Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012AE0770

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité — Handel, groei en ontwikkeling — Afstemming van het handels- en investeringsbeleid op de meest behoeftige landen (COM(2012) 22 final)

    PB C 351 van 15.11.2012, p. 77–82 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    15.11.2012   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 351/77


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité — Handel, groei en ontwikkeling — Afstemming van het handels- en investeringsbeleid op de meest behoeftige landen

    (COM(2012) 22 final)

    2012/C 351/17

    Rapporteur: Evelyne PICHENOT

    De Europese Commissie heeft op 27 januari 2012 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over

    Handel, groei en ontwikkeling — Afstemming van het handels- en investeringsbeleid op de meest behoeftige landen

    COM(2012) 22 final.

    De afdeling Externe Betrekkingen, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 5 september 2012 goedgekeurd.

    Het Comité heeft tijdens zijn op 18 en 19 september 2012 gehouden 483e zitting (vergadering van 18 september 2012) onderstaand advies uitgebracht, dat met 127 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 6 onthoudingen, werd goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1   In herinnering te brengen punten

    In haar Mededeling Handel, groei en ontwikkeling – Afstemming van het handels- en investeringsbeleid op de meest behoeftige landen  (1) maakt de Europese Commissie, op een moment dat de wereld ingrijpend verandert, een eerder gematigde balans op van een decennium proactief beleid waarin handel en ontwikkeling aan elkaar werden gekoppeld. Vandaag de dag zijn de ontwikkelingslanden goed voor meer dan 50 % van de wereldhandel, terwijl de zuid-zuidhandel de komende jaren het grootste groeipotentieel biedt. De handelsbelemmeringen zelf zijn veranderd: meer dan vroeger zijn ze van niet-tarifaire aard, wat voor de uitvoer uit ontwikkelingslanden een ernstig probleem oplevert.

    In dit verband wijst het EESC erop dat het belangrijk is dat ontwikkelingslanden beter in het regionale en internationale handelsverkeer worden geïntegreerd. Het schaart zich achter de inzet van de EU voor multilaterale onderhandelingen en voor het snel bereiken van een WTO-overeenkomst ten voordele van de minst ontwikkelde landen (MOL's). Handel blijft echter een middel, geen doelstelling op zich. In een wereld in verandering, waar het milieu meer dan ooit druk uitoefent en de ongelijkheid toeneemt, bestaat de uitdaging er vandaag in het handelsbeleid te integreren in een nieuwe ontwikkelingsstrategie, die inclusiever en duurzamer is.

    1.2   Door het EESC onderschreven punten

    De nieuwe Mededeling over handel, investeringen en ontwikkeling is het resultaat van efficiënte samenwerking tussen directoraten-generaal van de Europese Commissie en verdient daarom lof. Het EESC erkent de kwaliteit van de deelname van het maatschappelijk middenveld aan de openbare raadpleging, alsook de nauwkeurigheid van de analyse, waarin wordt gestreefd naar zo veel mogelijk samenhang en de verwezenlijking van de handelsgerelateerde aspecten van de agenda voor verandering (2). In het bijzonder is het EESC ingenomen met de belangstelling voor de impact, de follow-up en de evaluatie van het handelsbeleid: dit is de beste manier om de basis te leggen voor een pragmatische benadering van het verband tussen handel en ontwikkeling. Het EESC wil zich samen met zijn partners voor deze follow-up inzetten en dringt ook aan op evaluatie van handels- en investeringsbelemmeringen waaronder sommige landen zouden kunnen lijden.

    Het EESC deelt de interesse van de Commissie voor krediettoegang, "hulp voor handel" voor particuliere ondernemingen (in het bijzonder micro-, kleine en middelgrote ondernemingen) en ondersteuning van lokaal en regionaal verkeer tussen kleine landbouwers. Het EESC herinnert de leiders in ontwikkelingslanden eraan dat het belangrijk is dat op hun grondgebied een veilig investeringsklimaat wordt gecreëerd en dat op het vlak van ontwikkeling het productie-aanbod een fundamentele rol speelt.

    Het EESC schaart zich achter het initiatief dat het directoraat-generaal Ontwikkeling en Samenwerking (DEVCO) van de Europese Commissie genomen heeft voor het "Policy Forum for Development", een gestructureerde dialoog inzake ontwikkeling die zich tot 2013 in een overgangsfase bevindt.

    1.3   Punten van kritiek

    Terwijl de wereld ingrijpend verandert, de klimaatsituatie urgent wordt en de kloof tussen opkomende en niet-opkomende landen toeneemt, komt de Mededeling neer op een loutere aanpassing van het beleid, waaronder een post-factumverantwoording van de hervorming van het stelsel van algemene preferenties (SAP). De totstandbrenging van een nieuwe visie op ontwikkeling moet een prioriteit worden, zowel voor de EU als voor haar partners, van wie de capaciteit moet worden versterkt met het oog op inclusieve en duurzame ontwikkeling. Met het oog daarop roept het EESC op een breed debat met het maatschappelijk middenveld te blijven voeren.

    Daarnaast schiet de Mededeling tekort op een aantal belangrijke punten. Zo trekt de Commissie niet alle lessen uit haar analyse van de fragmentering van de handel. In de Mededeling wordt bevestigd dat er op het vlak van handel tegenwoordig drie groepen landen kunnen worden onderscheiden: de MOL's (die een marginaal deel van de wereldhandel vertegenwoordigen), de snelgroeiende opkomende landen en de landen die een ‧tussencategorie‧ tussen beide groepen vormen. Aangezien de Mededeling op de "meest behoeftige landen" is gericht, bevat ze niet meer dan zinspelingen inzake de behandeling van deze ‧tussencategorie‧, die nochtans de meeste ontwikkelingslanden omvat. Een strenger SAP kan geen ontwikkelingsstrategie zijn.

    Tot slot waarschuwt het EESC voor de beperkingen van een louter op het inkomen (bbp) gebaseerde differentiatie tussen landen. Het zou een goede zaak zijn om, net zoals bij de MOL's, niet alleen rekening te houden met het criterium van het nationale inkomen om zo de ontwikkelingslanden beter te differentiëren. De EU dient dit spoor verder uit te diepen in de internationale gremia. Dit is bijvoorbeeld nu al mogelijk in het debat over de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDO's) na 2015 en de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling.

    1.4   Aanbevelingen van het EESC

    Het EESC herinnert eraan dat het belangrijk is ontwikkelingsstrategieën sui generis uit te werken waarbij maatregelen op binnenlands vlak en handelsgebied worden gecombineerd met het oog op duurzame en inclusieve groei. Binnenlandse maatregelen om de rechtsstaat te versterken, marktfalen aan te pakken en het economische klimaat en de leefomgeving te beveiligen vormen een essentieel onderdeel van ontwikkelingsstrategieën: zonder deze maatregelen kan handel niet meer dan een beperkte, marginale bijdrage aan ontwikkeling leveren, zeker wat de landbouwsector betreft.

    Het EESC herhaalt zijn aanbeveling om de impactstudies over duurzame ontwikkeling te integreren in een ruimere evaluatiecyclus m.b.t. de gevolgen van het handelsbeleid – van ex ante tot ex post – waarin ook rekening wordt gehouden met de Europese doelstellingen van de Europa 2020-strategie.

    Het EESC spoort de EU ertoe aan de conclusies van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) inzake de socialebeschermingsbodem (juni 2012) beter in haar handelsstrategie t.a.v. de ontwikkelingslanden te verwerken.

    Het EESC beveelt aan de bepalingen inzake duurzame ontwikkeling mee te nemen in een algemene beoordeling van de vrijhandelsakkoorden, via regelmatige follow-upprocedures en ex-postanalyse van deze akkoorden door het EESC. Daarnaast zou het Comité graag zien dat de bepalingen inzake duurzame ontwikkeling binnen elk handelsakkoord een specifiek engagement bevatten om de impact van het volledige akkoord op het vlak van duurzame ontwikkeling op te volgen en te evalueren.

    Het EESC spoort de EU aan om in multilaterale fora vaker te ijveren voor een vrije toegang van uit MOL's afkomstige producten, zonder douanerechten of quota. Daarnaast zou de EU ook de versterking van de onderhandelingscapaciteit van MOL's met het oog op het tekenen van ‧zuid-zuidhandelsakkoorden‧ als een nieuwe prioriteit kunnen zien.

    Het EESC roept de EU op om, gelet op de aanhoudende patstelling, zich te beraden over de toekomst van de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's). Het EESC wenst nauw bij deze reflectie te worden betrokken en is van mening dat er in dit verband beter rekening moet worden gehouden met de bijzondere kenmerken van landen in de "tussencategorie".

    2.   Lessen die uit de fragmentatie van de internationale handel moeten worden getrokken

    2.1   Sinds 2006 en voor het eerst sinds de industriële revolutie zijn de ontwikkelingslanden thans goed voor meer dan 50 % van het handelsverkeer. De laatste tien jaar valt een ‧inhaalbeweging‧ op te tekenen, waarbij de inkomsten in ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen zich naar elkaar toe beginnen te bewegen. Deze twee fenomenen hangen samen met de wereldwijde afname van douanebelemmeringen en met de rol van opkomende landen – met name China – in de wereldhandel. Terwijl de handel in industriële producten zich geografisch naar Azië verplaatst en die in landbouwproducten zich naar Brazilië verplaatst, wijzigt ook de aard van de handel: met de handel in goederen gaat nu steeds een handel in taken gepaard, aangezien de meeste verhandelde producten ter wereld intermediaire producten, en geen eindproducten, zijn. In deze context kunnen drie groepen landen worden onderscheiden: de MOL's (die een marginaal deel van de wereldhandel vertegenwoordigen), de snelgroeiende opkomende landen en de landen die een ‧tussencategorie‧ tussen beide groepen vormen. De meeste ontwikkelingslanden vallen in deze categorie.

    2.2   De recent ingezette economische inhaalbeweging verhult echter belangrijke verschillen in de convergentie tussen landen, waar met name niet-opkomende ontwikkelingslanden onder lijden. Dit is een eerste punt dat voor ongelijkheid in de handel zorgt, tussen de armste landen en de overige landen. Hoewel de handel alle landen ten goede komt, kunnen bepaalde specialisaties een grotere meerwaarde opleveren dan andere. Over het algemeen zijn de specialisaties die (relatief gezien) het minst rendabel zijn, in de armste landen terug te vinden. Deze landen zitten gevangen in een valstrik: ze exploiteren een handvol tropische delfstoffen en landbouwproducten die hun een absoluut handelsvoordeel opleveren, maar waarvan de prijs in de loop van de tijd dreigt te dalen in vergelijking met de prijs voor industriële activiteiten en diensten.

    2.3   De gestage stijging van de grondstoffenprijzen in de land- en mijnbouw – die precies aan de groeiende vraag in de opkomende landen te wijten is – lijkt op het eerste zicht een buitenkans voor ontwikkelingslanden die deze grondstoffen uitvoeren, maar dreigt hen in werkelijkheid in primaire specialisatie te verstikken door hen bloot te stellen aan de ‧grondstoffenvloek‧ (geringe schokbestendigheid, onstabiele uitvoerinkomsten en overheidsfinanciën, tendens tot het hanteren van buitensporige renten en het financieren van gewapende conflicten), net als aan overwaardering van wisselkoersen en landroof. Hoewel voor een duurzame ontwikkeling van de economie gediversifieerde export nodig is, dreigt op de markten de historische afhankelijkheid van ontwikkelingseconomieën m.b.t. de betrokken producten te worden bevestigd.

    2.4   De economische heropleving gaat ook gepaard met groeiende ongelijkheid binnen de landen. Het is de verantwoordelijkheid van de overheid erop toe te zien dat de opbrengsten van de vrijmaking van de handel op rechtvaardige wijze binnen heel haar economie en grondgebied worden verdeeld. De opbrengst van groei en handel worden niet automatisch over alle economische spelers verdeeld, zeker niet over de zwakste spelers. Daarom is het belangrijk ontwikkelingsstrategieën sui generis uit te werken waarbij maatregelen op binnenlands vlak en handelsgebied worden gecombineerd met het oog op duurzame en inclusieve groei. Ontwikkelingslanden, die over een smallere belastingsbasis en beperktere begrotingsmiddelen beschikken, worden in dit opzicht namelijk met een tweede handicap geconfronteerd.

    2.5   Net als de handel zelf, waarvan het geografisch zwaartepunt en de samenstelling veranderen, evolueert ook het industrieel en handelsbeleid zelf. Sinds tien jaar neemt de integratie van ontwikkelingslanden in de internationale handel andere vormen aan, als gevolg van de uitholling van handelspreferenties en de toename van regionale en bilaterale overeenkomsten. In haar werkdocument stelt de Commissie een aanhoudende marginalisering van MOL's in de wereldhandel vast. De proactieve aanpak in de Mededeling van 2002, uitgewerkt met het oog op het afronden van de Doha-ontwikkelingsronde, is niet voldoende geweest om voor een grotere integratie van MOL's in de wereldhandel te zorgen: bijna alle handelstransacties vinden buiten hen om plaats.

    2.6   Mededinging laat zich niet meer gevoelen aan de grenzen maar in de landen zelf. Over het algemeen nemen handelsbelemmeringen – met uitzondering van sommige tarieflijnen – steeds meer de vorm aan van niet-tarifaire belemmeringen als normen, codes, subsidies en reglementeringen. In deze context is de opkomst van de Brics-landen in de internationale handel minder te danken aan de weldaden van een loutere vrijmaking van de handel dan aan de positieve effecten van duidelijke, geplande, passende en autonome ontwikkelingsstrategieën, waarbij proactief openbaar beleid en marktstimuli worden gecombineerd. Daarentegen bevinden MOL's zich voor de derde maal in een ongelijke positie, aangezien het hun aan een ontwikkelingsstrategie ontbreekt en ze moeilijk hun plaats in de geglobaliseerde wereld kunnen vinden.

    2.7   In het "moderne" handelsverkeer krijgen MOL's dus drie keer met ongelijkheid te maken: ongelijke inkomens n.a.v. handelsspecialisatie, ongelijke financieringsmogelijkheden inzake groene en inclusieve groei, ongelijke beleidscapaciteit om een ontwikkelingsstrategie te bedenken, te plannen en te leiden. Deze drie soorten ongelijkheid staan met elkaar in verband en zullen verder toenemen indien er geen collectieve en passende maatregelen worden genomen waarbij handel, investeringen en ontwikkelingssamenwerking worden gecombineerd, zoals in de achtste MDO wordt bepleit.

    3.   De noodzaak van een Europese strategische visie in een veranderende wereld, in overeenstemming met de Europa 2020-strategie

    3.1   In de Commissiemededeling inzake Handel, groei en ontwikkeling worden de belangrijkste principes uit de Mededeling uit 2002 bevestigd, maar wordt gesteld dat er tussen de ontwikkelingslanden moet worden gedifferentieerd, teneinde vooral voor de meest behoeftige landen aandacht te hebben. Op basis hiervan stelt de Commissie zes prioriteiten vast voor het huidige decennium: beter gerichte handelspreferenties, efficiëntere ondersteuning van de handel, bevordering en bescherming van buitenlandse directe investeringen, onderhandeling over volledige vrijhandelsakkoorden naargelang van de nationale inkomsten, bevordering van goed bestuur (met inbegrip van duurzame ontwikkeling), versterking van de weerstand van de meest kwetsbare landen tegen externe en interne schokken.

    3.2   Het EESC onderschrijft dergelijke prioriteiten, die aansluiten bij eerder genomen maatregelen, maar benadrukt dat ze slechts een gedeeltelijk antwoord bieden op de drie grote uitdagingen die zich tegenwoordig stellen op het gebied van ontwikkeling. De nieuwe Mededeling inzake Handel, groei en ontwikkeling is gebaseerd op erg relevant materiaal dat tijdens een opmerkelijke openbare raadpleging ter zake (2011) is verzameld. Ze is het resultaat van efficiënte samenwerking tussen directoraten-generaal en verdient daarom lof. De Mededeling vervolledigt de Mededeling inzake Handel, groei en wereldvraagstukken, die de ruggengraat blijft vormen van de onderlinge afstemming van het handelsbeleid en de Europa 2020-strategie. In de huidige Mededeling worden op specifieke punten stappen vooruit gezet – bijvoorbeeld door de grotere differentiëring tussen ontwikkelingslanden en de toenemende interesse voor particuliere spelers – maar inzake het verband tussen handel en ontwikkeling ontbreekt het de Mededeling aan een nieuwe toekomstvisie.

    3.3   Zoals ook in de Mededeling en in de voorafgaande studie wordt benadrukt, is integratie op de wereldmarkt noch een doel op zich, noch een voldoende voorwaarde voor ontwikkeling. Marktvrijmaking en markttoegang zijn geen ontwikkelingsstrategie: ze zijn er slechts een onderdeel van. Binnenlandse maatregelen om de rechtsstaat te versterken, marktfalen aan te pakken en het economische klimaat en de leefomgeving te beveiligen, zijn een onontbeerlijk onderdeel van ontwikkelingsstrategieën en een minimale voorwaarde voor handelswinst, zeker wat de landbouwsector betreft.

    3.4   Door het gebrek aan een gemeenschappelijke visie op ontwikkeling hebben de EU-beleidsinitiatieven inzake bevoorrechte toegang tot externe markten – bijvoorbeeld het SAP en de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO) – niet tot de verhoopte groeitoename geleid. Het meest onrustbarende is niet de beperkte omvang van de economische winst die deze initiatieven voor de ontwikkelingslanden opleveren, maar wel de geringe politieke wil in de ontwikkelingslanden waarop de initiatieven betrekking hebben. De Europese Unie zou duidelijker moeten aangeven, zowel voor zichzelf als ten behoeve van haar partnerlanden, welk voordeel precies verwacht kan worden van de verlaging van de tarifaire en niet-tarifaire belemmeringen. Tot slot zou de Europese Unie moeten aantonen dat ze ten aanzien van de ACS-landen een samenhangend extern beleid voert, waarin op handelsvlak de regionale dimensie vooropstaat (EPO) (3), terwijl het ontwikkelings- en groeibeleid in de betrokken regio's nationaal blijft.

    3.5   Wat de multilaterale fora betreft, dringt dezelfde conclusie zich op. Anders dan bij de onderhandelingen over de klimaatverandering – waarbij de ontwikkelingslanden, in het bijzonder de niet-opkomende ontwikkelingslanden, de uitdagingen in de onderhandelingen zijn aangegaan – is de politieke betrokkenheid van de niet-opkomende ontwikkelingslanden in de Doharonde beperkt of onbestaand. Overigens zijn de prioriteiten en behoeften van de landen die handelssteun ontvangen nog steeds niet naar behoren vastgelegd: in de betrokken landen is er nog te weinig politieke capaciteit en speelruimte om duurzame ontwikkelingsstrategieën uit te bouwen.

    3.6   Ter verdediging van de Europese Unie kan worden aangevoerd dat overeenkomsten tussen soevereine natiestaten nog steeds bepalend zijn voor de internationale ontwikkelingssamenwerking. In de praktijk gaat het evenwel om diplomatie met landen die eigenlijk zwakke staten met beperkte mogelijkheden zijn. Het gevolg hiervan is dat er in de ontwikkelingsstrategieën en de steunprogrammering minder aandacht aan handel wordt geschonken. De totstandbrenging van een nieuwe visie op ontwikkeling moet een prioriteit worden, zowel voor de Unie als voor haar partners: om deze doelstelling te verwezenlijken moet de capaciteit van deze partners dan ook worden versterkt. De tenuitvoerlegging van nationale maatregelen staat centraal bij het inzetten van de handel als element van ontwikkeling. Op korte termijn moet het EU-optreden inzake handel voor ontwikkeling pragmatisch, verkennend en experimenteel zijn. Deze eigenschappen zullen er ook toe bijdragen dat er een visie wordt ontwikkeld die in overeenstemming is met de Europa 2020-strategie.

    4.   Handel en investeringen pragmatisch benaderen in het kader van een visie op ontwikkeling

    4.1   Capaciteit en mechanismen ontwikkelen voor follow-up en evaluatie van handelsimpact

    4.1.1

    Aangezien er in de feiten een verband bestaat tussen handel en ontwikkeling, moet het handelsbeleid pragmatisch worden benaderd, binnen een proefondervindelijk leerproces. Of een handelsakkoord op het vlak van ontwikkeling positief of negatief is, kan niet ex ante worden vastgesteld of bevestigd. Zoals in een eerder advies beveelt het EESC aan de impactstudies over duurzame ontwikkeling te integreren in een ruimere evaluatiecyclus m.b.t. de gevolgen van het handelsbeleid – van ex ante tot ex post – waarin ook rekening wordt gehouden met de Europese doelstellingen van de Europa 2020-strategie.

    4.1.2

    Follow-up en evaluatie zijn in het bijzonder vereist voor de begeleidende maatregelen bij handelsakkoorden, aangezien deze maatregelen via opeenvolgende herzieningen doeltreffender kunnen worden gemaakt. Er is ook follow-up en evaluatie nodig van de bepalingen voor "duurzame ontwikkeling", die volgens het EESC – zoals reeds vroeger vermeld – in alle handelsakkoorden van de Europese Unie dienen te worden opgenomen. Het EESC beveelt aan de bepalingen inzake duurzame ontwikkeling mee te nemen in een algemene beoordeling van de vrijhandelsakkoorden, via regelmatige follow-upprocedures en ex-postanalyse van deze akkoorden door het EESC. Voorts zou het Comité graag zien dat in de bepalingen inzake duurzame ontwikkeling, waarover thans wordt onderhandeld, een specifiek engagement wordt opgenomen om de impact van het volledige akkoord op het vlak van duurzame ontwikkeling op te volgen en te evalueren.

    4.1.3

    Regelmatige evaluatie van de doeltreffendheid en impact van de handelsbevordering en van de verschillende aan de ontwikkelingslanden aangeboden vormen van EU-markttoegang (bijzondere en gedifferentieerde behandeling, EPO's, SAP …) zou ook moeten kunnen leiden tot een consolidering van de onderdelen die vandaag de dag tot de kern van het EU-beleid behoren. Centraal in de herziening van het beleid inzake officiële ontwikkelingshulp staat een wetenschappelijke en onafhankelijke impactbeoordeling. De hulp voor handel, die in 2010 meer dan 10 miljard euro bedroeg, zou aan doeltreffendheid en relevantie winnen als er indicatoren werden vastgelegd om de impact ervan te beoordelen.

    4.1.4

    Naast het SAP blijft er een zekere speelruimte onbenut, hoewel die de ontwikkelingslanden ten goede zou kunnen komen. Net als in een eerder advies steunt het EESC elk EU-optreden dat de ontwikkelingslanden aanmoedigt om de voedselzekerheidsmechanismen te gebruiken. Het is met name nodig om er in de multilaterale, regionale en bilaterale betrekkingen voor te zorgen dat deze landen gemakkelijker op de voorhanden handelsinstrumenten een beroep kunnen doen, bijvoorbeeld op de vrijwaringsmaatregelen die het hun mogelijk maken de gevolgen in te schatten alsook op te treden in het geval van een aanzienlijke invoertoename die de lokale productie van voedingsmiddelen in gevaar dreigt te brengen (4).

    4.1.5

    Het EESC herhaalt zijn aanbeveling uit een eerder advies (5) om middelen en regelmatige steun uit te trekken voor meer transparantie, follow-up en geloofwaardigheid van fair trade. Daarnaast zou de impact van fair trade systematisch moeten worden geëvalueerd, niet enkel op de vermeende begunstigden, maar ook op niet-begunstigden in regio's die dezelfde producten produceren.

    4.1.6

    Zoals in het werkprogramma voor 2010-2013 inzake beleidssamenhang voor ontwikkeling is aangegeven, is een evaluatie van de samenhang van de handelsmechanismen waarin de EU betrokken is, onontbeerlijk, met name wat betreft de toegang tot geneesmiddelen, intellectuele-eigendomsrechten en waardig werk. Het EESC spoort de EU ertoe aan de IAO-conclusies inzake de socialebeschermingsbodem (juni 2012) beter in haar handelsstrategie t.a.v. de ontwikkelingslanden te verwerken.

    4.1.7

    Het EESC moedigt verdere follow-up en evaluatie aan van de handels- en investeringsbelemmeringen waaronder sommige ontwikkelingslanden ook zouden kunnen lijden.

    4.1.8

    Opdat leerproces en evaluatie doeltreffend zouden zijn en tot een voor ontwikkeling gunstige herziening van het handelsbeleid zouden leiden, is het nodig dat voor het maatschappelijk middenveld een belangrijke rol wordt weggelegd, meer dan momenteel het geval is en vooral in follow-upmechanismen bij handelsakkoorden en EPO's.

    4.2   Ondersteuning van particuliere ondernemingen in ontwikkelingslanden

    4.2.1

    In de Mededeling wordt nadruk gelegd op de cruciale rol van particuliere ondernemingen, met name kleine landbouwbedrijven en kleine ondernemingen, die in veel ontwikkelingslanden de ruggengraat van de economie vormen. Volgens het EESC is het belangrijk dat verantwoordelijk zakendoen wordt bevorderd, partnerschappen tussen de particuliere en de openbare sector worden gestimuleerd en verschillende ondernemingsvormen worden erkend (coöperaties, onderlinge verenigingen en andere soorten ondernemingen in de sociale economie (6)). Het is belangrijk een veilig investeringsklimaat, een stabiel handelsrechtelijk kader en een rechtvaardige fiscaliteit te creëren, net als een efficiënt en voorspelbaar rechtssysteem waarin de rechtszekerheid van binnen- en buitenlandse investeringen wordt gegarandeerd. Om het exportaanbod te versterken en te diversifiëren zijn ook infrastructuur en diensten voor onlinehandel belangrijk.

    4.2.2

    Het EESC ondersteunt de maatregelen die erop gericht zijn de toegang van kleine landbouwers en ondernemers tot handelssteun te verbeteren, zodat ze van de handelsvoordelen kunnen profiteren. Het ondersteunt ook de beleidsmaatregelen waarmee wordt getracht de overgang van de informele sector naar geregistreerde activiteiten te bevorderen. In dit licht herinnert het EESC aan de actuele relevantie van de conclusies van de gemeenschappelijke studie van de IAO en de WTO (7), waarin wordt gesteld dat de omvang van de informele tewerkstelling in ontwikkelingslanden deze landen belet van de vrijmaking van de handel te profiteren, aangezien de werknemers tijdens de periode van overgang naar een andere baan in de armoedeval blijven vastzitten. Via maatregelen ter bevordering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen en via steun aan vrouwenactiviteiten kan worden bijgedragen aan deze overgang van de informele sector naar geregistreerde activiteiten. De strijd tegen corruptie en de ontwikkeling van infrastructuur dienen prioriteiten te blijven. Op het gebied van corruptiebestrijding zou de samenwerking tussen de sociale partners en andere middenveldorganisaties binnen het Euromed-partnerschap aan het leerproces kunnen bijdragen.

    4.2.3

    Het comparatieve voordeel waarover de EU – in vergelijking met andere (nationale of multilaterale) instellingen – beschikt bij de ondersteuning van particuliere spelers, ongeacht hun ondernemingsvorm, zou kracht moeten worden bijgezet, teneinde de EU-mechanismen voor handelshulp doeltreffender in te zetten, vooral naarmate de zuid-zuidhandel toeneemt. De EU dient in haar delegaties in derde landen voldoende personeel te hebben dat in staat is de uitdagingen aan te gaan. De delegaties dienen ook vaker ingeschakeld te worden om de in het veld opgedane ervaring optimaal te benutten.

    4.2.4

    Erg actieve beroepsorganisaties uit de particuliere sector kunnen een belangrijke bijdrage leveren tot het bepalen van de samenwerkingsbehoeften van partnerlanden. Nauwere samenspraak met deze organisaties – via het EESC – zou ertoe moeten bijdragen dat de vraag en het aanbod inzake samenwerking beter op elkaar worden afgestemd. Voorgaande stappen – EPO-onderhandelingen en onder leiding van de Wereldbank opgestelde strategische plannen voor armoedevermindering – hebben ertoe geleid dat beroepsorganisaties in ontwikkelingslanden konden worden versterkt en gestructureerd.

    4.2.5

    Zoals de Commissie ook onderstreept, is het Comité het ermee eens dat maatschappelijk verantwoord ondernemen bijdraagt tot het wereldwijd bevorderen van eerlijke concurrentievoorwaarden voor handel en investeringen. Het staat vast dat grote Europese bedrijven via internationale kaderovereenkomsten, waarbij ook onderaannemers werden betrokken, een pioniersrol hebben vervuld door sociale normen, alsook normen inzake milieu en goed bestuur in het handelsverkeer te introduceren. Het volgen van de OESO-richtsnoeren is dus een goed voorstel, dat ook het voordeel biedt van een klachtenmechanisme in geval van geschillen. Bovendien houden deze richtsnoeren in dat elk jaar relevante, betrouwbare en verifieerbare bedrijfsgegevens moeten worden bekendgemaakt, wat zou moeten worden veralgemeend.

    4.3   De herziening van de mondiale governance voorbereiden

    4.3.1

    Het samenwerkingsaanbod op het vlak van handel en ontwikkeling zou moeten worden uitgebreid, waarbij ook een rol is weggelegd voor de opkomende landen, aan de zijde van de OESO-landen, die historische verleners zijn van openbare ontwikkelingssteun en geprivilegieerde markttoegang. Vandaag de dag hebben de opkomende landen de meeste manoeuvreerruimte. Meer bepaald moedigt het EESC de EU aan om zowel binnen multilaterale fora (met name de G20) als in bilaterale betrekkingen met de opkomende landen te pleiten voor effectieve toegang van producten uit MOL's, zonder douanerechten of quota. Daarnaast zou de EU ook de versterking van de onderhandelingscapaciteit van MOL's bij ‧zuid-zuidhandelsakkoorden‧ als een nieuwe prioriteit kunnen zien.

    4.3.2

    Het EESC dringt erop aan alles in het werk te stellen om de ontwikkelingsronde van Doha te voltooien, minstens in de vorm van een vervroegd akkoord, waarin MOL's de enige begunstigden zijn en donors een aanzienlijk engagement aangaan, ongeacht of ze al dan niet lid zijn van de OESO-commissie voor Ontwikkelingsbijstand. Het EESC herhaalt dat het graag zou zien dat het jaar 2015 – uiterste datum voor de verwezenlijking van de MDO's – aan internationale samenwerking zou worden gewijd. De stand van zaken m.b.t. de MDO's en de op de Rio+20-top geboden vooruitzichten inzake duurzame ontwikkeling zullen in een EESC-advies worden besproken, aansluitend bij de raadplegingen.

    4.3.3

    Tegelijkertijd is de handels- en ontwikkelingsstrategie van de EU niet alleen gericht op een grotere wederkerigheid t.o.v. de opkomende landen aan de ene kant en de vrije toegang voor producten uit MOL's aan de andere kant. Tussen deze twee groepen bevindt zich de "tussencategorie" van niet-opkomende ontwikkelingslanden, die partners zijn waarmee de EU wederzijdse belangen zou kunnen ontwikkelen. Ze zouden waardevolle bondgenoten kunnen vormen bij de bevordering van betere governance, een centrale doelstelling van de EU. Aangezien de Mededeling vooral op MOL's is gericht, ontbreekt het haar aan een uitdrukkelijke strategie die zich niet tot een restrictiever SAP beperkt.

    4.3.4

    Een betere differentiëring van ontwikkelingslanden door, net zoals bij MOL's, niet alleen rekening te houden met het criterium van het nationale inkomen, om is een nieuwe beloftevolle methode om de bijzondere en gedifferentieerde behandeling en de handelshulp doeltreffender te maken. De EU zou ze ter sprake kunnen brengen in het debat over de MDO's na 2015 en de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling.

    Brussel, 18 september 2012

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Staffan NILSSON


    (1)  Handel, groei en ontwikkeling – Afstemming van het handels- en investeringsbeleid op de meest behoeftige landen, COM(2012) 22 final.

    (2)  Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering, COM (2011) 637 final.

    (3)  Slotverklaring van Santo Domingo bij het 12e regionaal seminar van de sociaaleconomische kringen ACS-EU, 5-6 juli 2012, http://www.eesc.europa.eu/?i=portal.en.events-and-activities-acp-eu-twelfth-regional-seminar-fd.24031

    (4)  EESC-advies over de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over "Handel, groei en wereldvraagstukken – Handelsbeleid als kernelement van de Europa 2020-strategie"(COM(2010) 612 final), PB C 43 van 15.2.2012.

    (5)  EESC-advies over de Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité – Bijdragen aan een duurzame ontwikkeling: de rol van Fair Trade en niet-gouvernementele handelsgerelateerde programma's om duurzaamheid te waarborgen (COM(2009) 215 final), PB C 339 van 14.12.2010.

    (6)  EESC-advies over "De sociale economie in Latijns-Amerika", PB C 143 van 22.5.2012.

    (7)  Globalization and Informal Jobs in Developing Countries ("Globalisering en informele tewerkstelling in ontwikkelingslanden"), gezamenlijke studie WTO en IAO, 2009.


    Top