Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62020CN0551

Zaak C-551/20: Beroep ingesteld op 26 oktober 2020 — Hongarije / Europees Parlement, Raad van de Europese Unie

PB C 19 van 18.1.2021, p. 35–36 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

18.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/35


Beroep ingesteld op 26 oktober 2020 — Hongarije / Europees Parlement, Raad van de Europese Unie

(Zaak C-551/20)

(2021/C 19/38)

Procestaal: Hongaars

Partijen

Verzoekende partij: Hongarije (vertegenwoordigers: M. Z. Fehér en K. Szíjjártó, gemachtigden)

Verwerende partijen: Europees Parlement, Raad van de Europese Unie

Conclusies

Artikel 1, lid 6, onder c), en artikel 2, lid 2, van verordening (EU) 2020/1054 (1) en voorts alle bepalingen die een onlosmakelijke eenheid vormen met die bepalingen, nietig verklaren.

Artikel 1, lid 3, van verordening (EU) 2020/1055 (2), voor zover dit artikel 5 van verordening (EG) nr. 1071/2009 wijzigt door in lid 1 daarvan een nieuw punt b) in te voegen, en voorts alle bepalingen die een onlosmakelijke eenheid vormen met die bepalingen, nietig verklaren.

Artikel 1 van richtlijn (EU) 2020/1057 (3) of, subsidiair, artikel 1, lid 6, van die richtlijn en voorts alle bepalingen die een onlosmakelijke eenheid vormen met die bepalingen, nietig verklaren.

Het Europees Parlement en de Raad verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

1.    Middelen betreffende de bestreden bepalingen van verordening 2020/1054:

De bepaling in artikel 1, lid 6, onder c), van verordening 2020/1054, volgens welke de normale wekelijkse rusttijden en wekelijkse rusttijden van meer dan 45 uur ter compensatie van eerdere verkorte wekelijkse rusttijden, niet in een voertuig mogen worden genomen, kan in de praktijk niet worden toegepast, omdat er niet voldoende adequate rustvoorzieningen beschikbaar zijn. Dit vereiste legt een onevenredige last op de rechtssubjecten – bestuurders en vervoersondernemingen – en vormt een kennelijke beoordelingsfout van de wetgevers. Ook is het een kennelijke beoordelingsfout dat in het kader van de wetgevingsprocedure in het geheel geen onderzoek is gedaan naar de beschikbaarheid, het aantal of de plaats van de accommodaties die aan de in de bestreden bepaling gestelde eisen voldoen, ondanks het feit dat er in dit verband ernstige bezwaren zijn geuit.

De Hongaarse regering is van mening dat artikel 2, lid 2, van verordening (EU) 2020/1054, waarin de datum is vastgesteld waarop voertuigen met een intelligente tachograaf van de tweede generatie (V2) moeten zijn uitgerust, onwettig is. In de eerste plaats hebben de wetgevers bij de vaststelling van deze bepaling een kennelijke beoordelingsfout gemaakt en het evenredigheidsbeginsel geschonden, door geen onderzoek te verrichten van de economische en sociale gevolgen van de vervroeging van die datum. In de tweede plaats hebben de wetgevers afbreuk gedaan aan de legitieme verwachtingen van de marktdeelnemers, en de beginselen van bescherming van gewettigd vertrouwen en rechtszekerheid geschonden. In de derde plaats is deze bepaling niet in overeenstemming met de noodzaak om het concurrentievermogen van de economie van de Unie te handhaven, zoals bepaald in artikel 151, tweede alinea, VWEU, aangezien voertuigen van ondernemingen die zijn gevestigd in staten die geen lid zijn van de Unie, momenteel niet aan een soortgelijk vereiste zijn onderworpen, zodat deze ondernemingen een duidelijk concurrentievoordeel hebben ten opzichte van ondernemingen in de Unie.

2.    Middelen betreffende de betwiste bepalingen van verordening 2020/1055:

Volgens de Hongaarse regering is de verplichting om het voertuig om de acht weken te doen terugkeren niet in overeenstemming met de evenredigheidsvereisten en vormt zij een kennelijke beoordelingsfout, aangezien het Europees Parlement en de Raad geen enkele beoordeling van de economische, sociale en milieugevolgen van de nieuwe vereisten hebben uitgevoerd, zodat zij geen materiële informatie hadden om te kunnen vaststellen of de nieuwe vereisten al dan niet evenredig zijn. Aldus hebben de wetgevers ook het voorzorgsbeginsel geschonden, aangezien zij de milieueffecten van de maatregel niet hebben beoordeeld. In het kader van de maatregel zullen voertuigen vaak ongeladen moeten terugkeren, wat zal leiden tot een hoge kooldioxide-uitstoot in de Unie.

Bovendien schendt dit vereiste het verbod van discriminatie, aangezien vervoerders die in het centrum van de Europese Unie zijn gevestigd er op andere wijze door worden geraakt dan vervoerders die in de periferie van de Unie, met name in de zogenoemde “EU-13-lidstaten”, zijn gevestigd. Overeenkomstig artikel 91, lid 2, VWEU en artikel 94 VWEU hadden de wetgevers rekening moeten houden met de bijzondere omstandigheden in die landen en hadden zij zich moeten onthouden van de vaststelling van wetgeving die een discriminerende werking heeft.

3.    Middelen betreffende de betwiste bepalingen van richtlijn 2020/1057:

Als hoofdvordering vordert de Hongaarse regering nietigverklaring van artikel 1 van richtlijn 2020/1057, dat “specifieke regels betreffende de detachering van bestuurders” bevat. Zij is van mening dat deze “specifieke regels” onwettig zijn omdat bestuurders die internationaal vervoer verrichten, niet kunnen worden beschouwd als personen die een transnationale maatregel in de zin van artikel 1, lid 3, onder a), van richtlijn 96/71/EG uitvoeren, zodat de bepalingen van deze richtlijn niet op hen van toepassing kunnen zijn.

Subsidiair vordert de Hongaarse regering nietigverklaring van artikel 1, lid 6, van richtlijn 2020/1057, op grond dat de wetgevers het vereiste van gelijke behandeling niet in acht hebben genomen, aangezien de in artikel 1, lid 3, van de richtlijn neergelegde vrijstelling voor bilaterale vervoersactiviteiten niet geldt voor het zogenaamde “begeleid gecombineerd vervoer”. De Hongaarse regering beroept zich met betrekking tot deze bepaling ook op het ontbreken van een effectbeoordeling, op schending van het evenredigheidsbeginsel en op een kennelijke beoordelingsfout van de wetgevers.


(1)  Verordening (EU) 2020/1054 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2020 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 wat betreft de minimumeisen voor maximale dagelijkse en wekelijkse rijtijden, minimumonderbrekingen en dagelijkse en wekelijkse rusttijden, en verordening (EU) nr. 165/2014 wat betreft positionering door middel van tachografen (PB 2020, L 249, blz. 1).

(2)  Verordening (EU) 2020/1055 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2020 houdende wijziging van verordeningen (EG) nr. 1071/2009, (EG) nr. 1072/2009 en (EU) nr. 1024/2012 teneinde ze aan te passen aan ontwikkelingen in de wegvervoersector (PB 2020, L 249, blz. 17).

(3)  Richtlijn (EU) 2020/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2020 tot vaststelling van specifieke regels met betrekking tot richtlijn 96/71/EG en richtlijn 2014/67/EU wat betreft de detachering van bestuurders in de wegvervoersector en tot wijziging van richtlijn 2006/22/EG wat betreft de handhavingsvoorschriften en verordening (EU) nr. 1024/2012 (PB 2020, L 249, blz. 49).


Top