EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62019TN0655

Zaak T-655/19: Beroep ingesteld op 27 september 2019 – Ferriera Valsabbia en Valsabbia Investimenti/Commissie

PB C 399 van 25.11.2019, p. 87–88 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/87


Beroep ingesteld op 27 september 2019 – Ferriera Valsabbia en Valsabbia Investimenti/Commissie

(Zaak T-655/19)

(2019/C 399/106)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: Ferriera Valsabbia SpA (Odolo, Italië), Valsabbia Investimenti SpA (Odolo) (vertegenwoordigers: D. Slater, solicitor, G. Carnazza en D. Fosselard, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het besluit nietig verklaren, voor zover het betrekking heeft op verzoeksters

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters vier middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 266 VWEU, alsook van artikel 14 en artikel 27, lid 1, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1), en van de artikelen 11, 12 en 14 van verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende de procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2004, L 123, blz. 18)

Dienaangaande voeren verzoeksters aan dat de Commissie de procedurefout niet heeft hersteld die het Hof van Justitie haar heeft verweten in het arrest van 21 september 2017, Ferriera Valsabbia, Valsabbia Investimenti en Alfa Acciai/Commissie (gevoegde zaken C-86/15 P en C-87/15 P, EU:C:2017:717), naar aanleiding waarvan de Commissie het bestreden besluit heeft vastgesteld.

2.

Tweede middel: onjuiste uitlegging en schending van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alsmede schending van artikel 296 VWEU

Met dit middel stellen verzoeksters dat de Commissie zich onbevoegd heeft verklaard om te beoordelen of er mogelijkerwijs sprake is van schending van het beginsel van de redelijke termijn van de procedure.

3.

Derde middel: schending en onjuiste uitlegging van artikel 6 van het Europees Verdrag van de rechten van de mens en van de artikelen 41 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, wat tot schending van de wet en bevoegdheidsoverschrijding heeft geleid

Volgens verzoeksters heeft de Commissie feitelijk het beginsel van de redelijke termijn van de procedure geschonden.

4.

Vierde middel: schending van artikel 296 VWEU, onjuiste en tegenstrijdige motivering en kennelijke beoordelingsfout

In dit verband voeren verzoeksters aan dat de nieuwe vaststelling van het bestreden besluit door de Commissie wordt gemotiveerd op grond van een vermeende afweging van de in het geding zijnde belangen, die evenwel gebrekkig blijkt te zijn en talrijke feitelijke onjuistheden bevat.


Top