EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52005AE0378

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot negenentwintigste wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (stoffen die als kankerverwekkend, mutageen of vergiftig voor de voortplanting zijn ingedeeld — c/m/r) (COM(2004) 638 def. — 2004/0225 (COD))

PB C 255 van 14.10.2005, p. 33–35 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

14.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 255/33


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot negenentwintigste wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (stoffen die als kankerverwekkend, mutageen of vergiftig voor de voortplanting zijn ingedeeld — c/m/r)

(COM(2004) 638 def. — 2004/0225 (COD))

(2005/C 255/05)

De Raad heeft op 28 oktober 2004 besloten om het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig art. 95 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap te raadplegen over voornoemd voorstel.

De gespecialiseerde afdeling „Interne markt, productie en consumptie”, die met de voorbereidende werkzaamheden terzake was belast, heeft haar advies op 16 maart 2005 goedgekeurd; rapporteur was de heer Sears.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 416e zitting (vergadering van 6 april 2005) het volgende advies uitgebracht, dat met 126 stemmen voor en 2 stemmen tegen, bij 6 onthoudingen, is goedgekeurd:

1.   Inleiding

1.1

Voorstellen van de Commissie ter bescherming van de volksgezondheid en het milieu houden doorgaans verband met de drie al lang bestaande wetgevingsinstrumenten betreffende de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967), de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (Richtlijn 88/379/EEG van de Raad van 7 juni 1988, zoals gewijzigd bij Richtlijn 99/45/EEG van het EP en de Raad van 31 mei 1999), en het op de markt brengen en het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (Richtlijn 76/769/EEG van 27 juli 1976).

1.2

In de loop der jaren zijn deze richtlijnen stuk voor stuk aangevuld en gewijzigd bij andere EG- en EEG-richtlijnen. Zo zijn de wetgevingsbepalingen veranderd en zijn de bijlagen aangepast aan de technische vooruitgang. Naast andere technische aspecten wordt in deze bijlagen aangegeven welke laboratoriumonderzoeken moeten worden uitgevoerd en welke risico- en veiligheidszinnen precies moeten worden gebruikt. Ook de chemische aanduiding en het CAS-, EG- en catalogusnummer en de toepassingen van de desbetreffende stoffen worden vermeld.

1.3

De gewijzigde richtlijnen zijn tevens bedoeld om de interne markt voor de desbetreffende stoffen en preparaten in stand te houden. Zij moeten daarom onderling op elkaar blijven aansluiten, én stroken met andere wetgevingsinstrumenten die gericht zijn op specifieke sectoren (bv. verdelgingsmiddelen of cosmetica) of bepaalde actieprogramma's ondersteunen (bv. de EU-actieplannen voor kankerbestrijding).

1.4

Het huidige voorstel is de negenentwintigste wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad. Het is het logische vervolg op Richtlijn 2004/73/EG van de Commissie van 29 april 2004 tot (toevallig eveneens de) negenentwintigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 67/548/EEG, en geeft daaraan uitvoering.

1.5

De aanpassingen aan de technische vooruitgang van Richtlijn 2004/73/EG van de Commissie impliceren o.m. de bijwerking van bijlage I bij Richtlijn 67/548/EEG van de Raad voor specifieke stoffen in verband met de indeling, de verpakking en de etikettering ervan om rekening te houden met de meest recente wetenschappelijke gegevens. Daarnaast wordt bijlage V bij dezelfde richtlijn aangepast om de methoden voor de bepaling van de fysisch-chemische eigenschappen, de toxiciteit en ecotoxiciteit van bepaalde stoffen en preparaten te verbeteren, zodat het aantal dieren dat voor experimentele doeleinden wordt gebruikt tot een minimum kan worden beperkt.

1.6

De Richtlijn 2004/73/EG van de Commissie waarin deze wijzigingen zijn vastgelegd werd gepubliceerd in april 2004 (PB L 152 blz. 1-311). Een aantal stoffen werd ingedeeld of heringedeeld als kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting (c/m/r of CMR-stoffen). Vermeld wordt dat de bepalingen in overeenstemming zijn met het advies van het Comité voor de aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van de richtlijnen met betrekking tot de opheffing van technische handelsbelemmeringen voor gevaarlijke stoffen en preparaten. Dit betekent dat de Commissie niet verplicht is eerst het EP of het EESC om advies te vragen over haar voorstel.

1.7

Volgens Richtlijn 94/60/EG van de Raad (een eerdere, veertiende wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad) mogen CMR-stoffen niet worden gebruikt in stoffen of preparaten die in de handel worden gebracht voor verkoop aan het grote publiek. Hieraan wordt uitvoering gegeven met het huidige voorstel, waarmee de stoffen in kwestie worden toegevoegd aan bijlage 1 bij Richtlijn 76/769/EEG van de Raad. Conform art. 95 van het Verdrag is in dit geval de medebeslissingsprocedure met het EP van kracht, en dient het EESC te worden geraadpleegd.

1.8

In de loop van 2004 heeft de Commissie overleg gepleegd met een aantal van de betrokken organisaties, o.m. CEFIC, CONCAWE, EUROMETAUX, BLIC (vereniging die de Europese chemische, olie-, metaal- en rubberindustrie vertegenwoordigt) en BEUC (organisatie die de consumenten vertegenwoordigt). Ook zijn deskundigen uit de lidstaten geraadpleegd.

2.   Inhoud van het Commissievoorstel

2.1

Met dit voorstel worden 346 stoffen ingevoegd die bij Richtlijn 2004/73/EG van de Commissie recentelijk of anders zijn ingedeeld in het aanhangsel bij bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG. 304 van deze stoffen zijn echter reeds onderworpen aan beperkingen op de verkoop aan het grote publiek ten gevolge van een eerdere indeling als c/m/r-stof van categorie 1 of 2. Dit houdt in dat slechts 42 van deze stoffen voor de eerste keer worden onderworpen aan een beperking op de verkoop aan het grote publiek.

2.2

Veel van deze 42 stoffen waarvan de verkoop voor het eerst wordt beperkt, worden gebruikt als grondstof, als tussenproduct bij organische synthese of voor specifieke professionele toepassingen. Uit het overleg zijn geen elementen naar voren gekomen die erop zouden wijzen dat deze stoffen of preparaten op de markt komen voor verkoop aan het grote publiek, of dat uitzonderingsmaatregelen vereist zijn.

2.3

145 van de 304 heringedeelde stoffen die eerder als kankerverwekkend van categorie 2 waren ingedeeld, worden nu bij categorie 1 ingedeeld. Dit impliceert dat voor elke stof twee correcties nodig zijn: de stof moet aan de nieuwe categorie worden toegevoegd en uit de vorige categorie worden geschrapt. Verder is een aantal wijzigingen van de „Nota's” bij elke stof noodzakelijk.

2.4

Het voorstel is bedoeld om de interne markt in stand te houden en tegelijkertijd de bescherming van de gezondheid van de consument en het milieu op een hoog niveau te verzekeren. Aangezien de stoffen in kwestie weinig worden gebruikt door het grote publiek zullen de kosten naar verwachting laag blijven. Hoe dan ook is een beperking op de verkoop de enige manier om het gebruik van CMR-stoffen door het grote publiek doeltreffend te controleren.

2.5

De lidstaten krijgen vanaf de datum van inwerkingtreding van de richtlijn twaalf maanden de tijd voor het vaststellen en publiceren van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

Net als het geval was met de vorige wijzigingen van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad komen ook in dit voorstel een — uitzonderlijk groot — aantal niet-gerelateerde stoffen aan de orde. We denken o.m. aan uit aardolie verkregen koolwaterstofstromen, pesticiden en fungiciden, algemene industriële chemische producten, anorganische en organische grondstoffen en tussenproducten.

3.2

Een verschil met andere recente wijzigingen is evenwel dat het hier niet om de basiswetgeving m.b.t. deze producten gaat. Dit voorstel vloeit enkel voort uit veranderingen in de indeling en de etikettering zoals voorgesteld en uitgevoerd bij Richtlijn 2004/73/EG van de Raad. Mochten er twijfels zijn gerezen over de geldigheid van de indeling, dan had daar eerder uiting aan moeten worden gegeven. In dit stadium is het daarvoor te laat.

3.3

De Commissie heeft zich er voor zover mogelijk van verzekerd dat de kosten van de beperkingen op de verkoop aan het grote publiek die voortvloeien uit de indeling of herindeling als CMR-stoffen, voor de producenten te verwaarlozen zullen zijn. Zij heeft in dit verband haar licht opgestoken bij CONCAWE voor de olieindustrie (i.v.m. uit aardolie verkregen koolwaterstofstromen), en bij CEFIC voor de chemische industrie (i.v.m. de twee ftalaten op de lijst, te weten BBP en DIPP), en werd daardoor nog gesterkt in haar overtuiging.

3.4

Voor de pesticiden en fungiciden, die hier onder hun merknaam (Benomyl, Azafenidin, Dinocap, Linuron) of als anorganische chemische stof (cadmiumchloride) worden weergegeven, valt moeilijker met zekerheid vast te stellen of de gevolgen inderdaad verwaarloosbaar zullen zijn. Informatie over producenten in Europa — als die er al zijn — is immers niet beschikbaar. Een zoektocht op het internet toont wel aan dat de risico's in de meeste gevallen al goed bekend zijn. Ook hier kunnen we aannemen dat stopzetting van de verkoop van de producten in kwestie aan het grote publiek geen vervelende gevolgen hoeft te hebben voor de gebruikers, aangezien geschikte alternatieve producten gemakkelijk verkrijgbaar zijn.

3.5

In dit voorstel wordt ook ingegaan op een aantal algemene problemen in verband met de interpretatie en uitvoering van de huidige EU-wetgeving voor de zogenaamde „stoffen”. Veel van de hier en in de oorspronkelijke EINECS-inventaris opgenomen „bestaande stoffen” zijn strikt genomen ingedeeld als „UVCB-stoffen”, dat wil zeggen complexe mengsels van bekende of onbekende samenstelling, zoals omschreven in een wetenschappelijk artikel uit 1999, waarnaar vervolgens verwezen wordt in een voetnoot op bladzijde 18 van de „Manual of Decisions for Implementation of the Sixth and Seventh Amendments to Directive 67/548/EEC”, gepubliceerd door het Europees Chemicaliënbureau. Het gaat in ieder geval niet om enkelvoudige stoffen, zoals in het algemeen wordt aangenomen. Verder worden er hiervan momenteel maar weinig op de markt gebracht. Dit schraagt het oordeel van de Commissie toen de EINECS-inventaris voor het eerst werd gepubliceerd, namelijk dat „EINECS het aantal commercieel belangrijke stoffen met een factor vier overschatte”, dat wil zeggen: destijds waren er circa 25 000 feitelijk in de handel in grote hoeveelheden. Waarschijnlijk zijn sommige hiervan nu vervangen door de ongeveer 5 000„nieuwe stoffen” die in ELINCS zijn opgenomen — met vergelijkbare omschrijvings- en identificatieproblemen — wat een totaal oplevert van 30 000 stoffen die momenteel op de markt zijn. Dit is beter beheersbaar dan het vaak aangehaalde aantal van 100 000, maar blijft problemen opleveren in verband met publieke en professionele toegang tot reeds verzamelde (maar niet regelmatig bijgewerkte) gegevens over ten minste de helft van deze stoffen. Ook is het voor de bevoegde autoriteiten in de lidstaten niet eenvoudig om te besluiten of een stof al dan niet „bestaand” of „nieuw” is, en, indien dat vaststaat, welke regelgevingsprocedure moet worden gevolgd.

3.6

Aangezien het zogenaamde REACH-voorstel nauw verweven is met de bestaande wetgeving zouden deze problemen zo snel mogelijk moeten worden aangepakt. Het is waarschijnlijk dat hiertoe bijkomende middelen nodig zullen zijn, die zonder uitstel beschikbaar moeten worden gesteld.

4.   Bijzondere opmerkingen

4.1

Het EESC staat achter de voorgestelde beperkingen inzake het op de markt brengen en het gebruik van bepaalde stoffen en preparaten. Deze zijn immers het noodzakelijke en wenselijke gevolg van de besluiten betreffende de indeling, de verpakking en het kenmerken, die de Commissie eerder al had genomen samen met deskundigen uit de lidstaten en na overleg met de leveranciers en andere betrokkenen.

4.2

Net als het geval was met de vorige wijzigingen op Richtlijn 76/769/EEG betreurt het Comité evenwel dat niet-gerelateerde producten in één enkele tekst worden ondergebracht. In andere omstandigheden zou zulks er toe kunnen leiden dat voortdurend specifieke wijzigingen moeten worden aangebracht om de tekst aan te passen aan de externe omstandigheden. Dit druist in tegen de beginselen van degelijk, adequaat, doeltreffend, en bovenal transparant beheer.

4.3

Gezien de complexe en schijnbaar willekeurige aard van de in de bijlage bij dit voorstel en bij Richtlijn 2004/73/EG van de Raad opgenomen lijst van stoffen is duidelijk dat nu eerst aandacht moet worden besteed aan de verbetering van de kwaliteit en de beschikbaarheid van de gegevens, vóór verder wordt gegaan met massale aanvullingen. Een verbeterd systeem, waarbij gebruik wordt gemaakt van de modernste technologieën en technieken voor gegevensverspreiding, zou de doeltreffendheid van REACH op het vlak van het verzamelen en uitwisselen van gegevens inzake de bescherming van volksgezondheid en milieu, nog versterken.

4.4

REACH is tevens bedoeld ter vereenvoudiging van het bestaande systeem, wat alle betrokkenen voordelen zou opleveren. Het lijdt immers geen twijfel dat hier nog ruimte is voor verbetering. Hoe dan ook kan het niet de bedoeling zijn dat REACH een toch al complexe en, ten minste in dit geval, vrij ondoorzichtige procedure nog ingewikkelder zou maken.

Brussel, 6 april 2005

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Anne-Marie SIGMUND


Top