EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CA0224

Zaak C-224/16: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 22 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — Asotsiatsia na balgarskite predpriyatia za mezhdunarodni prevozi i patishtata (Aebtri) / Nachalnik na Mitnitsa Burgas [Verzoek om een prejudiciële beslissing — Douane-unie — Extern douanevervoer — Wegvervoer van goederen onder dekking van een TIR-carnet — Artikel 267 VWEU — Bevoegdheid van het Hof om de artikelen 8 en 11 van de TIR-overeenkomst uit te leggen — Niet-zuivering van de TIR-operatie — Aansprakelijkheid van de aansprakelijke organisatie — Artikel 8, lid 7, van de TIR-overeenkomst — Verplichting om voor zover mogelijk de betaling te eisen van de persoon of personen die deze bedragen rechtstreeks verschuldigd is of zijn, alvorens een vordering tot betaling in te dienen bij de aansprakelijke organisatie — Bij de TIR-overeenkomst gevoegde toelichtingen — Verordening (EEG) nr. 2454/93 — Artikel 457, lid 2 — Communautair douanewetboek — Artikelen 203 en 213 — Personen die de goederen hebben verworven of deze onder zich hebben gehad en die wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat deze aan het douanetoezicht waren onttrokken]

PB C 22 van 22.1.2018, p. 8–8 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

22.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/8


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 22 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — Asotsiatsia na balgarskite predpriyatia za mezhdunarodni prevozi i patishtata (Aebtri) / Nachalnik na Mitnitsa Burgas

(Zaak C-224/16) (1)

([Verzoek om een prejudiciële beslissing - Douane-unie - Extern douanevervoer - Wegvervoer van goederen onder dekking van een TIR-carnet - Artikel 267 VWEU - Bevoegdheid van het Hof om de artikelen 8 en 11 van de TIR-overeenkomst uit te leggen - Niet-zuivering van de TIR-operatie - Aansprakelijkheid van de aansprakelijke organisatie - Artikel 8, lid 7, van de TIR-overeenkomst - Verplichting om voor zover mogelijk de betaling te eisen van de persoon of personen die deze bedragen rechtstreeks verschuldigd is of zijn, alvorens een vordering tot betaling in te dienen bij de aansprakelijke organisatie - Bij de TIR-overeenkomst gevoegde toelichtingen - Verordening (EEG) nr. 2454/93 - Artikel 457, lid 2 - Communautair douanewetboek - Artikelen 203 en 213 - Personen die de goederen hebben verworven of deze onder zich hebben gehad en die wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat deze aan het douanetoezicht waren onttrokken])

(2018/C 022/09)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Varhoven administrativen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Asotsiatsia na balgarskite predpriyatia za mezhdunarodni prevozi i patishtata (Aebtri)

Verwerende partij: Nachalnik na Mitnitsa Burgas

Dictum

1)

Het Hof is bevoegd om bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de uitlegging van de artikelen 8 en 11 van de Douaneovereenkomst inzake het internationaal vervoer van goederen onder dekking van carnets TIR, ondertekend te Genève op 14 november 1975 en namens de Europese Economische Gemeenschap goedgekeurd bij verordening (EEG) nr. 2112/78 van de Raad van 25 juli 1978, zoals gewijzigd en bekendgemaakt in geconsolideerde vorm bij besluit 2009/477/EG van de Raad van 28 mei 2009.

2)

Artikel 8, lid 7, van de douaneovereenkomst inzake het internationaal vervoer van goederen onder dekking van carnets TIR, namens de Gemeenschap goedgekeurd bij verordening nr. 2112/78, zoals gewijzigd en bekendgemaakt in geconsolideerde vorm bij besluit 2009/477, moet aldus worden uitgelegd dat in een situatie zoals die in het hoofdgeding de douaneautoriteiten de in deze bepaling neergelegde verplichting zijn nagekomen om, voor zover mogelijk, de betaling van de betrokken rechten en heffingen bij invoer te eisen van de houder van het TIR-carnet als persoon die deze bedragen rechtstreeks verschuldigd is, alvorens een vordering tot betaling in te dienen bij de aansprakelijke organisatie.

3)

Artikel 203, lid 3, derde streepje, en artikel 213 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair wetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad van 20 november 2006, moeten aldus worden uitgelegd dat de omstandigheid dat een ontvanger een goed heeft verworven of onder zich heeft gehad waarvan hij wist dat het onder dekking van een TIR-carnet was vervoerd en het feit dat niet is vastgesteld dat dit goed op het douanekantoor van bestemming is aangebracht en aangegeven, op zich niet volstaan om ervan uit te gaan dat een dergelijke ontvanger wist of redelijkerwijze had moeten weten dat dit goed aan het douanetoezicht is onttrokken — in de zin van de eerste bepaling — zodat hij op grond van de tweede bepaling hoofdelijk tot betaling van de douaneschuld moet worden gehouden.


(1)  PB C 243 van 4.7.2016.


Top