Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62020CA0144

    Zaak C-144/20: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administratīvā rajona tiesa — Letland) — AS “LatRailNet” en VAS “Latvijas dzelzceļš” / Valsts dzelzceļa administrācija (Prejudiciële verwijzing – Spoorwegvervoer – Richtlijn 2012/34/EU – Artikelen 32 en 56 – Heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur – Onafhankelijkheid van de infrastructuurbeheerder – Taken van de toezichthoudende instantie – Begrip “Optimale concurrentiepositie van spoorwegmarktsegmenten” – Exclusief recht op een spoorsegment – Exploitant van openbare diensten)

    PB C 471 van 22.11.2021, p. 6–7 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    22.11.2021   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 471/6


    Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administratīvā rajona tiesa — Letland) — AS “LatRailNet” en VAS “Latvijas dzelzceļš” / Valsts dzelzceļa administrācija

    (Zaak C-144/20) (1)

    (Prejudiciële verwijzing - Spoorwegvervoer - Richtlijn 2012/34/EU - Artikelen 32 en 56 - Heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur - Onafhankelijkheid van de infrastructuurbeheerder - Taken van de toezichthoudende instantie - Begrip “Optimale concurrentiepositie van spoorwegmarktsegmenten” - Exclusief recht op een spoorsegment - Exploitant van openbare diensten)

    (2021/C 471/07)

    Procestaal: Lets

    Verwijzende rechter

    Administratīvā rajona tiesa

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partijen: AS “LatRailNet” en VAS “Latvijas dzelzceļš”

    Verwerende partij: Valsts dzelzceļa administrācija

    Dictum

    1)

    Artikel 56 van richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte moet aldus worden uitgelegd dat de toezichthoudende instantie de bevoegdheid wordt verleend om uit eigen beweging besluiten vast te stellen waarbij de onderneming die de in artikel 7, lid 1, van die richtlijn genoemde essentiële taken van de spoorweginfrastructuurbeheerder verricht, wordt gelast om bepaalde wijzigingen in te voeren in de regeling betreffende de berekening van de heffingen voor het gebruik van infrastructuren, ook al is er geen sprake van discriminatie van aanvragers.

    2)

    Artikel 56 van richtlijn 2012/34 moet aldus worden uitgelegd dat de in een heffingsregeling op te nemen voorwaarden die de toezichthoudende instantie kan opleggen aan de onderneming die de essentiële taken van de spoorweginfrastructuurbeheerder verricht, moeten zijn ingegeven door schending van richtlijn 2012/34, beperkt moeten blijven tot het verhelpen van situaties waarin er sprake is van onverenigbaarheid daarmee, en geen beoordeling van die instantie omtrent wenselijkheid mogen inhouden waardoor er afbreuk wordt gedaan aan de marge waarover die beheerder beschikt.

    3)

    Artikel 32, lid 1, van richtlijn 2012/34 moet aldus worden uitgelegd dat het, ook wat betreft het criterium inzake een optimale concurrentiepositie van spoorwegmarktsegmenten, van toepassing is op spoorwegmarktsegmenten waarbinnen er geen sprake is van concurrentie, met name wanneer deze worden geëxploiteerd door een exploitant van openbare diensten aan wie in het kader van een openbaredienstcontract een exclusief recht is verleend in de zin van artikel 2, onder f), van verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad.


    (1)  PB C 201 van 15.6.2020.


    Top