EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52007AE0605

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement — Verduurzaming van de EU-visserij op basis van de maximale duurzame opbrengst COM(2006) 360 final

PB C 168 van 20.7.2007, p. 38–41 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

20.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 168/38


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement — Verduurzaming van de EU-visserij op basis van de maximale duurzame opbrengst”

COM(2006) 360 final

(2007/C 168/07)

De Commissie heeft op 4 juli 2006 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig art. 262 van het EG-Verdrag te raadplegen over bovengenoemde mededeling.

De gespecialiseerde afdeling „Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap”, die met de voorbereiding van de werkzaamheden was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 21 maart 2007. Rapporteur was de heer Sarró Iparraguirre.

Tijdens zijn 435e zitting op 25 en 26 april 2007 (vergadering van 25 april 2007) heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité het volgende advies uitgebracht, dat met 131 stemmen voor, bij 3 onthoudingen, werd goedgekeurd:

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het Comité erkent dat het nieuwe op de maximale duurzame opbrengst gebaseerde visserijbeheer op lange termijn ongetwijfeld een goede zaak is, maar wijst erop dat de Europese visserijsector zwaar kan worden getroffen door de economische en sociale gevolgen van de maatregelen. De voor- en nadelen op economisch, sociaal en milieugebied dienen dan ook zorgvuldig te worden afgewogen.

1.2

Het vastleggen van de maximale duurzame opbrengst voor de verschillende bestanden blijft nattevingerwerk. Het Comité verzoekt de Commissie dan ook de jaarlijkse aanpassingen in haar langetermijnplannen binnen redelijke grenzen te houden, zodat de overgang soepel en geleidelijk verloopt. Daarbij dient van meet af aan overleg te worden gepleegd met alle betrokkenen, en met name met de regionale adviesraden (RAR's), het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur en het Comité voor de sectorale sociale dialoog in de visserijsector (CDS), die ook de nodige tijd moeten krijgen om de inhoud van de voorstellen met hun achterban te bespreken.

1.3

Met name bij de vaststelling van de maxima voor de sterfte per visserijtak, bedoeld om op lange termijn de maximale duurzame opbrengst voor de gemengde visserij te bereiken, dient de Commissie de grootste zorgvuldigheid aan de dag te leggen.

1.4

Het Comité betwijfelt ten zeerste of met deze vorm van visserijbeheer de handelsbalans weer in evenwicht zal worden gebracht. De verminderde aanvoer uit de EU zal onmiddellijk worden gecompenseerd door de invoer uit derde landen. Het Comité verzoekt de Commissie dan ook deze invoer nauwlettend te controleren.

1.5

De Commissie en de lidstaten mogen niet voorbijgaan aan de verderop in dit advies vermelde „andere milieufactoren” die eveneens van invloed zijn op de ontwikkeling van de mariene ecosystemen. Zij zouden de economische actoren die net als de visserijsector verantwoordelijk zijn voor veranderingen in deze systemen, vergelijkbare beperkingen moeten opleggen.

1.6

De Commissie stelt twee strategieën voor om de doelstelling van de maximale duurzame opbrengst te bereiken. Het is aan de lidstaten te kiezen voor de aanpak die vanuit economisch en sociaal oogpunt het interessantst lijkt, maar het is ook mogelijk de twee benaderingen te combineren. Verontrustend in dit verband is dat het Europees Visserijfonds niet over de nodige middelen beschikt om de gevolgen van het nieuwe beheerssysteem op te vangen.

2.   Motivering

2.1

In haar mededeling over „Verduurzaming van de EU-visserij op basis van de maximale duurzame opbrengst” (1) zet de Commissie uiteen hoe in het licht van het gemeenschappelijk visserijbeleid een verbetering van de economische prestaties van de visserijsector kan worden bewerkstelligd.

2.2

Uitgangspunt is het geleidelijk aan beëindigen van de overbevissing, wat zou leiden tot lagere kosten, grotere vangsten, meer rentabiliteit en minder teruggooi, stuk voor stuk punten die in het voordeel zijn van de sector.

2.3

Met deze doelstellingen voor ogen pleit de Commissie voor een andere aanpak van de communautaire visserij. Het volstaat niet mislukkingen af te wenden, we moeten er ook naar streven successen te boeken.

2.4

De Commissie schetst in haar mededeling een nieuwe beleidskoers voor het visserijbeheer in de EU. Centraal daarbij staat het streven naar de maximale duurzame visserij-opbrengst via de vaststelling van maxima voor de sterfte op lange termijn.

2.5

De nieuwe koers is gebaseerd op de internationale politieke overeenkomst die de EU- lidstaten tijdens de wereldtop over duurzame ontwikkeling (Johannesburg, september 2002) hebben ondertekend en waarin zij zich ertoe verbinden de visbestanden te handhaven op het niveau waarmee de maximale duurzame opbrengst kan worden behaald, óf te doen aangroeien tot dat niveau. Is een bestand al leeggevist, dan dienen deze doeleinden zo snel mogelijk, en in ieder geval vóór 2015, te worden bereikt.

2.6

Het is kortom de bedoeling een beheersvisie voor de lange termijn vast te leggen die erop gericht is om het productiepotentieel van de levende mariene hulpbronnen in Europa optimaal te benutten. Een dergelijke aanpak is volledig in overeenstemming met het bredere doel van het gemeenschappelijk visserijbeleid, nl. het garanderen van duurzame omstandigheden op economisch, milieu- en sociaal gebied.

2.7

Wel tekent de Commissie hierbij aan dat bedoelde economische voordelen voor de visserij alleen zullen worden verkregen als een overgangsperiode met meer visserijbeperkingen in acht wordt genomen. Van belang is verder dat alle partijen worden betrokken bij de besluitvorming over het tempo waarin de veranderingen moeten worden doorgevoerd. Tijdens de overgangsfase zullen de sociale en economische gevolgen van de aanpassingen mede worden opgevangen door financiële steun uit het Europees Visserijfonds.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

Het besluit van de Commissie om het visserijbeheer te baseren op de maximale duurzame opbrengst vloeit voort uit de vaststelling dat er te veel is gevist in verhouding tot het productiepotentieel van bepaalde bestanden.

3.2

Het Comité is zich ervan bewust dat bepaalde visbestanden in de Europese wateren de laatste 30 jaar sterk geslonken zijn, wat voornamelijk te wijten is aan overbevissing, en is het er daarom mee eens dat zo snel mogelijk duurzamere visserijniveaus moeten worden bereikt.

3.3

De Commissie gaat ervan uit dat met een op de maximale duurzame opbrengst gebaseerd beheer kan worden voorkomen dat de bestanden instorten en dat zij op deze manier uiteindelijk zelfs groter zullen worden.

3.4

Aangezien de maximale duurzame opbrengst van een visbestand neerkomt op de hoeveelheid biomassa (het aantal vissen) die kan worden weggevist zonder de levensvatbaarheid van het bestand in gevaar te brengen, is het Comité van oordeel dat de hier voorgestelde aanpak correct is. Het staat dan ook volledig achter een op dit beginsel gebaseerd visserijbeheer.

3.5

Wel wil het Comité de Commissie erop wijzen dat een verandering van een beheerssysteem altijd risico's meebrengt, en dat de voor- en nadelen dus zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen.

3.6

De Commissie gaat uitgebreid in op de voordelen van een op de maximale duurzame opbrengst gebaseerd beheer en richt zich daarbij vooral op het milieuaspect. De economische en sociale voordelen en vooral ook nadelen worden evenwel maar vluchtig aangestipt.

3.7

Een van de door de Commissie vermelde voordelen van deze vorm van visserijbeheer is dat de handelsbalans weer in evenwicht wordt gebracht. Het Comité gelooft daar echter niet in. Het streven naar een maximale duurzame opbrengst zal ertoe leiden dat een aantal communautaire bedrijven verdwijnt. Hun plaats zal evenwel onmiddellijk worden ingenomen door bedrijven uit derde landen. Kenmerkend voor de markt van visserijproducten is immers de noodzaak van een continue aanvoer.

3.8

Het nieuwe beheerssysteem is gebaseerd op verlaging van de visserijsterfte. Alleen als we minder gaan vangen kunnen de vissen langer doorgroeien en zullen zij meer opbrengen.

3.9

De Commissie tekent hier wel bij aan dat vispopulaties moeilijk te meten zijn en dat, hoewel de (sterfte door) de visserij de factor is die de gezondheid van een bestand het sterkst beïnvloedt, ook andere factoren, zoals milieuveranderingen en de instroom van jonge vis, een rol spelen.

3.10

De Commissie is zich ervan bewust dat het herstel van de visbestanden een zaak van lange adem is en stelt daarom een langetermijnstrategie voor om de visserijactiviteit en de productiecapaciteit van de bestanden met elkaar in evenwicht te brengen. Aan deze doelstelling kan stap voor stap worden gewerkt door het aantal vaartuigen te verminderen of hun visserij-inspanning te beperken.

3.11

Om het de vissers mogelijk te maken zich voor elk bestand aan de maximale duurzame opbrengst te houden, moet op basis van de beste wetenschappelijke adviezen van te voren worden bepaald welke bevissingscoëfficiënt passend is voor dat bestand en hoe hoog de jaarlijkse visserijsterfte mag liggen. Als voor een bepaald systeem is gekozen moet ook worden beslist in welk tempo jaarlijkse aanpassingen zullen worden verricht om de streefwaarden te bereiken. Overeenkomstig het gemeenschappelijk visserijbeleid moeten deze beslissingen worden uitgevoerd door middel van langetermijnplannen.

3.12

Het huidige Europese visserijbeheer beantwoordt aan de beginselen van veiligheid en voorzorg. De jaarlijks vastgelegde TAC's (totaal toegestane vangsten) en vangstquota zijn gebaseerd op vergelijkende wetenschappelijke rapporten. Voor de bestanden die er het slechtst aan toe zijn worden conform het gemeenschappelijk visserijbeleid herstelplannen uitgewerkt. Met deze maatregelen zouden de getroffen bestanden weer tot een duurzaam biologisch niveau moeten aangroeien.

3.13

Het Comité hecht het grootste belang aan deze overstap op een nieuw beheerssysteem, waarmee immers ook een meer ambitieuze biologische doelstelling wordt nagestreefd. Dit houdt in dat bij de jaarlijkse aanpassingen moet worden gestreefd naar een aanzienlijke verlaging van de visserijsterfte. Het is duidelijk dat een en ander gepaard zal moeten gaan met een inkrimping van de vloot en een beperking van de visserij-inspanning, en dat de communautaire visserijsector dus grote offers zal moeten brengen. Verontrustend in dit verband is dat het Europees Visserijfonds niet over de nodige middelen beschikt om een en ander te compenseren. Lukt het echter de doelstellingen te bereiken, dan ziet de toekomst er voor de visserij-ondernemingen die zich staande weten te houden, bijzonder rooskleurig uit.

3.14

Wel wil het Comité erop wijzen dat het vastleggen van de maximale duurzame opbrengst voor de verschillende bestanden nattevingerwerk blijft. Het verzoekt de Commissie daarom de jaarlijkse aanpassingen in haar langetermijnplannen binnen redelijke grenzen te houden.

3.15

Het is dus zaak de vissers en de rest van de sector te helpen de overgangsperiode heelhuids door te komen. Het Comité vreest echter dat de steunmaatregelen die de Commissie tot nog toe heeft voorgesteld niet genereus en vindingrijk genoeg zijn. Om de eerste fase van de overgang naar een duurzame vorm van visserij vlot te doen verlopen zijn verderreikende maatregelen zeker gerechtvaardigd.

3.16

Het is hoe dan ook van fundamenteel belang dat alle partijen via veelvuldig overleg met de regionale adviesraden (RAR's) worden betrokken bij de vaststelling van de langtermijnplannen en het tijdschema voor de tenuitvoerlegging daarvan, zoals overigens in de mededeling wordt aangegeven. Voorts pleit het Comité ervoor dat ook het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur en het Comité voor de sectorale sociale dialoog in de visserijsector (CDS) bij dit overleg worden betrokken.

4.   Bijzondere opmerkingen

4.1

De invoering van een op de maximale duurzame opbrengst gebaseerd beheerssysteem houdt onvermijdelijk in dat de volgende aspecten worden aangekaart, zoals de Commissie dat in haar mededeling ook doet:

de invloed van het systeem op het milieu en de veranderingen in de mariene ecosystemen;

het beheerssysteem en de gemengde visserij;

langetermijnbeheer.

4.2

De invloed van het systeem op het milieu en de veranderingen in de mariene ecosystemen

4.2.1

De Commissie erkent dat het hoogst onzeker is hoe de mariene ecosystemen zullen reageren op veranderingen in de klimatologische en weersomstandigheden, en dat deze en andere milieufactoren de visbestanden in gevaar kunnen brengen.

4.2.2

Hoewel niet duidelijk is hoe zwaar al deze aspecten precies wegen, is de Commissie ervan overtuigd dat in veel gevallen de impact van de visserij het grootst is en dat een verlaging van de bevissingscoëfficiënt de gevolgen van ecologische veranderingen voor de bestanden kan afzwakken.

4.2.3

De Commissie breekt een lans voor een gestage en op duurzaamheid gericht vermindering van de visserij-activiteit, zodat de visserijsterfte afneemt en de bestanden zich herstellen. Later kunnen dan de streefwaarden voor het beheer op lange termijn worden aangepast aan de hand van nieuwe gegevens over de ecosystemen en hun productiepotentieel.

4.2.4

Het Comité kan zich vinden in deze aanpak, op voorwaarde dat de visserijsterfte daar waar nodig geleidelijk en op duurzame wijze wordt teruggedrongen. De Commissie erkent dat een aanpak die erop gericht is de omvang van een bestand op korte termijn te vergroten kan leiden tot een voor de sector onaanvaardbare instabiliteit.

4.2.5

Wel is het Comité ervan overtuigd dat de ontwikkeling van de mariene ecosystemen ook wordt beïnvloed door die „andere milieufactoren” waarop de Commissie niet dieper ingaat, zoals roofdieren, verontreiniging, winning van aardolie of gas, windmolens in zee, delven van zand en korrelmateriaal van mariene herkomst, enz.

4.2.6

Het Comité dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan dat zij de economische actoren die net als de visserijsector verantwoordelijk zijn voor de uitdunning van de bestanden en de veranderingen in de mariene ecosystemen, vergelijkbare beperkingen oplegt.

4.3   Het beheerssysteem en de gemengde visserij

4.3.1

Het beheerssysteem op basis van de maximale duurzame opbrengst is het moeilijkst toe te passen in de gemengde visserij.

4.3.2

De Commissie is zich daarvan bewust en behandelt deze kwestie maar oppervlakkig. Het Comité is van oordeel dat de Commissie het overleg met de regionale adviesraden en het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur over deze vorm van visserij moet opvoeren.

4.3.3

De Commissie wijst erop dat het belangrijk is de mariene ecosystemen in evenwicht te houden, en dat het wegvissen van een soort om de opbrengst van een andere soort te vergroten een zeer riskante aanpak is. Het Comité is het daar volledig mee eens.

4.3.4

Zoals de Commissie uiteenzet dient bevissing van alle soorten in een ecosysteem plaats te vinden op basis van een streefwaarde die strookt met het langetermijnstreven van een maximale duurzame opbrengst. Dit is wat het systeem zo complex maakt. Bekijken we alle op de maximale duurzame opbrengst gebaseerde streefwaarden die voor de verschillende bestanden in het kader van gemengde visserij worden vastgelegd, dan wordt duidelijk dat de in de langetermijnplannen vastgelegde maxima zullen afhangen van de soort waarvoor op lange termijn de laagste op de maximale duurzame opbrengst gebaseerde streefwaarde is vastgelegd.

4.3.5

Om te voorkomen dat een soort onbedoeld als bijvangst wordt overbevist, zo vermeldt de Commissie, kan het nodig zijn in sommige langetermijnplannen aanvullende maatregelen op te nemen. Zij denkt m.n. aan verandering van het vistuig, het afsluiten van bepaalde zones of het instellen van perioden waarin niet mag worden gevist.

4.3.6

Het hier voorgestelde beheerssysteem sluit aan bij de meer algemene doelstelling van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Toch wil het Comité erop wijzen dat de Commissie de verschillende op de maximale duurzame opbrengst gebaseerde streefwaarden zorgvuldig tegen het licht moet houden en zich samen met de betrokken partijen uit de sector gemengde visserij moet bezinnen op de sociale en economische gevolgen van de langetermijnplannen.

4.4   Langetermijnbeheer

4.4.1   Langetermijnplannen

4.4.1.1

Het is de bedoeling dat de Commissie in overleg met de betrokken partijen en aan de hand van onpartijdige wetenschappelijke adviezen, langetermijnplannen opstelt waarin terdege rekening wordt gehouden met de economische, sociale en milieueffecten van de voorgestelde maatregelen.

4.4.1.2

In die plannen moet een streefwaarde voor de bevissing worden vastgesteld en moet worden aangegeven hoe die streefwaarde geleidelijk kan worden bereikt en hoe eventuele schadelijke effecten van de visserij op het ecosysteem kunnen worden afgezwakt. Gaat het om gemengde visserij, dan moeten in het plan technische maatregelen worden opgenomen om ervoor te zorgen dat alle betrokken bestanden worden bevist met inachtneming van de respectieve streefwaarden. Ook kan worden voorzien in de mogelijkheid om sommige bestanden minder intensief te bevissen dan is toegestaan volgens de maximale duurzame opbrengst, om zo productiviteitswinst te boeken bij andere soorten.

4.4.1.3

Is er geen voldoende stevige wetenschappelijke basis voor de uitwerking van een op de maximale duurzame opbrengst gebaseerd actieplan, dan moet in de langetermijnplannen worden uitgegaan van het voorzorgsbeginsel.

4.4.1.4

Ten slotte wijst de Commissie erop dat de plannen en de daarin vastgestelde streefwaarden periodiek opnieuw moeten worden bekeken.

4.4.1.5

Het Comité wijst erop dat deze nieuwe koers voor het visserijbeheer, die ontegensprekelijk voordelen kan opleveren als voor alle bestanden wordt vastgehouden aan de maximale duurzame opbrengst, verregaande gevolgen zou kunnen hebben voor de visserijsector. Omdat er minder wordt gevangen zal de sector zich op korte termijn verplicht zien de vloot in te krimpen en arbeidsplaatsen te schrappen, wat de economische structuur van de havens zal verzwakken.

4.4.1.6

Het verzoekt de Commissie dan ook om zich soepel op te stellen in het overleg met de sector over het tijdschema voor de tenuitvoerlegging van de langetermijnplannen, zodat de vissers zich stap voor stap kunnen aanpassen aan het nieuwe beheerssysteem.

4.4.1.7

Met name in het geval van gemengde visserij, waarbij bepaalde gezonde bestanden zonder beperkingen kunnen worden bevist, zou een maximale flexibiliteit aan de dag moeten worden gelegd.

4.4.2   Uitvoering van de aanpassingen

4.4.2.1

Na de uitwerking en goedkeuring van de langetermijnplannen met aan de bestanden aangepaste streefwaarden moeten de lidstaten beslissen binnen welke termijnen de streefwaarden moeten worden gehaald en hoe de overschakeling dient te verlopen.

4.4.2.2

De Commissie zet twee mogelijke benaderingen uiteen:

verminderen van de vangstcapaciteit (sloop) tot het niveau dat strikt noodzakelijk is om de maximale duurzame opbrengst te kunnen bereiken. Ruwweg gesteld zal deze aanpak resulteren in meer rendement voor de overblijvende vloten, ten koste van het aantal arbeidsplaatsen.

Geen inkrimping van de vloot, maar verlaging van de vangstcapaciteit van de vaartuigen door bv. beperkingen op te leggen aan de grootte, het vermogen of het vistuig, of door het aantal zeedagen te beperken. Bij deze aanpak worden de huidige werkgelegenheidsniveaus gehandhaafd, maar is economische inefficiëntie de prijs die daarvoor moet worden betaald.

4.4.2.3

De lidstaten beslissen zelf welke economische strategie zij toepassen. De Unie beperkt zich ertoe het beheerskader voor de geleidelijke beëindiging van de overbevissing te verschaffen en steun te verlenen uit het Europees Visserijfonds.

4.4.2.4

De Commissie zelf is duidelijk voorstander van de eerste, op de vermindering van de capaciteit van de nationale vloten gebaseerde aanpak, omdat dit soort maatregelen makkelijker te controleren valt. Bovendien heeft de ervaring aangetoond dat een vermindering van de vlootcapaciteit op minder tegenstand stuit en eenvoudiger in praktijk te brengen is dan andere oplossingen.

4.4.2.5

Het Comité erkent dat vermindering van de vlootcapaciteit de meest efficiënte aanpak is om geleidelijk aan een eind te maken aan de overbevissing. Het is echter aan de lidstaten te kiezen voor de aanpak die vanuit economisch en sociaal oogpunt het interessantst lijkt. Overigens kan er ook voor worden gekozen de twee strategieën te combineren om de doelstelling van de maximale duurzame opbrengst te bereiken.

4.4.2.6

Het Comité gaat akkoord met het voorstel om de analyse van de economische en sociale gevolgen van de aanpassing niet op Europees maar op regionaal niveau te verrichten. De specifieke vlootkenmerken verschillen immers van lidstaat tot lidstaat.

4.4.2.7

De plannen zullen daarom visserijtakgericht zijn en betrekking hebben op groepen van visbestanden die samen worden bevist. Verder is het bv. ook mogelijk de mate waarin de vangstmogelijkheden van jaar tot jaar kunnen veranderen te beperken, zodat de overgang geleidelijk en stabiel verloopt.

4.4.2.8

Ten slotte merkt de Commissie op dat de uitwerking van een complete reeks langetermijnplannen om de doelstelling van de maximale duurzame opbrengst te verwezenlijken, de nodige tijd zal vergen. De Gemeenschap dient daarom het visserijbeheer vanaf 2007 zo aan te passen dat voor geen enkel bestand dat reeds wordt overbevist, nog een stijging van de bevissingscoëfficiënt kan plaatsvinden. Het Comité wijst erop dat hierover hoe dan ook eerst overleg dient te worden gepleegd met de regionale adviesraden, het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur en het Comité voor de sectorale sociale dialoog in de visserijsector (CDS).

Brussel, 25 april 2007

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Dimitris DIMITRIADIS


(1)  COM(2006) 360 final van 4-7-2006.


Top