Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52018AE1556

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van regels betreffende de vennootschapsbelasting op een aanmerkelijke digitale aanwezigheid [COM(2018) 147 final — 2018/0072(CNS)] en over een voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van een digitaledienstenbelasting op inkomsten uit de verlening van bepaalde digitale diensten [COM(2018) 148 final — 2018/0073 (CNS)]

    EESC 2018/01556

    PB C 367 van 10.10.2018, p. 73–77 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    10.10.2018   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 367/73


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van regels betreffende de vennootschapsbelasting op een aanmerkelijke digitale aanwezigheid

    [COM(2018) 147 final — 2018/0072(CNS)]

    en over een voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van een digitaledienstenbelasting op inkomsten uit de verlening van bepaalde digitale diensten

    [COM(2018) 148 final — 2018/0073 (CNS)]

    (2018/C 367/14)

    Rapporteur:

    Krister ANDERSSON

    Corapporteur:

    Petru Sorin DANDEA

    Raadpleging

    Raad van de Europese Unie: 11.4.2018

    Rechtsgrondslag

    Artikelen 113 en 115 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

    Bevoegde afdeling

    Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

    Goedkeuring door de afdeling

    27.6.2018

    Goedkeuring door de voltallige vergadering

    12.7.2018

    Zitting nr.

    536

    Stemuitslag

    (voor/tegen/onthoudingen)

    175/6/3

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1.

    Het is lovenswaardig dat de Commissie belastinginitiatieven op digitaal vlak neemt en een verdere impuls geeft aan internationale discussies door een duidelijk voorbeeld te geven van de wijze waarop de huidige belastingbeginselen omgevormd zouden kunnen worden.

    1.2.

    Het EESC beschouwt de hele economie als gedigitaliseerd en is er net als de Commissie vast van overtuigd dat de oplossing uiteindelijk een mondiale moet zijn, met goede mondiale governance en mondiale regels, om de voordelen van de mondialisering beter te benutten. Het EESC verwelkomt daarom nauwe samenwerking tussen de Commissie, de lidstaten en de OESO om de ontwikkeling van een internationale oplossing te ondersteunen.

    1.3.

    Naar oordeel van het EESC is het erg belangrijk dat er nieuwe beginselen worden ontwikkeld voor het toerekenen van bedrijfswinsten aan een EU-land en het belasten van deze winsten. Dit dient te gebeuren in dialoog met de handelspartners om escalatie van handels- en belastingspanningen tussen grote economische spelers in de wereld te voorkomen. Er is behoefte aan eerlijke en op consensus gebaseerde oplossingen.

    1.4.

    Het EESC meent dat de effectbeoordeling aangevuld zou moeten worden met een analyse van de impact die de tussentijdse maatregel zal hebben op investeringen, start-ups, werkgelegenheid en groei. In de effectbeoordeling moet eveneens worden aangegeven welke gevolgen kleine en middelgrote ondernemingen van het voorstel zullen ondervinden.

    1.5.

    Met de door de Commissie voorgestelde tussentijdse maatregel om bepaalde digitale diensten te belasten wordt niet de bedrijfswinst maar de omzet belast. Deze aanpak verschilt van het mondiale stelsel van vennootschapsbelasting, dat is gebaseerd op winstbelasting. Het EESC erkent echter dat het land van verkoop geen vennootschapsbelasting zal ontvangen in het geval van digitale ondernemingen die niet fysiek aanwezig zijn.

    1.6.

    Het EESC vreest dat een dergelijke verschuiving in de belastingheffing ten goede zal komen aan grotere economieën met veel consumenten en ten koste zal gaan van kleinere exporterende economieën. Het EESC onderstreept dat elke (korte- en langetermijn)oplossing voor de belastingheffing op digitale bedrijfsmodellen eerlijke en gelijke economische resultaten voor alle economieën in de EU moet opleveren.

    1.7.

    Bij het beoordelen van het daadwerkelijke belastingniveau in de digitale sector dient rekening te worden gehouden met de wijzigingen in de belastingwetten als gevolg van de lopende toepassing van de BEPS-regels, en met name met de aanzienlijk hogere belastingtarieven in de VS voor Amerikaanse digitale bedrijven die actief zijn in de EU, die voortvloeien uit veranderingen in de Amerikaanse belastingwetgeving.

    1.8.

    Er is geen vervalbepaling of ander mechanisme dat ervoor zorgt dat de tussentijdse belastingmaatregel wordt ingetrokken zodra er een oplossing voor de langere termijn wordt gevonden. Het is daarom sterk aan te raden dat de Raad dergelijke regels opstelt, mocht de tussentijdse maatregel worden ingevoerd.

    1.9.

    Het EESC benadrukt dat het voorstel om een omzetbelasting in te voeren in internationaal verband een levendig debat heeft losgemaakt, wat mede de bedoeling van het initiatief was. Europa moet nu in het kader van de lopende discussie binnen de OESO een Gemeenschappelijk Standpunt zien te bereiken.

    2.   Inleiding en context

    2.1.

    Met haar mededeling getiteld „Tijd om een moderne, eerlijke en efficiënte standaard voor de belastingheffing van de digitale economie vast te stellen”, gepubliceerd op 21 maart 2018, presenteerde de Commissie haar wetgevingspakket voor een geharmoniseerde hervorming van de Europese regels inzake vennootschapsbelasting voor digitale bedrijvigheid. Het pakket bevat twee richtlijnen van de Raad, vergezeld van een aanbeveling voor zachte wetgeving betreffende de vennootschapsbelasting op een aanmerkelijke digitale aanwezigheid.

    2.2.

    Meer bepaald stelde de Commissie twee nieuwe richtlijnen voor: i) een voorstel voor de lange termijn, waarbij regels en bepalingen voor „digitale aanwezigheid” (digitale vaste inrichting) (1) worden opgesteld en dat gericht is op een hervorming van de regels voor vennootschapsbelasting, zodat winsten worden geregistreerd en belast op de plek waar bedrijven aanmerkelijke interactie hebben met gebruikers via digitale kanalen, in plaats van waar zij winst maken, en ii) een voorstel voor de korte termijn, een tussentijdse omzetbelasting op het aanbieden van bepaalde soorten digitale diensten (2). De eengemaakte markt van de EU heeft behoefte aan een stabiel belastingkader dat is aangepast aan de digitale bedrijfsmodellen. De bedoeling is innovatie te stimuleren door bedrijven een stabiel investeringsklimaat te bieden en hen in staat te stellen te groeien. Bedrijven die zich bezighouden met digitale diensten, moeten, net als alle andere bedrijven, bijdragen tot de overheidsfinanciën en de belastingdruk dragen die nodig is om openbare diensten te financieren (3).

    2.3.

    Meer in het bijzonder bevat het voorstel voor de lange termijn regels inzake het bepalen van een belastbare nexus voor digitale bedrijven die grensoverschrijdend actief zijn maar geen fysieke commerciële aanwezigheid hebben, alsmede beginselen voor het toerekenen van winsten aan digitale bedrijven die de waardecreatie van deze bedrijven beter vatten. Deze maatregelen zouden van toepassing zijn op ondernemingen die aan een van de volgende criteria voldoen: i) een drempel van meer dan 7 miljoen EUR aan jaarinkomsten in een lidstaat; ii) meer dan 100 000 gebruikers in een lidstaat in een belastingjaar, of iii) meer dan 3 000 zakelijke contracten voor digitale diensten die in een belastingjaar tussen de onderneming en zakelijke gebruikers zijn gemaakt.

    2.4.

    Het voorstel voor de korte termijn, de tussentijdse omzetbelasting, zou als indirecte belasting van toepassing zijn op bedrijvigheid waarvan de inkomsten worden gegenereerd: i) uit de verkoop van onlineadvertentieruimte; ii) uit activiteiten van digitale tussenpersonen waardoor gebruikers met andere gebruikers kunnen communiceren en die de verkoop van goederen en diensten tussen hen kunnen vergemakkelijken, en iii) uit de verkoop van gegevens die zijn gegenereerd op basis van door de gebruiker verstrekte informatie. Deze belasting zou alleen van toepassing zijn op bedrijven die jaarlijks wereldwijd minstens 750 miljoen EUR en in de EU minstens 50 miljoen EUR per jaar aan inkomsten hebben. Als het belastingtarief 3 % zou bedragen, zouden de lidstaten elk jaar naar schatting 5 miljard EUR aan inkomsten kunnen genereren.

    2.5.

    Het voorstel van de Commissie is om de nieuwe richtlijnen samen te voegen met amendementen op de gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB), waarbij ervoor wordt gezorgd dat de vennootschapsbelastingstelsels van de lidstaten en de voorgestelde CCCTB regels bevatten voor het belasten van digitale economische bedrijvigheid (4).

    2.6.

    Wat de toekomst betreft, is de Commissie er sterk van overtuigd dat de enige oplossing een mondiale oplossing is, en werkt zij nauw samen met de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) om de ontwikkeling van een internationale oplossing te ondersteunen in overeenstemming met het tussentijds verslag van de OESO over belastingheffing van de digitale economie, gepubliceerd op 16 maart 2018.

    3.   Algemene opmerkingen

    3.1.

    Het EESC beschouwt de hele economie als gedigitaliseerd. Gezien de snelle ontwikkeling van bedrijfsmodellen, met name op het gebied van digitale diensten, is het van het grootste belang om ook onze belastingstelsels verder te ontwikkelen. De gedigitaliseerde economie overstijgt grenzen en er is een groeiende noodzaak om het belastingkader te laten aansluiten op de digitale bedrijfsmodellen.

    3.2.

    Net als de Commissie is het EESC er vast van overtuigd dat de oplossing uiteindelijk een mondiale moet zijn, met goede mondiale governance en mondiale regels, om de voordelen van de mondialisering beter te benutten. Het EESC verwelkomt daarom de nauwe samenwerking tussen de Commissie, de lidstaten en de OESO om de ontwikkeling van een internationale oplossing te ondersteunen.

    3.3.

    Parallel aan de internationale discussies en naar aanleiding van haar in september 2017 gepubliceerde mededeling (5) stelt de Commissie thans oplossingen op EU-niveau voor. Zoals de Commissie aangeeft (6), zal dit een verdere impuls geven aan de internationale discussies door een duidelijk voorbeeld te geven van hoe de beginselen die op internationaal niveau worden besproken, kunnen worden omgezet in een modern, eerlijk en doeltreffend kader voor vennootschapsbelasting dat is aangepast aan de gedigitaliseerde economie.

    3.4.

    Een gelijk speelveld op het gebied van vennootschapsbelasting is van groot belang. De afgelopen jaren hebben aangetoond dat bepaalde bedrijven in sommige lidstaten gebruik hebben kunnen maken van specifieke belastingregels, waardoor hun daadwerkelijke belastingdruk tot bijna nul is gedaald. Het gebrek aan transparantie heeft daartoe bijgedragen. Bij sommige gevallen waren multinationals betrokken die actief zijn op het gebied van digitale diensten. Het EESC deelt dan ook de ambitie van de Commissie om door te gaan met het aanpakken van agressieve fiscale planning en ondoorzichtige afspraken in lidstaten om gelijke behandeling van bedrijven te waarborgen en het Europese concurrentievermogen te bevorderen.

    3.5.

    Het is lovenswaardig dat de Commissie belastinginitiatieven op digitaal vlak neemt en een verdere impuls geeft aan internationale discussies door een duidelijk voorbeeld te geven van de wijze waarop de huidige belastingbeginselen omgevormd zouden kunnen worden. Het voorstel om een omzetbelasting in te voeren heeft in internationaal verband een levendig debat losgemaakt, wat mede de bedoeling van het initiatief was. Europa moet nu in het kader van de lopende discussie binnen de OESO een Gemeenschappelijk Standpunt zien te bereiken.

    3.6.

    Het EESC is het eens met de Commissie dat elke op EU-niveau voorgestelde oplossing ook rekening moet houden met de mondiale dimensie. en erkent dat „[de Commissie] met deze voorstellen [bijdraagt] aan het vormgeven van de op consensus gebaseerde oplossing waarmee de OESO naar verwachting in 2020 zal komen. Zij laten zien hoe de beginselen die ter tafel liggen op internationaal niveau in de praktijk kunnen worden gebracht (7).”

    3.7.

    Het is erg belangrijk dat er nieuwe beginselen worden ontwikkeld voor het toerekenen van bedrijfswinsten aan een EU-land en het belasten van deze winsten. Dit dient te gebeuren in dialoog met de handelspartners om escalatie van handels- en belastingspanningen tussen grote economische spelers in de wereld te voorkomen. Er is behoefte aan eerlijke en op consensus gebaseerde oplossingen.

    3.8.

    De huidige vennootschapsbelastingstelsels in de wereld zijn gebaseerd op het beoordelen van de bedrijfswinst die kan worden toegeschreven aan elk betreffend rechtsgebied. Belasting moet daar worden geheven waar waarde wordt gecreëerd. Omdat het moeilijk is om te bepalen waar in de waardeketen winst wordt gegenereerd, moeten er universele beginselen worden opgesteld om te bepalen waar waarde wordt gecreëerd. De OESO heeft zich hier uitvoerig over gebogen en regels opgesteld waarin op basis van belastingbeginselen en definities wordt aangegeven hoe de prijzen van goederen en diensten voor ondernemingen binnen een concern moeten worden bepaald (regels voor verrekenprijzen).

    3.9.

    De internationale belastingregels zouden van tijd tot tijd moeten worden herzien naarmate bedrijfsmodellen evolueren. De huidige regels zijn zeer recentelijk herzien in verband met de overeenkomst betreffende grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS) (8). De nieuwe regels en definities worden momenteel ten uitvoer gelegd. Verwacht wordt dat ze de mogelijkheden voor agressieve fiscale planning en erosie van de belastinggrondslag aanzienlijk zullen beperken (9).

    3.10.

    Het is belangrijk dat andere ontwikkelingen op het gebied van de vennootschapsbelasting in overeenstemming zijn met de reeds behaalde resultaten in het kader van BEPS. Een van de beginselen in BEPS is om bij het toerekenen van winsten aan landen uit te gaan van de plaats waar waarde wordt gecreëerd.

    3.11.

    Er is behoefte aan gedegen effectbeoordelingen. De huidige effectbeoordeling is niet uitgebreid genoeg. De Commissie heeft niet geanalyseerd welke impact de tussentijdse maatregel zal hebben op investeringen, start-ups, werkgelegenheid en groei. In de effectbeoordeling wordt evenmin aangegeven welke gevolgen kleine en middelgrote ondernemingen van de voorstellen zullen ondervinden.

    3.12.

    De inkomenseffecten voor kleinere en grotere economieën moeten eveneens geanalyseerd worden, net als het effect van de maatregelen die met de toepassing van de BEPS in verschillende landen worden doorgevoerd, en van de Amerikaanse belastinghervorming.

    3.13.

    Het EESC is bezorgd dat door het belasten van de omzet, met de negatieve kettingreactie die expliciet door de Commissie wordt erkend, de ontwikkeling van digitale diensten, en met name start-ups, wordt geschaad. Deze kettingreactie ontstaat wanneer de diensten meerdere malen worden verkocht en iedere keer worden belast.

    3.14.

    Het EESC is van mening dat de drempel van 7 miljoen EUR voor de oprichting van een vaste inrichting, die voor de toepassing van de nieuwe regeling zou gelden, moet worden verhoogd. Het zou wenselijk zijn dat de beraadslagingen in de Raad resulteren in een uitkomst die geen obstakel vormt voor de digitalisering, maar in plaats daarvan de werking van de eengemaakte markt verbetert. Bij het beoordelen van het daadwerkelijke belastingniveau in de digitale sector dient rekening te worden gehouden met de wijzigingen in de belastingwetten als gevolg van de lopende toepassing van de BEPS-regels, en met name met de aanzienlijk hogere belastingtarieven in de VS voor Amerikaanse digitale bedrijven die actief zijn in de EU, die voortvloeien uit veranderingen in de Amerikaanse belastingwetgeving (10).

    3.15.

    Het belasten van de omzet in plaats van de winst en het heffen van belastingen op de plaats waar de verkoop plaatsvindt in plaats van waar de waarde wordt gecreëerd, houdt een fundamentele verandering in van de huidige beginselen inzake belastingheffing. Het EESC vreest dat een dergelijke verschuiving in de belastingheffing ten goede zal komen aan grotere economieën met veel consumenten en ten koste zal gaan van kleinere exporterende economieën. Het EESC onderstreept dat elke (korte- en langetermijn)oplossing voor de belastingheffing op digitale bedrijfsmodellen eerlijke en gelijke economische resultaten voor alle economieën in de EU moet opleveren.

    3.16.

    De voorgestelde tussentijdse maatregel betekent dat zelfs onrendabele bedrijven belast zouden worden. Het huidige mondiale stelsel van vennootschapsbelasting is gebaseerd op winstbelasting. Het EESC erkent echter dat het land van verkoop geen vennootschapsbelasting zal ontvangen in het geval van digitale ondernemingen die niet fysiek aanwezig zijn.

    3.17.

    Er is geen vervalbepaling of ander mechanisme dat ervoor zorgt dat de tussentijdse belastingmaatregel wordt ingetrokken zodra er een oplossing voor de langere termijn wordt gevonden. Het is daarom sterk aan te raden dat de Raad dergelijke regels opstelt, mocht de tussentijdse maatregel worden ingevoerd.

    4.   Specifieke opmerkingen

    4.1.

    Een van de door de Europese Commissie vastgestelde onderdelen is een vast tarief van 3 %, maar dit kan slechts als ter indicatie worden beschouwd; er is op dit gebied een evaluatie nodig. Voorts zou er een zekere mate van progressiviteit kunnen worden overwogen om rekening te houden met eenieders vermogen om bij te dragen.

    4.2.

    Het ontbreken van grensoverschrijdende winst- en verliesverrekening en het grote aantal geschillen over verrekenprijzen en vaste inrichtingen binnen de EU leiden vaak tot internationale dubbele belastingheffing en vormen dus een aanzienlijke belemmering voor de eengemaakte markt. De invoering van een omzetbelasting op digitale diensten die niet zou worden verrekend met inkomstenbelastingen in andere landen zou het probleem van dubbele belastingheffing verergeren, waardoor er nog een barrière wordt opgeworpen in de eengemaakte markt. Het EESC acht het van belang dat er geen maatregelen worden genomen die tot enige vorm van dubbele belasting kunnen leiden.

    4.3.

    De OESO-methode voor het ontwikkelen van de definitie voor vaste inrichting is een dynamische procedure waarbij de wijzigingen in beginsel algemeen geaccepteerd zijn. Door een eenzijdige definitie voor te stellen en daarmee af te wijken van deze procedure neemt de complexiteit van het internationale belastingstelsel toe, alsmede de onzekerheid voor beleggers. Zelfs in het onwaarschijnlijke geval dat de OESO in haar verwachte eindverslag over de digitale economie in 2020 dezelfde definitie zou overnemen, zou het niet lang meer duren voordat de twee systemen uit elkaar gaan lopen (11).

    4.4.

    Het EESC maakt zich zorgen over het feit dat het aantal gebruikers van digitale diensten als criterium voor een belastbare nexus wordt gehanteerd. Het aantal kliks op een website kan gemakkelijk gemanipuleerd worden en het gevaar dreigt dat bedrijven niet meer kunnen bepalen onder welk rechtsgebied hun activiteiten vallen.

    Brussel, 12 juli 2018.

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Luca JAHIER


    (1)  COM(2018) 147 final.

    (2)  COM(2018) 148 final.

    (3)  COM(2018) 146 final.

    (4)  COM(2018) 146 final. Voor het standpunt van het EESC zie PB C 434 van 15.12.2017, blz. 58.

    https://www.eesc.europa.eu/en/our-work/opinions-information-reports/opinions/common-consolidated-corporate-tax-base

    (5)  COM(2017) 547 final.

    (6)  COM(2018) 146 final, blz. 5.

    (7)  COM(2018) 146 final, blz. 6.

    (8)  OESO 2015.

    (9)  De Commissie heeft berekend dat er in de EU met de grondslaguitholling en winstverschuiving door bedrijven een bedrag van 50-70 miljard EUR gemoeid is, wat overeenkomt met 4 promille van het bbp (COM(2018) 81 final).

    (10)  „Tax Cuts and Jobs Act”, 22 december 2017.

    (11)  De reden hiervoor is dat de definitie van „vaste inrichting” die door de EU via een richtlijn wordt vastgesteld, zich zou ontwikkelen door uitspraken van het Europese Hof van Justitie, terwijl de OESO-definitie die in de rest van de wereld wordt toegepast, zich zou ontwikkelen door middel van internationale consensus, tot uitdrukking gebracht door de OESO middels voortdurende herzieningen.


    Top