Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CN0175

    Zaak C-175/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Înalta Curte de Casație și Justiție (Roemenië) op 20 april 2015 — Taser International Inc./SC Gate 4 Business SRL, Cristian Mircea Anastasiu

    PB C 236 van 20.7.2015, p. 24–25 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    20.7.2015   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/24


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Înalta Curte de Casație și Justiție (Roemenië) op 20 april 2015 — Taser International Inc./SC Gate 4 Business SRL, Cristian Mircea Anastasiu

    (Zaak C-175/15)

    (2015/C 236/33)

    Procestaal: Roemeens

    Verwijzende rechter

    Înalta Curte de Casație și Justiție

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Taser International Inc.

    Verwerende partijen: SC Gate 4 Business SRL, Cristian Mircea Anastasiu

    Prejudiciële vragen

    Dient artikel 24 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (1) aldus te worden uitgelegd dat de uitdrukking „gevallen waarin zijn bevoegdheid voortvloeit uit andere bepalingen van deze verordening” ook ziet op de situatie waarin de partijen bij een overeenkomst tot overdracht van de rechten op een in een lidstaat van de Europese Unie ingeschreven merk op ondubbelzinnige en onbetwiste wijze de bevoegdheid om kennis te nemen van elk geschil betreffende de nakoming van de contractuele verplichtingen hebben toegewezen aan de gerechten van een staat die geen lid van de Europese Unie is en waarin de verzoeker zijn woonplaats (zetel) heeft, doch de verzoeker zich heeft gewend tot een gerecht van een lidstaat van de Europese Unie op het grondgebied waarvan de verweerder zijn woonplaats (zetel) heeft?

    Ingeval deze vraag bevestigend wordt beantwoord:

    Dient artikel 23, lid 5, van die verordening dan aldus te worden uitgelegd dat het niet ziet op een forumkeuzebeding ten gunste van een staat die geen lid van de Europese Unie is, zodat het op grond van artikel 2 van de verordening aangezochte gerecht zijn bevoegdheid zal bepalen volgens zijn nationale regels van internationaal privaatrecht?

    Kan worden aangenomen dat een geschil betreffende de nakoming, langs gerechtelijke weg, van de in een overeenkomst tussen de partijen bij dat geschil aangegane verplichting om de rechten op een in een lidstaat van de Europese Unie ingeschreven merk over te dragen, betrekking heeft op een recht „dat aanleiding [geeft] tot deponering of registratie” in de zin van artikel 22, punt 4, van de verordening, gelet op het feit dat volgens het recht van de staat waar het merk is ingeschreven, de overdracht van de rechten op een merk is onderworpen aan registratie in het Merkenregister en aan bekendmaking in het Publicatieblad betreffende industriële eigendom?

    Ingeval deze vraag ontkennend wordt beantwoord, staat artikel 24 van de verordening dan eraan in de weg dat een op grond van artikel 2 van de verordening aangezocht gerecht in een situatie als beschreven in de hierboven geformuleerde prejudiciële vraag, vaststelt dat het niet bevoegd is om kennis te nemen van de zaak, ook al is de verweerder voor dat gerecht verschenen zonder de bevoegdheid ervan te betwisten, zelfs wanneer dat gerecht uitspraak doet in laatste aanleg?


    (1)  PB L 12, blz. 1.


    Top