Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62017TN0113

    Zaak T-113/17: Beroep ingesteld op 20 februari 2017 — Crédit Agricole en Crédit Agricole Corporate and Investment Bank/Commissie

    PB C 231 van 17.7.2017, p. 27–28 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    17.7.2017   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 231/27


    Beroep ingesteld op 20 februari 2017 — Crédit Agricole en Crédit Agricole Corporate and Investment Bank/Commissie

    (Zaak T-113/17)

    (2017/C 231/34)

    Procestaal: Frans

    Partijen

    Verzoekende partijen: Crédit Agricole SA (Montrouge, Frankrijk), Crédit Agricole Corporate and Investment Bank (Montrouge) (vertegenwoordigers: J.-P. Tran Thiet, advocaat, M. Powell, solicitor, J. Jourdan en J.-J. Lemonnier, advocaten)

    Verwerende partij: Europese Commissie

    Conclusies

    Verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

    Primair:

    artikel 1, onder a), en, bijgevolg, artikel 2, onder a), van het besluit nietig te verklaren;

    in elk geval, artikel 2, onder a), van het besluit nietig te verklaren.

    Subsidiair:

    krachtens de volledige rechtsmacht bedoeld in artikel 261 VWEU en in artikel 31 van verordening nr. 1/2003 de aan de verzoekende partijen opgelegde geldboete aanzienlijk te verlagen.

    Aanvullend:

    de besluiten van de raadadviseur-auditeur van 2 oktober 2014, 4 maart 2015, 27 maart 2015, 29 juli 2015 en 19 september 2016, en bijgevolg de artikelen 1, onder a), en 2, onder a), van het besluit, nietig te verklaren;

    de Europese Commissie te verwijzen in alle kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Het onderhavige beroep strekt tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2016) 8530 final van de Europese Commissie van 7 december 2016 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU in de zaak betreffende de rentederivaten in euro (AT.39914 — EIRD), waarbij aan de verzoekende partijen een geldboete van 114 654 000 EUR is opgelegd, en subsidiair tot zeer aanzienlijke verlaging van de sanctie.

    Ter ondersteuning van het beroep voeren verzoekende partijen tien middelen aan.

    1.

    Eerste middel: schending van het recht van toegang tot de rechter en van het beginsel van hoor en wederhoor.

    2.

    Tweede middel: niet-nakoming van de verplichting tot onpartijdigheid en niet-inachtneming van het vermoeden van onschuld.

    3.

    Derde middel: in het bestreden besluit is niet aangetoond dat verzoekende partijen aan de gestelde manipulaties hebben deelgenomen.

    4.

    Vierde middel: in het bestreden besluit zijn de bedoelde praktijken ten onrechte als beperkingen naar strekking aangemerkt.

    5.

    Vijfde middel: onjuiste rechtsopvatting van de Commissie doordat deze heeft geoordeeld dat het samenstel van de praktijken één enkele inbreuk vormde.

    6.

    Zesde middel: in het bestreden besluit is niet rechtens genoegzaam aangetoond dat de verzoekende partijen op de hoogte waren van het totaalplan en daaraan wilden deelnemen.

    7.

    Zevende middel: het bestreden besluit bevat een onjuiste rechtsopvatting doordat de gestelde inbreuk van verzoekende partijen daarin als een voortdurende inbreuk is aangemerkt, terwijl het hooguit ging om een voortgezette inbreuk.

    8.

    Achtste middel: het bestreden besluit bevat een onjuiste rechtsopvatting doordat de praktijken van de traders daarin aan de verzoekende partijen zijn toegerekend.

    9.

    Negende middel: de Commissie heeft bij de oplegging van de geldboete het beginsel van gelijke behandeling en het beginsel van behoorlijk bestuur geschonden, is haar motiveringsplicht niet nagekomen en heeft de rechten van de verdediging en het evenredigheidsbeginsel niet geëerbiedigd.

    10.

    Tiende middel: het Gerecht dient het bedrag van de geldboete te verlagen daar dit, gelet op de zwaarte en de duur van de praktijken, overdreven hoog is.


    Top