Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CA0378

    Zaak C-378/15: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 14 december 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione Tributaria Regionale di Roma — Italië) — Mercedes Benz Italia SpA/Agenzia delle Entrate Direzione Provinciale Roma 3 [Prejudiciële verwijzing — Fiscale bepalingen — Belasting over de toegevoegde waarde — Richtlijn 77/388/EEG — Artikel 17, lid 5, derde alinea, onder d) — Werkingssfeer — Toepassing van een pro rata voor de aftrek op de belasting over de toegevoegde waarde die is geheven over de verwerving van alle door een belastingplichtige gebruikte goederen en diensten — Bijkomstige handelingen — Gebruik van de omzet als aanwijzing]

    PB C 46 van 13.2.2017, p. 5–6 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    13.2.2017   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 46/5


    Arrest van het Hof (Derde kamer) van 14 december 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione Tributaria Regionale di Roma — Italië) — Mercedes Benz Italia SpA/Agenzia delle Entrate Direzione Provinciale Roma 3

    (Zaak C-378/15) (1)

    ([Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Belasting over de toegevoegde waarde - Richtlijn 77/388/EEG - Artikel 17, lid 5, derde alinea, onder d) - Werkingssfeer - Toepassing van een pro rata voor de aftrek op de belasting over de toegevoegde waarde die is geheven over de verwerving van alle door een belastingplichtige gebruikte goederen en diensten - Bijkomstige handelingen - Gebruik van de omzet als aanwijzing])

    (2017/C 046/06)

    Procestaal: Italiaans

    Verwijzende rechter

    Commissione Tributaria Regionale di Roma

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Mercedes Benz Italia SpA

    Verwerende partij: Agenzia delle Entrate Direzione Provinciale Roma 3

    Dictum

    Artikel 17, lid 5, derde alinea, onder d), en artikel 19 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale regeling en een nationale praktijk, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, op grond waarvan een belastingplichtige verplicht is:

    voor alle door hem verworven goederen en diensten een pro rata voor de toepassing van de aftrek toe te passen dat is gebaseerd op de omzet, zonder dat is voorzien in een berekeningsmethode die is gebaseerd op de aard en daadwerkelijke bestemming van elk van de verworven goederen en diensten en objectief weergeeft welk aandeel van de uitgaven werkelijk toe te rekenen is aan elk van de belaste of niet-belaste activiteiten, en

    uit te gaan van de samenstelling van zijn omzet om vast te stellen welke handelingen als „bijkomstig” kunnen worden aangemerkt, mits bij de met het oog daarop verrichte beoordeling ook rekening wordt gehouden met het verband tussen die handelingen en de belastbare activiteiten van die belastingplichtige en, in voorkomend geval, met het gebruik dat deze handelingen impliceren van de goederen en diensten waarvoor belasting over de toegevoegde waarde is verschuldigd.


    (1)  PB C 337 van 12.10.2015.


    Top