This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52016AE3894
Opinion of the European Economic and Social Committee on the ‘Mid-term evaluation of the LIFE Programme’ (exploratory opinion)
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de tussentijdse evaluatie van Horizon 2020 van het LIFE-programma (verkennend advies)
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de tussentijdse evaluatie van Horizon 2020 van het LIFE-programma (verkennend advies)
PB C 173 van 31.5.2017, p. 7–14
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
31.5.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 173/7 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de tussentijdse evaluatie van Horizon 2020 van het LIFE-programma
(verkennend advies)
(2017/C 173/02)
Rapporteur: |
Lutz RIBBE |
Raadpleging |
25.8.2016 |
Rechtsgrond |
Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
|
|
Besluit van het bureau |
15.3.2016 |
|
|
Bevoegde afdeling |
Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu |
Goedkeuring door de afdeling |
6.2.2017 |
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
23.2.2017 |
Zitting nr. |
523 |
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
169/25/18 |
1. Conclusies en aanbevelingen
1.1. |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) pleit opnieuw (1) en nadrukkelijk voor de instandhouding en verdere ontwikkeling van een zelfstandig EU-financieringsprogramma voor het milieu, de bescherming en verbetering van de biodiversiteit, hulpbronnenefficiëntie, duurzame ontwikkeling, communicatie en informatie, alsook voor de ondersteuning van niet-gouvernementele milieuorganisaties. |
1.2. |
In de afgelopen 25 jaar was LIFE van doorslaggevend belang voor het Europese milieubeleid, en in toenemende mate ook voor het duurzaamheidsbeleid. LIFE kan ondertussen terecht beschouwd worden als een onmisbaar onderdeel van het EU-milieubeleid, dat door LIFE in hoge mate is versterkt. |
1.3. |
Dit is op twee manieren gebeurd. LIFE-projecten hebben
|
1.4. |
Het LIFE-programma, waarvan de voortdurende aanpassing aan nieuwe uitdagingen bijzonder gewaardeerd wordt, heeft ook aangetoond dat er bij maatschappelijke organisaties veel potentieel en een grote bereidheid bestaan om zich in te zetten voor de uitvoering en verdere ontwikkeling van het EU-milieubeleid en het beleid voor duurzame ontwikkeling. De uitvoering van het Unierecht is veel meer dan slechts een wetgevingshandeling die de lidstaten moeten voltrekken. Het milieu- en duurzaamheidsbeleid staat of valt met maatschappelijk draagvlak; het moet transparant gemaakt en doorgegeven worden. Ook in dit opzicht levert LIFE zeer waardevolle bijdragen. |
1.5. |
LIFE-projecten brengen vaak ook direct of indirect de inconsistenties aan het licht van beleidsbeslissingen, ook van beslissingen op EU-niveau. Ook al is dit onaangenaam voor sommige beleidsmakers, het is toch een waardevolle bijdrage, die uiteindelijk een betere integratie van milieubescherming in andere beleidsterreinen kan opleveren. |
1.6. |
De uitvoering van de VN-Agenda 2030 (de zogenaamde SDG’s) is voor het Europees beleid een van de grootste uitdagingen van de komende jaren. Van LIFE zal hiervoor een ondersteunende werking moeten uitgaan. Daarbij gaat het er niet alleen om in nauw overleg met de sociale partners en het maatschappelijk middenveld te zoeken naar de meest effectieve wijze voor de tenuitvoerlegging. Veeleer moet een groot aantal Commissiediensten en, op lidstaatniveau, veel ministeries, overheden en bureaus waarvoor duurzaamheidsbeleid tot dusverre eerder een bijkomstig thema was, een nieuwe weg inslaan om werk te maken van de veelbesproken integratie van natuur- en milieubescherming op andere beleidsgebieden. |
1.7. |
Het EESC beveelt een aantal wijzigingen aan:
|
1.8. |
Het deel dat betrekking heeft op het klimaatbeleid moet verder uitgebreid worden, en dan vooral met het oog op mogelijke aanpassingsmaatregelen die met name betrokken burgers, landbouwers, steden, gemeenten en regio’s kunnen nemen. |
2. Achtergrond
2.1. |
Het in 1992 opgezette programma LIFE is het belangrijkste Europese actieprogramma voor het milieu. Het is gericht op bescherming van de biodiversiteit en habitats (met name via het netwerk Natura 2000), alsook op efficiënt gebruik van hulpbronnen, bescherming van het klimaat, communicatie en informatie. Voor de periode 2014-2020 is voor LIFE een bedrag van 3,456 miljard EUR uitgetrokken, terwijl in de vorige periode van zeven jaar ongeveer 2 miljard EUR beschikbaar was. |
2.2. |
Het programma heeft de volgende hoofddoelstellingen:
|
2.3. |
In vergelijking met de periode 2007-2013 bevat het LIFE-programma een aantal nieuwe elementen:
|
2.4. |
Voor de programmeringsperiode 2014-2020 is LIFE als volgt opgebouwd:
|
2.5. |
De Europese Commissie voert voor 30 juni 2017 een tussentijdse beoordeling van het programma LIFE uit en heeft het EESC en het Comité van de Regio’s verzocht om zich vóór de publicatie van de tussentijdse beoordeling uit te spreken over de nieuwe opzet van LIFE, rekening houdend met de in 2014 ingevoerde wijzigingen. |
3. Algemene opmerkingen
3.1. |
Voor een zinvolle „tussentijdse evaluatie” van de huidige fase van het programma is het volgens het EESC nog te vroeg, aangezien de eerste projecten van de nieuwe fase van het programma pas in 2015 zijn toegekend, en de overgrote meerderheid van deze projecten nog niet is afgerond, laat staan te beoordelen valt. Toch zou het in het licht van de evaluatie van de vorige fasen een eerste bijdrage willen leveren voor de opzet van LIFE in de programmeringsperiode 2021-2028. |
Successen tot dusverre en meerwaarde, maar ook de grenzen van LIFE
3.2. |
In de afgelopen 25 jaar was LIFE van doorslaggevend belang voor het Europese milieubeleid, en in toenemende mate ook voor het duurzaamheidsbeleid. Aan de bescherming van de biodiversiteit heeft LIFE cruciale bijdragen geleverd. LIFE kan ondertussen terecht beschouwd worden als een onmisbaar onderdeel van het EU-milieubeleid, dat door LIFE in hoge mate is versterkt. |
3.3. |
Dit is op twee manieren gebeurd. LIFE-projecten hebben
|
3.4. |
Het LIFE-programma heeft met vele van de tot nu toe gesteunde projecten aangetoond dat er bij maatschappelijke organisaties veel potentieel en een grote bereidheid bestaan om zich in te zetten voor de uitvoering en verdere ontwikkeling van het EU-milieubeleid en het beleid voor duurzame ontwikkeling. De uitvoering van het Unierecht is veel meer dan slechts een wetgevingshandeling die de lidstaten moeten voltrekken. Het milieu- en duurzaamheidsbeleid staat of valt met maatschappelijk draagvlak; het moet transparant gemaakt en doorgegeven worden. Ook in dit opzicht levert het LIFE-programma zeer waardevolle en onmisbare bijdragen. |
3.5. |
LIFE-projecten brengen vaak ook direct of indirect de inconsistenties aan het licht van beleidsbeslissingen, ook van beslissingen op EU-niveau. Ook al is dit onaangenaam voor sommige beleidsmakers, het is toch een waardevolle bijdrage, die uiteindelijk een betere integratie van milieubescherming in andere beleidsterreinen kan opleveren. |
3.6. |
Hier stuit men ook op de grenzen van het LIFE-programma: LIFE kan noch zou moeten eisen dat het de tekortkomingen kan opheffen die voortvloeien uit een gebrekkige uitvoering van het bestaande milieurecht of uit gebrekkige aandacht voor milieubelangen op andere beleidsterreinen. Dit blijkt uit de volgende drie voorbeelden: |
3.6.1. |
LIFE kan er bijvoorbeeld toe bijdragen om publiekelijk duidelijk te maken dat het luchtverontreinigingsbeleid van de EU hoofdzakelijk ten doel heeft om de door schadelijke stoffen veroorzaakte gezondheidsrisico’s voor de bevolking te beperken. LIFE kan echter geen conflicten oplossen zoals die in Duitsland, tussen milieu- en vervoerspolitici, waar het in wezen om de vraag gaat, welk aspect als waardevoller moet worden beschouwd (bescherming van de gezondheid van stadsbewoners tegen fijnstof of het recht van automobilisten op vrije mobiliteit). |
3.6.2. |
LIFE heeft bijvoorbeeld met het project „Stadsbijen” (3) grote bevolkingsgroepen uitstekend geïllustreerd wat het belang, de risicofactoren, maar ook de opties zijn om bestuivers te beschermen. Aan deze bedreigingen, die bijv. voortvloeien uit bepaalde landbouwpraktijken of toegestane insecticiden die de bijen kunnen uitroeien (zoals neonicotinoïde) kan echter slechts iets gedaan worden als andere diensten van de EU daar voldoende aandacht aanbesteden en als het voorzorgsbeginsel consequent wordt toegepast. |
3.6.3. |
Sinds 1999 is in Oostenrijk ondertussen in totaal 45 miljoen euro aan overheidsmiddelen besteed (deels afkomstig uit het LIFE-programma) aan een succesvol programma ter bescherming van een wereldwijd bedreigde vissoort, de Donauzalm (4). De meeste vissen van deze soort komen in het stroomgebied van de Sava voor. Uit een recente studie blijkt dat in dit gebied circa 600 waterkrachtcentrales gepland zijn. Deskundigen gaan ervan uit dat door deze plannen het bestand van Donauzalmen met wel 70 % zal afnemen. De bouw van sommige waterkrachtcentrales zal ook met EU-middelen worden ondersteund. |
3.7. |
Daarom is het ook een goede zaak dat LIFE ondertussen meer aandacht schenkt aan betere uitvoering van de wetgeving, niet alleen door de betrokken overheden, maar ook door de toezichthoudende instanties. |
De ontwikkeling van het LIFE-programma
3.8. |
Het EESC is ingenomen met de grote flexibiliteit en het vermogen om zich aan te passen aan nieuwe uitdagingen en ervaringen, die het LIFE-programma de laatste jaren steeds kenmerkten. Dit komt ook tot uiting in de nieuwe financieringsperiode 2014-2020:
|
4. Aanbevelingen van het EESC
Handhaving en uitbreiding van LIFE
4.1. |
Geen programma is zo goed, dat het niet verbeterd kan worden. Niettemin herhaalt (6) het EESC allereerst zijn volle steun voor de voortzetting van dit begrotingstechnisch afzonderlijke financieringsprogramma tot na de lopende financiële periode. Dit is nodig omdat, ondanks talloze bemoedigende vooruitgang en ondanks richtingbepalende besluiten (zoals de VN-Agenda 2030, de klimaatbesluiten van Parijs, de biodiversiteitsstrategie van de EU), de milieuproblemen verre van opgelost zijn en de overgang naar een hulpbronnenefficiënte, emissiearme en de biodiversiteit in stand houdend EU-beleid zijn nog niet met succes bekroond is. Integendeel: de Commissie en het Europees Milieuagentschap melden in diverse verslagen dat de druk op het milieu soms zelfs nog toeneemt (7). |
4.2. |
De analyse in het kader van het REFIT-proces voor de natuurrichtlijnen heeft duidelijk aangetoond dat het wetgevingskader adequaat is, maar dat de financiële middelen voor een doelgericht beheer van het Natura 2000-netwerk zeer ontoereikend zijn. Dit fundamentele aspect van de bescherming van de biodiversiteit in Europa heeft dringend behoefte aan toereikende financiering. |
4.3. |
De continuïteit van het LIFE-programma is essentieel voor de doeltreffendheid en de geloofwaardigheid van het milieubeleid van de EU, hetgeen gewaarborgd moet worden door de horizontale integratie van het 7e milieuactieprogramma, de VN-duurzaamheidsagenda en de in Parijs genomen besluiten over het klimaat in alle andere beleidsgebieden en financieringsprogramma’s van de EU. Er zij aan herinnerd dat het EESC herhaaldelijk heeft gepleit voor een billijker Europees semester dat meer op het milieu is gericht. |
Gevolgen van de wijzigingen in 2014
4.4. |
De invoering van twee nieuwe financieringsinstrumenten in het LIFE-programma als proefprojecten was een innovatie die het EESC toejuicht. Voor een evaluatie van dit initiatief is het veel te vroeg, aangezien de eerste projecten uit beide faciliteiten (de faciliteit voor de financiering van natuurlijk kapitaal (NCFF) en het instrument voor particuliere financiering van energie-efficiëntie (PF4EE)) pas onlangs zijn vastgesteld en nog niet zijn uitgevoerd. |
4.5. |
Met deze benadering wordt een geheel nieuwe weg ingeslagen om innovatieve financieringsopties te creëren voor projecten voor natuurbehoud en energie-efficiëntie voor kleine particuliere investeerders. Dit is nodig omdat zulke projecten met traditionele financiering in veel gevallen zijn mislukt. |
4.6. |
Hoe succesvol dit programmaonderdeel zal worden, of de aangegane samenwerking met de EIB resultaten op zal leveren, of de wijze van indiening eenvoudig genoeg en de financieringsvoorwaarden, met inbegrip van de inzet van risicokapitaal adequaat zullen zijn, valt op dit moment moeilijk te zeggen. Daarom verzoekt EESC juist dit onderdeel van het nieuwe LIFE-programma later nauwgezet te evalueren. |
4.7. |
Zelf zou de Commissie in haar evaluatie kunnen nagaan hoe door LIFE gefinancierde projecten nog beter tot toonaangevende projecten kunnen uitgroeien en hoe zij zo mogelijk zonder verdere steun elders in Europa herhaald kunnen worden, waarbij de nadruk ligt op de overdracht van knowhow en economische haalbaarheid. Men zou bijvoorbeeld uitvoerders van bijzonder geslaagde projecten in een verdere projectfase met de beantwoording van deze vraag kunnen belasten. |
4.8. |
Het EESC beschouwt LIFE als een financieringsfaciliteit voor de uitvoering van het EU-maatregelen en -beleid en niet als een programma, om in de eerste plaats projecten van nationaal belang te financieren. Maar het is ook zeker mogelijk dat bijv. door maatschappelijke organisaties voorgedragen LIFE-projecten weliswaar van Europees, maar niet zozeer van nationaal belang zijn. De cofinanciering moet er daarom in de toekomst zo uitzien dat projecten niet mislukken omdat nationale cofinanciering werd geweigerd (zulke gevallen zijn bij het EESC bekend). Voorts verzoekt het EESC de Commissie om na te gaan in hoeverre, met name voor ngo’s, nog hogere cofinancieringspercentages kunnen worden toegepast. Het eigen aandeel is vooral voor ngo’s vaak een moeilijk te nemen horde. Daar komt nog bij dat het vaak om overheidsmiddelen gaat en dat de cofinancierders duidelijk selectief te werk gaan. |
Geïntegreerde projecten/complementariteit met andere beleidsgebieden van de EU
4.9. |
Van bijzondere aard zijn de „geïntegreerde projecten”, die binnen LIFE ontwikkeld werden en die het EESC zeer op prijs stelt. Uitstekend voorbeeld is het „Belgian Nature Integrated Project (BNIP)”, dat het gehele grondgebied van België omvat, 28 stakeholders samenbrengt en 18 speciale beschermingsprojecten, 48 duidelijk afgebakende acties en in totaal ruim 300 beheersplannen (bijv. voor Natura-2000-gebieden) steunt. Voor het project zijn 52 medewerkers in 7 verschillende teams ondergebracht. Het heeft met succes bruggen geslagen tussen de verschillende beschikbare financieringsbronnen van de EU, maar ook tussen nationale middelen. Juist zulke inhoudelijke en structurele verbanden moeten voortaan nog verder versterkt worden, bijvoorbeeld door potentiële synergieën tussen LIFE en een groener GLB te creëren. |
Nieuwe taken voor LIFE
4.10. |
Niet alleen de inhoudelijke koppeling tussen LIFE en het GLB is voor verbetering vatbaar. Er moeten hoe dan ook belangrijke administratieve en budgettaire hervormingen plaatsvinden. |
4.11. |
Tot dusverre zijn het EU-Fonds voor regionale ontwikkeling en de tweede pijler van het GLB het centrale instrument voor de financiering van het Natura-2000-netwerk; dit berust op een voorstel van de Commissie uit 2004 (8). Het EESC steunde destijds het voorstel op voorwaarde dat binnen de genoemde fondsen voldoende en doelgerichte middelen ter beschikking zouden worden gesteld. Dat is niet gebeurd; daarom beschouwt het EESC het initiatief nu als ontoereikend (9). |
4.12. |
De tot nu toe beschikbaar gestelde middelen zijn niet eens bij benadering genoeg ter compensatie van de benodigde bedragen voor natuurbehoud, de uitwerking van beheerplannen en de uitvoering van noodzakelijke maatregelen. Natura 2000 valt van oudsher onder de bevoegdheid van de EU; daarom moet de begroting hierover ook duidelijkheid verschaffen. |
4.13. |
In plaats daarvan stelt het Comité voor om vanaf de volgende financieringsperiode alle voor de uitvoering en handhaving van het Natura 2000-netwerk benodigde middelen te financieren uit het LIFE-programma en de desbetreffende begrotingsmiddelen te reserveren. Voorts verzoekt het de Commissie intern na te gaan of LIFE niet ook het geschikte instrument kan zijn om de „trans-Europese netwerken van groene infrastructuur” (10) tot stand te brengen. De benodigde middelen moeten vastgesteld en vervolgens ter beschikking gesteld worden. Daarbij moet gelet worden op de samenhang tussen alle steunmaatregelen. Subsidies die met elkaar in tegenspraak zijn of dubbele subsidies uit andere EU-fondsen moeten achterwege blijven. |
4.14. |
Het EESC benadrukt dat het bij de financiering van het Natura 2000-netwerk om fundamentele investeringen gaat in een belangrijk deel van Europa’s groene infrastructuur, die niet alleen meer levenskwaliteit en een beter milieu, maar ook een stijging van de plaatselijke inkomens oplevert. |
4.15. |
De omzetting van de SDG’s, lees de VN-Agenda 2030, in Europees beleid zal veel fundamentele veranderingen vergen van Europese beleidsvoorstellen (11). Dit vereist verder
|
4.16. |
Het EESC beveelt de Commissie aan om ten behoeve van de in paragraaf 4.15 genoemde eisen in de nieuwe fase van LIFE na 2020 nieuwe activiteiten en projectmogelijkheden te creëren. |
4.17. |
Voor klassieke onderzoeksprojecten, die in het verleden deels uit LIFE gefinancierd werden, moet worden nagegaan of zij in de toekomst niet meer in aanmerking komen voor de middelen voor klassieke onderzoeken van de Commissie. Zo zou een duidelijk onderscheid gemaakt worden tegenover Horizon 2020. |
4.18. |
Het deel van het programma LIFE dat betrekking heeft op het klimaatbeleid moet in de toekomst verder uitgebreid worden, en dan vooral wat betreft mogelijke aanpassingsmaatregelen die met name betrokken burgers, landbouwers, steden, gemeenten en regio’s kunnen nemen. |
Brussel, 23 februari 2017.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Georges DASSIS
(1) EESC-advies PB C 191 van 29.6.2012, blz. 111.
(2) Zie het EESC-advies „Het biodiversiteitsbeleid van de EU” (PB C 487 van 28.12.2016, blz. 14).
(3) http://urbanbees.eu/
(4) Beschermd conform bijlage II van de habitatrichtlijn.
(5) EESC-advies PB C 191 van 29.6.2012, blz. 111.
(6) EESC-advies PB C 191 van 29.6.2012, blz. 111.
(7) Het milieu in Europa: Toestand en verkenningen 2015 — Samenvatting, Europees Milieuagentschap, Kopenhagen, 2015.
(8) COM(2004) 431 van 15.7.2004 over de financiering van Natura 2000.
(9) Zie EESC-advies PB C 487 van 28.12.2016, blz. 14.
(10) http://ec.europa.eu/environment/nature/ecosystems/strategy/index_en.htm
(11) Zie de EESC-adviezen PB C 117 van 30.4.2004, blz. 22 en PB C 487 van 28.12.2016, blz. 41.
BIJLAGE
bij het advies van het Comité
Het volgende wijzigingsvoorstel, waarvoor minstens een kwart van de stemmen werd uitgebracht, werd tijdens de beraadslaging verworpen:
Paragraaf 3.6.2
Als volgt wijzigen:
|
LIFE heeft bijvoorbeeld met het project „Stadsbijen” (12) grote bevolkingsgroepen uitstekend geïllustreerd wat het belang, de risicofactoren, maar ook de opties zijn om bestuivers te beschermen. Aan deze bedreigingen, die bijv. voortvloeien uit bepaalde ongepaste landbouwpraktijken of toegestane insecticiden die de bijen kunnen uitroeien (zoals neonicotinoïde) kan echter slechts iets gedaan worden als andere diensten van de EU daar voldoende aandacht aanbesteden en als het voorzorgsbeginsel consequent adequaat wordt toegepast. |
Motivering
De Europese landbouw is ongetwijfeld een van de sectoren die zich het beste houdt aan de regels op het gebied van milieu, dierenwelzijn, milieubescherming en grond- en waterbeheer. De landbouw moet aan de strengste mondiale normen voldoen en „conditionaliteit” staat voorop, d.w.z. dat alle Europese boeren verplicht zijn om aan deze criteria te voldoen.
Voordat een gewasbeschermingsmiddel wordt toegelaten, moet de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid tot verificatie en controle overgaan en daarom moeten er wetenschappelijke criteria worden gehanteerd die uitgaan van de vraag hoe waarschijnlijk het is dat zij schadelijk zijn. Dat moet ook het uitgangspunt zijn voor een juiste toepassing van het voorzorgsbeginsel.
Stemuitslag
Vóór |
75 |
Tegen |
95 |
Onthoudingen |
33 |
(12) http://urbanbees.eu/