EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62017TN0254

Zaak T-254/17: Beroep ingesteld op 28 april 2017 — Intermarché Casino Achats/Commissie

PB C 231 van 17.7.2017, p. 29–30 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

17.7.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/29


Beroep ingesteld op 28 april 2017 — Intermarché Casino Achats/Commissie

(Zaak T-254/17)

(2017/C 231/37)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Intermarché Casino Achats (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: Y. Utzschneider en J. Jourdan, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

artikel 20 van verordening nr. 1/2003 krachtens artikel 277 VWEU niet-toepasselijk verklaren op het onderhavige geval;

besluit C(2017) 1056 van de Europese Commissie van 9 februari 2017 nietig verklaren op grond van artikel 263 en artikel 277 VWEU, en

de Europese Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel: onrechtmatigheid van het besluit van de Europese Commissie van 9 februari 2017, waarbij verzoekende partij wordt gelast zich te onderwerpen aan een inspectie op grond van artikel 20, leden 1 en 4, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1) (hierna: „bestreden besluit”). Volgens verzoekende partij is het bestreden besluit onrechtmatig, daar het is gebaseerd op bepalingen die indruisen tegen het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: „EVRM”). In dit verband voert zij het volgende aan:

artikel 20 van verordening nr. 1/2003 is in strijd met het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, zoals gewaarborgd in artikel 47 Handvest en artikel 6 EVRM, voor zover erbij niet is voorzien in een doeltreffende voorziening in rechte tegen het uitvoeren van inspecties door de Commissie;

artikel 20 van verordening nr. 1/2003 is tevens in strijd met het beginsel van de processuele gelijkheid, zoals gewaarborgd in artikel 47 Handvest en artikel 6 EVRM, voor zover erbij niet is voorzien in inzage in de stukken die het besluit tot inspectie van de Commissie ondersteunen, noch in de mededeling ervan.

2.

Tweede middel: ontoereikende motivering van het bestreden besluit, aangezien dit in strijd met de vereisten van artikel 20, lid 4, van verordening nr. 1/2003 onvoldoende zou zijn gemotiveerd. Verzoekende partij is namelijk van mening dat nergens in het bestreden besluit wordt uitgelegd hoe een eventuele inbreuk haar zou betreffen en ook wordt niet precies de betrokken periode aangegeven, waarbinnen de vermeende inbreuken op het mededingingsrecht zouden hebben plaatsgevonden. Deze schending van de motiveringsplicht zou des te nadeliger zijn, daar het bestreden besluit niet verwijst naar de stukken waarop het is gebaseerd.

3.

Derde middel: onrechtmatigheid van het bestreden besluit, voor zover het door de Commissie zou zijn vastgesteld zonder te beschikken over voldoende ernstige aanwijzingen voor een vermoeden van inbreuk op de mededingingsregels, hetgeen een inspectie in de kantoren van verzoekende partij zou rechtvaardigen.

4.

Vierde middel: onrechtmatigheid van het bestreden besluit, voor zover het niet het grondrecht op de eerbiediging van de woning eerbiedigt, zoals neergelegd in artikel 7 Handvest en artikel 8 EVRM, vanwege de onevenredigheid van de inspectiemaatregel die daarbij wordt gelast en het ontbreken van voldoende waarborgen tegen misbruik.


Top