewend is. Ten eerste houdt dit feit geen verband met de motivering van het bestreden besluit. Ten tweede, zelfs indien EPSO een beperkte keuze aan toetsenbordindelingen biedt (AZERTY, QWERTY-EN, en QWERTZ-DE), staat die kwestie los van de taalregeling van het vergelijkend onderzoek.


Top