EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009IP0370

Vernieuwde sociale agenda Resolutie van het Europees Parlement van 6 mei 2009 over de vernieuwde sociale agenda (2008/2330(INI))

PB C 212E van 5.8.2010, p. 11–22 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

5.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 212/11


Woensdag, 6 mei 2009
Vernieuwde sociale agenda

P6_TA(2009)0370

Resolutie van het Europees Parlement van 6 mei 2009 over de vernieuwde sociale agenda (2008/2330(INI))

2010/C 212 E/05

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie van 2 juli 2008 over de vernieuwde sociale agenda: kansen, toegang en solidariteit in het Europa van de 21e eeuw (COM(2008)0412) (mededeling over de vernieuwde sociale agenda),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 november 2008 met aanbevelingen aan de Commissie over de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannen en vrouwen (1),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 22 oktober 2008 over de uitdagingen voor collectieve overeenkomsten in de EU (2),

gezien de mededeling van de Commissie van 2 juli 2008 over een hernieuwde inzet voor een sociaal Europa: versterking van de open coördinatiemethode voor sociale bescherming en sociale integratie (COM(2008)0418),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 3 februari 2009 over de bestrijding van discriminatie op grond van geslacht en solidariteit tussen de generaties (3),

gezien de mededeling van de Commissie van 2 juli 2008 over non-discriminatie en gelijke kansen: een vernieuwd engagement (COM(2008)0420),

gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2008 over een Europees economisch herstelplan (COM(2008)0800),

gezien de mededeling van de Commissie van 3 oktober 2008 over een beter evenwicht tussen werk en privéleven: meer steun voor het combineren van beroep, privéleven en gezinsleven (COM(2008)0635),

gezien de mededeling van de Commissie van 12 oktober 2006 over de houdbaarheid van de openbare financiën op lange termijn in de EU (COM(2006)0574), en onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 november 2008 over de toekomst van socialezekerheidsstelsels en pensioenen: financiering en ontwikkeling in de richting van individualisering (4),

gezien de mededeling van de Commissie van 17 oktober 2007 over de sociale bescherming moderniseren voor meer sociale rechtvaardigheid en economische samenhang: werk maken van de actieve integratie van de mensen die het verst van de arbeidsmarkt af staan (COM(2007)0620), en onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 oktober 2008 over de bevordering van sociale integratie en bestrijding van armoede, met inbegrip van armoede onder kinderen, in de EU (5),

gezien Aanbeveling 92/441/EEG van de Raad van 24 juni 1992 inzake gemeenschappelijke criteria met betrekking tot toereikende inkomsten en prestaties in de stelsels van sociale bescherming (6),

gezien de mededeling van de Commissie van 27 juni 2007 getiteld „Naar gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid: meer en betere banen door flexibiliteit en zekerheid” (COM(2007)0359), en onder verwijzing naar zijn resolutie van 29 november 2007 over gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid (7),

gezien de mededeling van de Commissie van 25 juni 2008 getiteld „Denk eerst klein” - Een „Small Business Act” voor Europa (COM(2008)0394),

gezien de mededeling van de Commissie van 26 februari 2007 getiteld „Balans van de sociale realiteit - Interimverslag aan de Europese Voorjaarsraad 2007” (COM(2007)0063), en onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 november 2007 over de balans van de sociale realiteit (8),

gezien de mededeling van de Commissie van 24 mei 2006 getiteld „Bevordering van waardig werk voor iedereen - Bijdrage van de Europese Unie aan de uitvoering van de agenda voor waardig werk over de hele wereld” (COM(2006)0249), en onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 mei 2007 over bevordering van waardig werk voor iedereen (9),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 oktober 2005 over vrouwen en armoede in de Europese Unie (10), en naar de definitie van armoede die erin is opgenomen,

gezien zijn standpunt van 17 juni 2008 ten aanzien van het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (2010) (11),

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de bepalingen betreffende de sociale rechten, en gelet op artikel 136 van het EG-Verdrag,

gezien het groenboek van de Commissie van 22 november 2006 getiteld „De modernisering van het arbeidsrecht met het oog op de uitdagingen van de 21e eeuw” (COM(2006)0708),

gezien het groenboek van de Commissie van 18 juli 2001 getiteld „De bevordering van een Europees kader voor de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven” (COM(2001)0366) en de mededeling van de Commissie van 22 maart 2006 getiteld „Tenuitvoerlegging van het partnerschap voor groei en werkgelegenheid: Europa moet een voorbeeld worden op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen” (COM(2006)0136), en onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 maart 2007 over maatschappelijk verantwoord ondernemen: een nieuw partnerschap (12),

onder verwijzing naar zijn verklaring van 22 april 2008 over het uit de wereld helpen van dakloosheid (13),

gezien het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van de VN van 1966,

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie cultuur en onderwijs en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0241/2009),

A.

overwegende dat de dramatische stijging van de werkloosheid, die vooral de meest kwetsbare sociale groepen ernstig zal treffen, het voornaamste negatieve gevolg van de huidige financiële en economische crisis zal zijn voor de EU; overwegende dat een hoog werkloosheidsniveau gepaard gaat met toename van armoede en ongelijkheid op gezondheidsgebied, uitsluiting, criminaliteit, onveiligheid en gebrek aan vertrouwen,

B.

overwegende dat de EU zich al voor de huidige crisis geconfronteerd zag met moeilijkheden als gevolg van een zwakke economische groei, een gevaarlijke demografische situatie en problemen die het leven in een toenemend globaliserende wereldeconomie met zich brengt,

C.

overwegende dat in 2007 15,2 % van de burgers van de Unie tussen 18 en 24 jaar vroegtijdig schoolverlater was,

D.

overwegende dat werk voor veel mensen in de EU nog steeds geen ontsnappingsweg uit de armoede is, gezien het feit dat in 2006 8 % van de werkenden blootstond aan het risico van armoede,

E.

overwegende dat 16 % van de Europese burgers in 2006 blootstond aan het risico van armoede; overwegende dat met name kinderen, grote gezinnen, alleenstaande ouders, werklozen, personen met een handicap, jongeren, ouderen, etnische minderheden en migranten kwetsbaar zijn,

F.

overwegende dat vrouwen nog steeds een groter armoederisico lopen dan mannen, onder meer vanwege hun economische afhankelijkheid, het aanhoudende beloningsverschil tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt en het hoger aantal vrouwen in minderbetaalde banen; overwegende dat deze situatie het risico vergroot dat armoede wordt overgedragen op volgende generaties,

G.

overwegende dat de prijsstijgingen in de afgelopen jaren een aanzienlijk effect hebben gehad op de huishoudbudgets en de kwetsbare groepen van de samenleving onevenredig hard hebben geraakt,

H.

overwegende dat uit diverse studies (onder meer Future of Work Research van de Russell Sage Foundation) is gebleken dat een op de vier werkenden in de meest ontwikkelde economieën binnen afzienbare tijd wellicht slechtbetaald werk moet doen en een groter risico op armoede loopt; overwegende dat slechtbetaalde banen grote gelijkenis lijken te vertonen, in de zin dat ze vaak de vorm aannemen van een atypische arbeidsverhouding, waarbij laagopgeleide werknemers, deeltijds werkenden, vrouwen, immigranten en jongere werknemers een hoger risico lopen; overwegende dat er een tendens bestaat dat slechtbetaald werk veelal van generatie op generatie wordt doorgegeven en dat dit de toegang tot een goede opleiding, goede zorgvoorzieningen en andere primaire levensomstandigheden bemoeilijkt,

I.

overwegende dat artikel 2 van het EG-Verdrag bepaalt dat gelijkheid tussen vrouwen en mannen een van de fundamentele waarden van de Europese Unie is,

J.

overwegende dat de EU wordt geconfronteerd met een demografische verandering, waarvan de belangrijkste kenmerken een hogere levensverwachting en een laag vruchtbaarheidscijfer zijn, hoewel in sommige landen tekenen van een ommekeer in laatstgenoemde trend zijn te zien,

K.

overwegende dat de demografische verandering naar verwachting leidt tot een verdubbeling van de afhankelijkheidsratio van ouderen tot 2050, wat met name gevolgen heeft voor de fysieke en mentale gezondheid van de bevolking,

L.

overwegende dat de Commissie in haar „Demography Report 2008: Meeting Social Needs in an Ageing Society” (SEC(2008)2911) de cruciale rol erkent die informele verzorgers in onze samenleving spelen; verzoekt de Commissie in haar toekomstige beleidsformulering rekening te houden met de sterke sociale argumenten voor de integratie van verzorgers;

M.

overwegende dat de gevolgen van de financiële crisis voor de echte economie nog niet volledig bekend zijn, maar dat het onmogelijk zal worden om het beoogde doel - tussen 2008 en 2009 5 miljoen banen creëren in de EU - te verwezenlijken; overwegende dat een economische recessie tot meer werkloosheid en zeker meer armoede leidt en de Europese sociale modellen voor uitdagingen stelt,

N.

overwegende dat de financiële en economische crisis tot hogere werkloosheid en onzekerheid leidt, die op hun beurt een zware wissel trekken op de sociale cohesie in de EU en zorgen voor sociale verstoringen en spanningen in heel wat lidstaten,

O.

overwegende dat de Europese Unie zich heeft verplicht tot duurzame sociale en milieuontwikkeling en dat de mogelijkheden voor het scheppen van banen die uit deze verplichting kunnen voortkomen, volledig moeten worden benut,

P.

overwegende dat een sociale dialoog belangrijk kan zijn om uit de vertrouwenscrisis te komen, die nog wordt verergerd door de economische crisis, doordat veel mensen in onze samenleving bang zijn voor de toekomst; overwegende dat dezelfde prioriteit moet worden toegekend aan degenen die nu al uitgesloten zijn en wier situatie door de huidige crisis verder verslechtert,

Q.

overwegende dat de institutionele regelingen van de EU die interventionistischer van aard zijn en worden gekenmerkt door een zekere mate van inkomensherverdeling en een algemeen begrip van een „Europees sociaal model”, een positief effect hebben op de kwaliteit van de loopbanen van miljoenen mannen en vrouwen in de meer benadeelde sectoren van onze arbeidsmarkten,

R.

overwegende dat inachtneming van nationale wetgeving en verdragskaders, die worden gekenmerkt door een evenwicht tussen arbeidsrecht en collectieve overeenkomsten die deze modellen reguleren, een eerste vereiste is voor geharmoniseerde waarden in een verscheidenheid van systemen,

S.

overwegende dat de regels en procedures die in collectieve onderhandelingen door de sociale partners zijn opgesteld, niet langer van toepassing zijn op atypische arbeidsverhoudingen,

T.

overwegende dat de vernieuwde sociale agenda gebaseerd zou moeten zijn op het beginsel dat effectief en efficiënt sociaal beleid bijdraagt aan economische groei en voorspoed, en dat dit eveneens kan helpen om de teruglopende steun van burgers voor de EU te helpen herstellen,

U.

overwegende dat het te betreuren valt dat de vernieuwde sociale agenda geen gewag maakt van de rechtszekerheid van de sociale diensten van algemeen belang,

V.

overwegende dat er grote bezorgdheid is geuit over de rol en zichtbaarheid van de vernieuwde sociale agenda, waaronder gebrek aan helderheid over het doel ervan of ten aanzien van de follow-up en de vermindering van het belang dat wordt gehecht aan de sociale open coördinatiemethode,

W.

overwegende dat de Europese sociale modellen een eenheid van waarden zijn in een diversiteit van systemen en in hun algemeenheid tot de bevoegdheden van de lidstaten behoren, en dat de doelstellingen van een sociaal Europa, zoals vastgesteld in het EG-Verdrag, het Handvest van de grondrechten en het Verdrag van Lissabon, moeten worden benadrukt als overkoepelende doelstellingen voor de EU, als zij wil tegemoetkomen aan de verwachtingen en angsten van haar burgers; overwegende dat tijdens diverse bijeenkomsten van de Europese Raad in het voorjaar herhaaldelijk werd gewezen op het doel armoede en sociale uitsluiting uit te roeien en op de noodzaak om in Lissabon de sociale dimensie te versterken; overwegende dat het mislukken en slagen van nationaal sociaal en werkgelegenheidsbeleid ook gevolgen kan hebben voor andere lidstaten, en dat het debat over de hervorming van het Europees sociaal model daarom aan de basis van deze interactie tussen de EU en de lidstaten moet liggen,

X.

overwegende dat het mislukken van de Lissabonstrategie ter vermindering van de armoede, die momenteel 78 000 000 personen treft, en de toenemende ongelijkheid echt zorgbarend zijn; overwegende dat de EU vorderingen moet maken op het gebied van ontwikkeling en tenuitvoerlegging van Europese en nationale streefcijfers ter vermindering van armoede en sociale uitsluiting, alsook op belangrijke beleidsgebieden waarvoor reeds indicatoren bestaan, als we de mensen ervan willen overtuigen dat de EU in de eerste plaats bestaat om de mensen te dienen en dan pas het bedrijfsleven en de banken,

Y.

overwegende dat in diverse procedures bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen het begrip „bepalingen die van cruciaal belang zijn voor de bescherming van de politieke, sociale en economische orde” wordt gebruikt zonder dat duidelijk wordt gemaakt wie in dit verband bepaalt welke bepalingen cruciaal zijn voor de bescherming van de algemene bepalingen van openbare orde in een lidstaat,

Z.

overwegende dat het Hof van Justitie van mening is dat het niet aan de lidstaten is om unilateraal het begrip openbare orde te definiëren of unilateraal alle bindende bepalingen van hun arbeidswetgeving op te leggen aan dienstverleners die in een andere lidstaat zijn gevestigd, en dat het onduidelijk is wie in dit verband wel bevoegd is als de lidstaten het niet zijn,

AA.

overwegende dat er geen duidelijk onderscheid bestaat tussen onderaanneming van werk en dubieuze handel in en verrichten van diensten die gebaseerd zijn op wettige contracten met schijnzelfstandigen; overwegende dat het verschil tussen frauduleuze praktijken en eerlijke, civiele en commerciële zakenrelaties aan de orde moet worden gesteld,

Prioritaire acties

Europese sociale modellen

1.

verzoekt de Raad en de Commissie, gezien de economische recessie, het belang van een sterk sociaal Europa opnieuw te bevestigen, dat een duurzaam, effectief en efficiënt sociaal en werkgelegenheidbeleid omvat; verzoekt de Commissie een ambitieuze agenda voor het sociaal beleid op te stellen voor de periode 2010-2015;

2.

dringt er bij de Commissie op aan een coherent beleidsplan over waardig werk voor te leggen dat op één lijn ligt met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

3.

benadrukt hoe belangrijk het is om het scheppen van banen en de bevordering van de werkgelegenheid in deze moeilijke tijden boven op de sociale agenda te plaatsen; is van mening dat meer flexibiliteit op de werkplek nu belangrijker is dan ooit;

4.

verzoekt de Commissie de vernieuwde sociale agenda te combineren met andere initiatieven zoals het Europees pact voor gendergelijkheid, het Europees pact voor de jeugd, en de Europese alliantie voor het gezin, zodat achtergestelde bevolkingsgroepen beter toegang hebben tot sociale voorzieningen;

5.

is bezorgd dat de door de Commissie in haar mededeling over de vernieuwde sociale agenda voorgestelde maatregelen niet samenhangend genoeg zijn om de huidige armoede en uitsluiting in de EU te bestrijden en het hoofd te bieden aan de huidige uitdagingen voor de sociale cohesie;

6.

betreurt met name dat de mededeling van de Commissie over de vernieuwde sociale agenda geen voorstellen over de volgende kwesties bevat, die van cruciaal belang zijn voor het bereiken van een evenwicht tussen economische vrijheden en sociale rechten:

een richtlijn die voorziet in fundamentele arbeidsrechten voor alle werknemers, ongeacht de arbeidsstatus, teneinde het groeiende aantal atypische werknemers te beschermen;

een herziening van Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (14) die vergezeld gaat van een sekseneutraal arbeidsevaluatiesysteem, om het beloningsverschil tussen vrouwen en mannen te verminderen, zowel binnen als tussen de economische sectoren; en

een richtlijn inzake grensoverschrijdende collectieve onderhandelingen, overeenkomstig de feitelijke omstandigheden van het grensoverschrijdende handelen van ondernemingen;

7.

benadrukt dat het noodzakelijk is verder minimumnormen op het gebied van arbeidsrechten te ontwikkelen; is zich ervan bewust dat noch economische vrijheden noch mededingingsregels voorrang mogen hebben op de sociale grondrechten;

8.

wijst erop dat sociaal beleid belangrijke acties moet behelzen, zoals een betere balans tussen sterkere sociale rechten en marktvrijheden, het bestrijden van discriminatie en het bevorderen van gelijkheid, het moderniseren en hervormen van de Europese sociale modellen en tegelijkertijd het versterken van de waarden ervan;

9.

merkt op dat de afbakening van de definitie van „bepalingen die van cruciaal belang zijn voor de bescherming van de politieke, sociale en economische orde” van de lidstaten een politieke kwestie is en derhalve gedefinieerd moet worden op basis van een democratisch gelegitimeerd proces; roept de Commissie derhalve op om een open debat op gang te brengen teneinde duidelijkheid in de vraag te brengen wie deze algemene bepalingen voor de openbare orde definieert, en indien nodig wetsvoorstellen voor te leggen;

10.

is van mening dat dit niet het goede moment is om de sociale uitgaven te verlagen, maar wel om de structuurhervormingen te versterken; is verder van mening dat de Europese Unie de infrastructuur van de sociale modellen van de lidstaten, met inbegrip van sociale diensten van algemeen belang, moet ondersteunen door het belang van de universele toegang, kwaliteit en duurzaamheid van deze infrastructuur opnieuw te bevestigen;

11.

betreurt dat de Commissie, hoewel de financiële crisis het belang van overheidsoptreden voor het behoud van de economische activiteit en de versterking van de sociale samenhang aantoont, de toekomst en de cruciale rol van de openbare dienstverlening in de Europese Unie niet veilig heeft gesteld door een voorstel voor een kaderrichtlijn inzake diensten van algemeen belang in te dienen;

12.

verzoekt de Commissie een wetgevingsvoorstel voor te leggen om de rechtszekerheid te waarborgen van de sociale diensten van algemeen belang;

13.

benadrukt dat het noodzakelijk is manieren te vinden om de nationale socialezekerheidsstelsels te moderniseren en te hervormen om armoede uit te roeien door middel van een perspectief voor de lange termijn, met name voor wat betreft toereikende minimuminkomens, pensioenen en gezondheidszorg; benadrukt dat er mogelijkheden zijn om de financiële duurzaamheid van de stelsels van minimumlonen en pensioenen te versterken, evenals de kwaliteit en de efficiëntie van de gezondheidszorg via de verbetering van hun organisatie en toegang en via meer samenwerking tussen de publieke en privé-sector, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, en om extra inspanningen te ondersteunen om progressieve belastingstelsels in het leven te roepen die ongelijkheden kunnen verminderen;

14.

wijst erop dat een aantal lidstaten het concept minimumloon hanteert; meent dat andere lidstaten profijt zouden kunnen trekken van het bestuderen van de ervaringen die daarmee zijn opgedaan; roept de lidstaten op om de voorwaarden voor sociale en economische deelname voor allen te waarborgen en met name te zorgen voor regelgeving, onder meer betreffende minimumlonen, of andere juridische en algemeen bindende regelingen of door middel van collectieve overeenkomsten die aansluiten bij de nationale gebruiken, die voltijdwerkers in staat stellen een behoorlijk bestaan te leiden met hun inkomen;

15.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om de toegang tot basisbankdiensten voor alle burgers te garanderen;

16.

bevestigt dat sport en culturele activiteiten essentiële instrumenten voor sociale integratie zijn die bijdragen aan persoonlijke ontwikkeling, het belang van de samenleving dienen en talenten koesteren;

17.

verwacht van de Commissie dat milieu- en gezondheidskwesties snel worden geïntegreerd in alle beleidsvormen van de Europese Unie om zo een verhoogd niveau van gezondheids- en milieubescherming te garanderen, in overeenstemming met de bepalingen van het EG-Verdrag;

18.

deelt de wil van de Commissie om de Sociale Agenda met een aantal nieuwe gebieden uit te breiden; betreurt dat het milieu er te vaak alleen uit het oogpunt van de klimaatverandering in aan bod komt; is verheugd over de vernieuwde verklaringen van de Commissie die een duurzame economie met weinig CO2-uitstoot bevorderen, maar betreurt dat het voorstel van de Commissie geen enkele concrete maatregel bevat die erop is gericht om rekening te houden met de sociale en gezondheidsgevolgen van de milieu- en klimaatcrisis;

19.

onderstreept dat extreme armoede en de sociale uitsluiting die daaruit voortvloeit, niet kunnen worden gevat in alleen cijfers of economische termen, maar ook moeten worden uitgedrukt in termen van mensenrechten en burgerschap; erkent dat het beginsel van vrij verkeer van kapitaal en goederen alleen het niet mogelijk maakt armoede en chronische armoede uit te bannen en dat grote armoede mensen van kansen berooft en de mensen die zij treft verhindert deel te nemen aan het leven van de gemeenschap, omdat ze onverschillig worden voor hun omgeving;

Sociaal en werkgelegenheidsbeleid

20.

is ingenomen met de voorstellen die de Commissie in haar pakket inzake het combineren van werk en privéleven eind 2008 heeft gedaan; moedigt de Commissie aan aanbevelingen te doen aan de lidstaten die achterlopen op de doelstellingen van de Europese Raad van Barcelona van 2002 voor wat betreft de voorzieningen voor kinderopvang voor 2010; verzoekt de Commissie werkgevers aan te moedigen meer open te staan voor flexibele arbeidsregelingen voor een betere aansluiting tussen privé- en beroepsleven door het gebruik en de kennis van ICT en nieuwe vormen van arbeidsorganisatie te optimaliseren en zodoende flexibele werktijden en de compatibiliteit met werktijden van bedrijven, besturen en schooltijden te bevorderen;

21.

verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen voor een betere aansluiting tussen privéleven, gezin en beroepsleven door het gebruik en de kennis van ICT en nieuwe vormen van arbeidsorganisatie te optimaliseren, daarbij rekening houdend met de behoeften en het welzijn van de kinderen, en het bevorderen van een effectievere bescherming van de werkgelegenheid die het recht van ouders en verzorgers op flexibele werktijden die tegemoet komen aan hun behoeften bevestigt, en met name aandacht te besteden aan mensen met lage inkomens, in onzekere arbeidssituaties en met banen van lage kwaliteit;

22.

betreurt het zwakke karakter van de beleidsmaatregelen van de EU en van de lidstaten gezien de groeiende armoede, met name onder kinderen;

23.

moedigt de lidstaten aan met het oog op sociale integratie te voorzien in nationale regelingen voor een minimumloon, overeenkomstig het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel;

24.

is van mening dat nieuwe demografische uitdagingen het hoofd kunnen worden geboden door iets te doen aan de situatie van vrouwen die in armoede leven en ongelijke en inadequate toegang hebben tot voeding, huisvesting, onderwijs en beloning en die problemen hebben om beroeps-, gezins- en privéleven met elkaar te combineren;

25.

vraagt om een effectievere preventie en bestrijding van vroegtijdig schoolverlaten onder het motto „school loont de moeite”; vraagt om effectief georganiseerde onderwijsstelsels en leerplannen die zijn aangepast aan de arbeidsmarkt van morgen, waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften van de samenleving en de technologische ontwikkelingen; dringt aan op verdere bevordering en ondersteuning van het concept van „tweedekansonderwijs” en van informeel en niet-formeel leren die leiden tot hogere participatie van jongeren en volwassenen dan in een traditionele schoolomgeving en bijgevolg bijdragen aan de daling van het aantal voortijdige schoolverlaters in de Europese Unie; vraagt om deze reden om de lang verwachte uitbanning van alle ongelijkheden van kansen in onderwijsstelsels in de EU, met name de uitbanning van gesegregeerd onderwijs en onderwijs van laag niveau die onomkeerbare negatieve gevolgen hebben voor gemarginaliseerde bevolkingsgroepen, met name Roma;

26.

dringt aan op de noodzaak voor effectievere levenslange leer- en opleidingsacties die zijn gericht op het beter uitrusten van burgers, met name de minder opgeleiden, om de arbeidsmarkt zonder strubbelingen en discriminatie (opnieuw) te betreden, en die bijdragen aan sociale innovatie; stelt voor om de nadruk te leggen op ondernemersvaardigheden en met name op ondersteuning van ondernemerschap van vrouwen en jongeren, op ICT- en communicatievaardigheden, financiële geletterdheid en taalvaardigheden;

27.

benadrukt dat het noodzakelijk is het onderwijs in Europa te verbeteren door het compatibiliteits- en vergelijkbaarheidsproces van de onderwijsstelsels in de lidstaten dynamischer te maken om de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties en -normen te vergemakkelijken;

28.

is van mening dat een actief sociaal integratiebeleid een beslissend effect dient te hebben op het uitroeien van armoede en sociale uitsluiting, zowel voor mensen met betaald werk (»arme werkenden«) als voor mensen zonder betaald werk;

29.

onderstreept de noodzaak om de samenwerking tussen universiteiten en het bedrijfsleven te bevorderen, aangezien het belangrijk is ervoor te zorgen dat deze partners de handen ineenslaan en elkaar in het belang van hun eigen organisaties, personeel en studenten ondersteunen; is van mening dat bruggen moeten worden geslagen tussen universitaire-onderwijsprogramma's en het bedrijfsleven, en dat het bedrijfsleven de mogelijkheid moet hebben studieprogramma's aan te vullen, stages aan te bieden, opendeurdagen voor studenten te organiseren, enzovoort;

30.

vestigt de aandacht op de noodzaak van een evenwichtigere benadering van flexibiliteit, zekerheid en garanties voor fatsoenlijke lonen, gericht op het integreren van jongeren en ouderen, vrouwen, langdurig werklozen en gehandicapten op de arbeidsmarkt; stelt voor dat de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van nationale flexizekerheidsstrategieën de resolutie van het Europees Parlement van 29 november 2007 over gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid in overweging nemen;

31.

benadrukt dat met name in tijden van financiële en economische crisis, die vaak leiden tot ontslag en reorganisaties, de participatie van werknemers in het besluitvormingsproces in ondernemingen dat direct betrekking heeft op hun werk en levensonderhoud, van essentieel belang is; is ingenomen met de recente herziening (15) van Richtlijn 94/45/EG van de Raad van 22 september 1994 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers (16); herhaalt zijn verzoek voor het versterken van de werking van Europese ondernemingsraden zoals vastgelegd in zijn resolutie van 4 september 2001 over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 94/45/EG (17);

32.

benadrukt dat het sociaal en werkgelegenheidsbeleid het creëren van banen moeten bevorderen, zo spoedig mogelijk moeten worden uitgevoerd om het hoofd te bieden aan de huidige economische crisis, mogelijkheden voor werk en onderwijs moeten bieden en inkomensverlies moeten verlichten; is van oordeel dat dit beleid mensen actief moet motiveren om naar arbeidsmogelijkheden te zoeken of hun eigen ondernemersactiviteiten te starten; is van oordeel dat de lidstaten hiertoe de aanbieding van betaalbare financieringskanalen moeten overwegen, zoals kredietgaranties, verlaagde rente of forfaitaire werkloosheidsuitkeringen, waarbij tegelijkertijd het inkomensverlies wordt verlicht en opleidingsmogelijkheden worden geboden om werklozen te helpen een nieuwe baan te vinden; herinnert aan de integrale aanpak van actieve inclusie door de Commissie die passende inkomenssteun, toegang tot inclusieve arbeidsmarkten en hoogwaardige diensten omvat;

33.

nodigt de Commissie uit om initiatieven te nemen die leiden tot een duidelijk onderscheid tussen werkgevers, schijnzelfstandigen en kleine ondernemers enerzijds en werknemers anderzijds;

34.

acht het buitengewoon belangrijk om moeders te ondersteunen door te voorzien in passende toelages gedurende de opvoeding van de kinderen en door het creëren van gunstige voorwaarden voor een terugkeer op de arbeidsmarkt, waarbij extra aandacht uitgaat naar alleenstaande moeders omdat zij een kwetsbare groep vormen;

35.

wijst erop dat de sociale economie, die een andere vorm van ondernemerschap is, op essentiële wijze bijdraagt aan een duurzame Europese economie door rentabiliteit met solidariteit te combineren; is evenwel van mening dat ondernemingen in de sociale economie een betrouwbaar wetgevingskader nodig hebben; benadrukt de zeer belangrijke bijdrage van vrijwilligerswerk in de sociale sector, met name bij de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting en bij de ondersteuning van de minst begunstigde groepen in de samenleving;

36.

onderstreept dat niet alle mensen in staat zijn om te werken en dat er evenmin genoeg banen zijn voor iedereen, en bevestigt het belang van de tenuitvoerlegging van Aanbeveling 92/441/EEG, die werd bekrachtigd door de Europese Raad van 11-12 december 2008, die voorziet in „inkomsten en prestaties die toereikend zijn om een menswaardig bestaan te leiden”, door minimuminkomensregelingen uit te breiden naar alle lidstaten en de niveaus zodanig te verhogen dat de toegang en toereikendheid zijn gewaarborgd;

37.

is van mening dat de ontwikkeling van microkredieten een belangrijke rol kan spelen bij het ondersteunen (op de lange termijn) van werklozen om zelfstandig ondernemer te worden; wijst erop dat microkredieten al in tal van dergelijke situaties van nut waren bij de terugkeer in het arbeidsproces en dat dit strookt met de Lissabon-strategie; verzoekt de Commissie de verstrekking van en de toegang tot informatie over de mogelijkheden en beschikbaarheid van microkrediet te verbeteren en zich actief te richten op die groepen in de samenleving die het meest voordeel zouden kunnen hebben van microkrediet en die deze kredietverstrekking het hardst nodig hebben;

38.

vraagt om de bevordering van een betere koppeling tussen de uitvoering van flexizekerheid en de uitbreiding van de sociale dialoog, met inachtneming van nationale gewoonten en gebruiken;

39.

dringt aan op het wegnemen van bureaucratische hindernissen voor kleine en middelgrote ondernemingen; verzoekt om verdere uitvoering van de beginselen die de Commissie heeft voorgesteld in haar mededeling over een “Small Business Act” voor Europa;

40.

stelt, met volledige erkenning van het feit dat het loonbeleid onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten valt, voor dat de sociale partners op nationaal niveau nieuwe methoden voor loonbeleid bespreken, waarbij de huidige procentuele daling van de verhouding loon/winst kan worden omgekeerd en een hoger deel van de bedrijfswinst in werknemersparticipatie kan worden verwerkt door middel van regelingen die de inflatiegevolgen verminderen; is van mening dat door dergelijke regelingen de extra inkomsten van werknemers naar speciale kapitaalfondsen kunnen worden geleid die door bedrijven worden opgezet; dringt aan op een debat over middelen die bedrijven aanmoedigen om dergelijke methoden te gaan hanteren alsook op een debat over het juridisch kader dat de geleidelijke toegang van werknemers tot deze fondsen moet reguleren; wijst de sociale partners op het belang van een hernieuwde inzet voor „lonen die een waardig bestaan mogelijk maken”, die minimuminkomens garanderen die duidelijk boven het toereikende inkomensniveau liggen om mensen in staat te stellen te ontsnappen aan armoede en te profiteren van hun werk;

41.

dringt aan op de bevordering van non-discriminatie en gelijke kansen die berust op zowel een degelijke wettelijke basis als op een verscheidenheid aan beleidsinstrumenten, en mainstreaming van non-discriminatie en gelijkheid voor wat betreft alle aspecten van de hernieuwde sociale agenda;

42.

vraagt de Commissie om studies te verrichten naar de gevolgen van kennismobiliteit op de middellange en lange termijn en de resultaten ervan te gebruiken als stevige basis voor maatregelen om de negatieve effecten te verzachten;

Immigratie

43.

vestigt de aandacht op het negatieve gevolg (mogelijke braindrain) dat immigratie kan hebben op het ontwikkelingsproces in de landen van herkomst, mede vanuit het oogpunt van familiestructuren, gezondheid, onderwijs en onderzoek; wijst anderzijds op de gevolgen van de economische crisis die zorgen voor onevenwicht op de werkgelegenheidsmarkt in de gastlanden;

44.

benadrukt het belang van ethisch verantwoorde aanwerving uit derde landen, met name voor wat betreft personen die werkzaam zijn in de gezondheidszorg, en roept de lidstaten op een code van goede praktijken voor internationale aanwerving te ontwikkelen indien ze dit nog niet hebben gedaan;

45.

benadrukt dat het gevolg op de lange termijn van immigratie op de demografische verandering onzeker is omdat het afhankelijk is van de veranderlijkheid van migratiestromen, gezinshereniging en vruchtbaarheidscijfers;

46.

is van mening dat immigranten, indien zij legaal in dienst zijn, een bijdrage kunnen leveren aan de duurzame ontwikkeling van socialezekerheidsstelsels en eveneens hun eigen pensioen en sociale rechten kunnen garanderen;

47.

benadrukt dat een geslaagd, op mensenrechten gebaseerd immigratiebeleid een samenhangende en geïntegreerde strategie voor de integratie van migranten moet bevorderen, op basis van gelijke kansen en van de waarborging van hun grondrechten, en die voor een evenwicht zorgt tussen rechten en plichten;

48.

is ingenomen met het voorstel van de Commissie om sancties op te leggen aan werkgevers die onderdanen van derde landen zonder verblijfsvergunning in dienst nemen of hebben; benadrukt het belang van het bestrijden van uitbuiting van onderdanen van derde landen zonder verblijfsvergunning, waarbij tegelijkertijd de rechten van mensen in kwetsbare posities moeten worden geëerbiedigd; roept de Commissie in dit verband op de kans op legaal werk voor onderdanen van derde landen met verblijfsvergunning te bevorderen;

49.

is ingenomen met het voorstel voor een richtlijn betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (COM(2008)0414); vestigt evenwel de aandacht op het feit dat de richtlijn op haar beurt niet mag leiden tot een grotere discriminatie van burgers van de Unie op grond van hun economische status;

50.

is van mening dat het versterken van de tenuitvoerlegging en handhaving van de bestaande arbeidswetgeving onder de nationale en communautaire wetgeving en onder de verdragen van de ILO prioritair moeten zijn voor de instellingen van de Europese Unie en de lidstaten;

51.

benadrukt de noodzaak om de antidiscriminatiewetgeving in de EU verder te verscherpen; roept de Commissie op de uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten te stimuleren om de succesvolle integratie van migranten verder te bevorderen; merkt op dat met name in economisch zware tijden de meest kwetsbare groepen in de samenleving, waartoe vaak ook de migranten behoren, naar verhouding sterker worden geraakt;

De EU op extern niveau

52.

is van mening dat de EU in haar externe betrekkingen een proactievere rol kan spelen bij het stimuleren van essentiële sociale en milieunormen; is ervan overtuigd dat de EU zich extra moet inspannen met betrekking tot mechanismen voor preventie, toezicht en straffen van schendingen;

53.

is van oordeel dat de EU meer kan doen om de internationale agenda te beïnvloeden voor wat betreft de agenda voor waardig werk en de naleving van regels van de IAO, mensenrechten en fundamentele vrijheden actief moet bevorderen, en dat dit kan bijdragen aan het bereiken van wereldvrede en eveneens aan de bescherming van belangen en waarden van de EU;

54.

benadrukt het feit dat de ontwikkeling van het juridische kader van de Gemeenschap, hetzij door primaire, hetzij door secundaire wetgeving, in geen enkel opzicht in tegenspraak mag zijn met internationale verplichtingen die voortvloeien uit de IAO-verdragen;

55.

merkt op dat de EU zou moeten streven naar een globaliseringsproces dat sociaal geïntegreerder is en duurzaam is voor economie en milieu; merkt op dat de wijze waarop ondernemingen handelen niet alleen grote economische gevolgen heeft maar ook aanzienlijke sociale gevolgen, zowel in de EU als in derde landen, met name in ontwikkelingslanden; dringt er daarom bij de Commissie op aan het concept „maatschappelijk verantwoord ondernemen” te bevorderen, hetzij door het bevorderen van zachte wetgeving of waar nodig door wetsvoorstellen;

Structuurfondsen

56.

stelt voor de mogelijkheden van structuurfondsen door vereenvoudiging, flexibiliteit en betere procedures en de sociale integratiedimensie te versterken, teneinde lidstaten te helpen het resultaat van hun sociaal en werkgelegenheidsbeleid te optimaliseren; dringt er bij de lidstaten en regio's op aan overeenkomstig artikel 16 van de verordening houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen (18) de partners er volledig bij te betrekken; beveelt nadrukkelijk aan om het Europees Sociaal Fonds (ESF) toegankelijk te maken voor partners ten behoeve van de opbouw van capaciteit;

57.

wijst erop dat de hernieuwde sociale agenda een duidelijke verplichting moet bevatten tot het gebruik van de structuur- en cohesiefondsen van de EU ter verwezenlijking van de doelstellingen van de sociale agenda; vraagt de lidstaten derhalve om gebruik te maken van het ESF en alle andere structuurfondsen, om zowel de inzetbaarheid van de mensen als de sociale infrastructuur te verbeteren;

58.

erkent dat de structuurfondsen in feite de belangrijkste steuninstrumenten blijven voor het verwezenlijken van sociale doelstellingen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om de synergieën met andere programma's te bevorderen en coherentie binnen de kaderprogramma's, zoals Daphne, Progress, het programma „Volksgezondheid” en het programma „Europa voor burgers” te ondersteunen;

59.

vraagt om speciale aandacht voor de regio's die het meest worden beïnvloed door de globalisering en voor regio's in de nieuwe lidstaten die zich in een sociaal convergentieproces bevinden;

60.

stelt voor dat het PROGRESS-programma bijdraagt tot een betere beoordeling van de modernisering van Europese sociale modellen door de evaluatie van proefprojecten;

61.

is van mening dat het vrije verkeer van personen in de interne markt in sommige delen van de EU, met name in de grote steden, heeft geleid tot nieuwe problemen die verband houden met het bieden van urgente sociale bescherming aan mensen die zichzelf niet kunnen bedruipen, waardoor nog meer druk ontstaat op (charitatieve) particuliere en overheidsdiensten die noodhulp bieden, bijvoorbeeld voor daklozen of gemarginaliseerde bevolkingsgroepen in onze samenleving;

Instrumentele acties

Sociale en maatschappelijke dialoog

62.

benadrukt dat flexibiliteit en aanvaarding van verandering door burgers vergroot kan worden door meer wederzijds vertrouwen, dat kan worden versterkt door een effectievere en transparantere sociale dialoog en door een effectievere participatiedemocratie te waarborgen op het gebied van beleidsvoorbereiding en -uitvoering;

63.

acht het bijzonder belangrijk dat de sociale dialoog de beleidslijnen op het gebied van sociale zekerheid en gezondheid op het werk, en in het algemeen een beter leven en beter werk, bevordert; verzoekt de Commissie na te denken over hoe werknemers die geen voltijdse baan hebben (tijdelijke werknemers, deeltijdse werknemers, werknemers met een contract van bepaalde duur) kunnen worden betrokken bij de sociale dialoog;

64.

vraagt, gezien het feit dat de resultaten van de onderhandelingen tussen de Europese sociale partners nauwelijks bekend zijn of worden gemaakt, om het bevorderen van de bekendheid van de resultaten van de sociale dialoog, teneinde de invloed ervan te vergroten en de ontwikkeling ervan te stimuleren;

65.

is van mening dat de samenwerkingscultuur, die op de arbeidsmarkt geleidelijk in de plaats is gekomen van een conflictcultuur, onverminderd aangemoedigd moet worden door het bevorderen van de sociale dialoog;

66.

is van mening dat de uit het maatschappelijk middenveld afkomstige organisaties en mensen die armoede en sociale uitsluiting ervaren nog directer en op basis van gelijke voet betrokken moeten worden bij de debatten over het economische en sociale model;

67.

merkt op dat sociale partners zich moeten inspannen om met meerjarenplannen te werken, met specifieke agenda's en tijdschema's die zijn gericht op een duurzame strategie voor de lange termijn;

68.

roept op tot een breed debat tussen Europese belanghebbenden, nationale overheden, werkgevers en werknemers en het maatschappelijke middenveld over de sociale agenda voor de periode na 2010;

69.

merkt op dat de lidstaten nieuwe, meetbare, bindende en kwantitatieve sociale doelen en indicatoren voor de Lissabonstrategie na 2010 zouden moeten steunen, inclusief verbintenissen om te komen tot uitroeiing van armoede en sociale uitsluiting, alsmede de ontwikkeling van een nieuw sociaal vooruitgangspact dat de doelstellingen en architectuur omvat voor een nieuwe, sociaal duurzame en mondiaal rechtvaardige EU, die de sociale OCM als cruciale pijler zou moeten uitbouwen en versterken;

70.

merkt op dat bedrijven in de EU niet alleen in economisch opzicht een belangrijke rol spelen, maar ook in sociaal opzicht; vestigt daarom de aandacht op het bevorderen van maatschappelijk verantwoord ondernemen en de noodzaak om spoedig progressie te boeken op het gebied van hoogwaardig werk, inclusief lonen die een menswaardig bestaan mogelijk maken, om het fundament van het sociale model te verstevigen en om sociale dumping te voorkomen;

71.

is voorstander van een effectieve dialoog tussen het Europees Parlement en het maatschappelijk middenveld, een dialoog die ook noodzakelijk is in de lidstaten op centraal, regionaal en lokaal niveau;

72.

merkt op dat een Europees Jaar van het Vrijwilligerswerk een ideale mogelijkheid voor de EU zou bieden om in contact te komen met het maatschappelijk middenveld; verzoekt de Commissie voorbereidingen te treffen door zo spoedig mogelijk een passend wetsvoorstel te doen zodat 2011 tot Europees Jaar van het Vrijwilligerswerk kan worden verklaard;

73.

is van mening dat het maatschappelijk middenveld vanaf het begin moet worden betrokken bij de besluitvormingsprocessen, dat informatie openbaar moet zijn, dat er wederzijds feedback moet worden gegeven en dat de deelnemers duidelijk moet worden gemaakt hoeveel ruimte voor verandering er is;

74.

wijst op het belang en de waarde van de overlegprocedure als een effectief instrument om burgers in staat te stellen direct input te kunnen geven aan de beleidsontwikkeling op EU-niveau; verzoekt de Commissie om verdere maatregelen te nemen om de bewustwording ten aanzien van toekomstig EU-overleg via de media en andere daartoe aangewezen fora op nationaal, regionaal en lokaal niveau te bevorderen;

75.

acht het noodzakelijk dat de Europese instellingen, de nationale sociale partners en het maatschappelijk middenveld een „sociaal pact” sluiten dat sociale acties met realistische, bindende doelen en indicatoren omvat;

76.

merkt op dat participatie van de burger begint in de jeugd en verzoekt derhalve om bevordering en ondersteuning van participatiestructuren en lokale, regionale en nationale initiatieven voor kinderen en jongeren;

EU-wetgeving

77.

benadrukt dat het noodzakelijk is vooruitgang te boeken en de regelgeving inzake de coördinatie van socialezekerheidsstelsels, de richtlijn betreffende de overdraagbaarheid van pensioenrechten en het voorstel voor een richtlijn betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling ongeacht religie of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, af te ronden;

78.

vraagt om verbetering van het wetgevingsproces op EU-niveau, door duidelijk te maken waarom er acties op EU-niveau nodig zijn, door de kwaliteit van de inhoud te waarborgen en door een degelijke en onafhankelijke effectbeoordeling van de sociale, ecologische en economische gevolgen te bieden; verzoekt in het bijzonder om een effectieve tenuitvoerlegging van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” (19) van 2003;

79.

benadrukt dat een effectieve samenwerking tussen de lidstaten en een effectieve bewaking van de omzetting van EU-wetgeving een prioriteit moet zijn;

80.

is van mening dat het maatschappelijk middenveld moet worden betrokken bij de verbetering van het wetgevingsproces op EU-niveau en dat dit de zorgen van burgers moet aanpakken, om burgers aldus dichter bij de EU te brengen;

Open coördinatiemethode (OCM)

81.

is van mening dat er een betere koppeling op EU-niveau moet zijn tussen economisch, milieu- en sociaal beleid, met een herbevestiging van de oorspronkelijke doelstellingen van de Lissabon-strategie en de noodzaak om ervoor te zorgen dat economisch en werkgelegenheidsbeleid actief bijdragen aan het uitroeien van armoede en sociale uitsluiting;

82.

benadrukt de noodzaak van het vaststellen van een rechtelijk bindend handvest van sociale grondrechten;

83.

merkt op dat het Verdrag van Lissabon waarborgt dat er bij het definiëren en uitvoeren van EU-beleid rekening moet worden gehouden met zeer relevante aspecten van sociaal beleid;

84.

is van mening dat de Lissabonstrategie van na 2010 een sterkere OCM moet behelzen en nodigt de Commissie uit om de lidstaten te blijven aanmoedigen om nationaal gekwantificeerde streefcijfers met betrekking tot armoedevermindering en sociale integratie te definiëren, met name op basis van nieuwe meetbare en kwantitatieve indicatoren;

85.

verzoekt de Raad en de Commissie om mogelijkheden te creëren voor een daadwerkelijke betrokkenheid van het Parlement bij de Lissabonstrategie van na 2010;

*

* *

86.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0544.

(2)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0513.

(3)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0039.

(4)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0556.

(5)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0467.

(6)  PB L 245 van 26.8.1992, blz. 46.

(7)  PB C 297 E van 20.11.2008, blz. 174.

(8)  PB C 282 E van 6.11.2008, blz. 463.

(9)  PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 321.

(10)  PB C 233 E van 28.9.2006, blz.130.

(11)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0286.

(12)  PB C 301 E van 13.12.2007, blz. 45.

(13)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0163.

(14)  PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.

(15)  Richtlijn 2009/38/EG (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).

(16)  PB L 254 van 30.9.1994, blz. 64.

(17)  PB C 72 E van 21.3.2002, blz. 68.

(18)  Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25).

(19)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.


Top