Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62017CN0589

    Zaak C-589/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Cataluña (Spanje) op 10 oktober 2017 — Prenatal S.A. / Tribunal Económico Administrativo Regional de Cataluña (T.E.A.R.C.)

    PB C 22 van 22.1.2018, p. 19–19 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    22.1.2018   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 22/19


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Cataluña (Spanje) op 10 oktober 2017 — Prenatal S.A. / Tribunal Económico Administrativo Regional de Cataluña (T.E.A.R.C.)

    (Zaak C-589/17)

    (2018/C 022/28)

    Procestaal: Spaans

    Verwijzende rechter

    Tribunal Superior de Justicia de Cataluña

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Prenatal S.A.

    Verwerende partij: Tribunal Económico Administrativo Regional de Cataluña (T.E.A.R.C.)

    Prejudiciële vragen

    1)

    Is beschikking C(2008) 6317 definitief van de Commissie van 3 november 2008 betreffende de invoer van textielproducten die zijn aangegeven als van oorsprong uit Jamaica (zaak REM 03/07), waarbij wordt vastgesteld dat het gerechtvaardigd is om de invoerrechten achteraf te boeken en dat het niet gerechtvaardigd is die rechten kwijt te schelden in een specifiek geval, in strijd met het Unierecht, met name met artikel 220, lid 2, onder b), en artikel 239 van het communautair douanewetboek?

    2)

    Wanneer wordt verzocht om kwijtschelding van douanerechten en de Commissie bij besluit meedeelt dat de zaak wordt gekenmerkt door elementen feitelijk en rechtens die vergelijkbaar zijn met die in een eerdere zaak, waarin zij reeds een standpunt heeft ingenomen, dan wel dat een vergelijkbare zaak in behandeling is, moet een dergelijk besluit dan worden beschouwd als een rechtshandeling die bindend is voor de autoriteiten van de lidstaat waar het verzoek om kwijtschelding is ingediend, en dus kan worden aangevochten door de persoon die verzoekt om kwijtschelding [art. 239 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober tot vaststelling van het communautair douanewetboek (1)] of om niet-boeking van de betrokken rechten (art. 220, lid 2, onder b), van dat communautair douanewetboek)?

    3)

    Zo een dergelijk besluit niet wordt aangemerkt als een handeling van de Commissie met een juridisch bindende inhoud, is het dan de taak van de nationale autoriteiten om te onderzoeken of in het concrete geval sprake is van vergelijkbare elementen feitelijk en rechtens?

    4)

    Als het antwoord op de vorige vraag bevestigend luidt, moet artikel 905, lid 1, van verordening (EEG) nr.o2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2) dan worden toegepast, en moet de Commissie bijgevolg een voor de nationale autoriteiten juridisch bindend besluit geven, wanneer op basis van een dergelijk onderzoek wordt vastgesteld dat er van dergelijke elementen geen sprake is?


    (1)  PB 1992, L 302, blz. 1.

    (2)  PB 1993, L 253, blz. 1.


    Top