Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62017CN0693

    Zaak C-693/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 10 december 2017 door BMB sp. z o.o. tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 3 oktober 2017 in zaak T-695/15, BMB sp. z o.o./Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

    PB C 142 van 23.4.2018, p. 20–21 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    23.4.2018   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 142/20


    Hogere voorziening ingesteld op 10 december 2017 door BMB sp. z o.o. tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 3 oktober 2017 in zaak T-695/15, BMB sp. z o.o./Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

    (Zaak C-693/17 P)

    (2018/C 142/27)

    Procestaal: Engels

    Partijen

    Rekwirante: BMB sp. z o.o. (vertegenwoordiger: K. Czubkowski, radca prawny)

    Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, Ferrero SpA

    Conclusies

    het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 3 september 2017 in zaak T-695/15 betekend aan rekwirante op 11 oktober 2017, vernietigen;

    de beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 8 september 2015 in zaak R 1150/2012-3 vernietigen.

    Subsidiair zal het Hof, indien de zaak niet in staat van wijzen is, het arrest vernietigen en de zaak terugverwijzen naar het Gerecht.

    Op grond van artikel 138, lid 1 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie dient het Hof tevens:

    Ferrero Spa en EUIPO te verwijzen in de kosten van de onderhavige hogere voorziening;

    Ferrero Spa en EUIPO te verwijzen in de kosten die rekwirante voor het Gerecht zijn opgekomen; en

    Ferrero Spa te verwijzen in de kosten van de procedure voor het EUIPO.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert rekwirante twee middelen aan.

    Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 25, lid 1, onder e), van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen (1) wegens een onjuiste rechtsopvatting en kennelijke beoordelingsfout:

    i.

    dat het litigieuze model de grafische weergave van het oudere handelsmerk omvat;

    ii.

    dat het oudere handelsmerk en litigieuze model een sterke gelijkenis vertonen; en

    iii.

    dat de kamer van beroep geen fout beging toen het oordeelde dat er een gevaar voor verwarring bestaat tussen het oudere handelsmerk en het litigieuze model.

    Tweede middel, ontleend aan schending van artikel 25, lid 1, onder e), van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen in samenhang met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de bescherming van het gewettigd vertrouwen, wegens een onjuiste rechtsopvatting en kennelijke beoordelingsfout, dat de door de kamer van beroep gemaakte verwijzing naar artikel 8, lid 1, onder b) van verordening nr. 207/2009 (2) in punt 33 van de beslissing enkel een vormfout betreft, die geen doorslaggevend effect heeft gehad op de beslechting van het geschil en dat het niet noodzakelijk is om nationale rechtspraak betreffende de internationale registratie in beschouwing te nemen bij de beoordeling van het gevaar voor verwarring.


    (1)  PB 2002, L 3, blz. 1.

    (2)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk (PB 2009, L 78, blz. 1).


    Top