Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32022D0480

    Besluit (EU) 2022/480 van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over de instelling van een enquêtecommissie om het gebruik van de Pegasus- en soortgelijke spyware voor surveillance te onderzoeken, en houdende de vaststelling van het onderwerp van de enquête, alsook van de bevoegdheden, het aantal leden en de duur van het mandaat van de commissie

    PB L 98 van 25.3.2022, p. 72–75 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2022/480/oj

    25.3.2022   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 98/72


    BESLUIT (EU) 2022/480 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

    van 10 maart 2022

    over de instelling van een enquêtecommissie om het gebruik van de Pegasus- en soortgelijke spyware voor surveillance te onderzoeken, en houdende de vaststelling van het onderwerp van de enquête, alsook van de bevoegdheden, het aantal leden en de duur van het mandaat van de commissie

    HET EUROPEES PARLEMENT,

    gezien het verzoek van 290 leden om een enquêtecommissie in te stellen voor onderzoek naar de vermeende inbreuken op of het wanbeheer bij de toepassing van het recht van de Unie wat betreft het gebruik van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware die op mobiele apparatuur geïnstalleerd is door middel van misbruik van IT-kwetsbaarheden (“soortgelijke surveillancespyware”),

    gezien het voorstel van de Conferentie van voorzitters,

    gezien artikel 226 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

    gezien Besluit 95/167/EG, Euratom, EGKS van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 19 april 1995 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het enquêterecht van het Europees Parlement (1),

    gezien de toegewijdheid van de Europese Unie aan de waarden en beginselen van vrijheid, democratie en respect voor mensenrechten en grondrechten en de rechtsstaat, zoals uiteengezet in de preambule bij het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name de artikelen 2, 6 en 21,

    gezien artikel 4, lid 2, VEU, waarin de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten voor de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de nationale veiligheid wordt bekrachtigd,

    gezien de artikelen 16 en 223 VWEU,

    gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”), en met name de artikelen 7, 8, 11, 21 en 47, waarin de daarin vermelde specifieke rechten, vrijheden en beginselen worden erkend, zoals het recht van eerbiediging van privéleven, familie- en gezinsleven, het recht van bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van meningsuiting en informatie, het recht van non-discriminatie, alsook het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, en dat volledig van toepassing is op de lidstaten wanneer zij het Unierecht toepassen, en artikel 52, lid 1, dat voorziet in een zekere beperking van de uitoefening van grondrechten en -vrijheden,

    gezien Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (de “richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie”) (2),

    gezien Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (de “algemene verordening gegevensbescherming”) (3),

    gezien Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (4),

    gezien Besluit (GBVB) 2019/797 van de Raad van 17 mei 2019 betreffende beperkende maatregelen tegen cyberaanvallen die de Unie of haar lidstaten bedreigen (5), zoals gewijzigd bij Besluit (GBVB) 2021/796 van de Raad van 17 mei 2021 (6),

    gezien Verordening (EU) 2021/821 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot instelling van een Unieregeling voor controle op de uitvoer, de tussenhandel, de technische bijstand, de doorvoer en de overbrenging van producten voor tweeërlei gebruik (7),

    gezien de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen (8),

    gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en met name de artikelen 8, 9, 13, en 17, alsook het protocol daarbij,

    gezien de leidende beginselen van de Verenigde Naties inzake bedrijfsleven en mensenrechten (9),

    gezien zijn resolutie van 12 maart 2014 over het toezichtprogramma van de NSA in de VS, toezichtsinstanties in verschillende lidstaten en gevolgen voor de grondrechten van EU-burgers en voor de trans-Atlantische samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken (10), en zijn aanbeveling betreffende versterking van de IT-beveiliging in de instellingen, organen en instanties van de EU,

    gezien artikel 208 van zijn Reglement,

    A.

    overwegende dat recent is onthuld dat meerdere landen, waaronder lidstaten, de Pegasus-surveillancespyware hebben gebruikt tegen journalisten, politici, wetshandhavers, diplomaten, advocaten, zakenmensen, actoren van het maatschappelijk middenveld en andere actoren, en dat dergelijke praktijken zeer verontrustend zijn en de gevaren van het misbruik van surveillancetechnologie met het oog op ondermijning van mensenrechten en democratie lijken te bevestigen;

    1.

    besluit tot instelling van een enquêtecommissie voor onderzoek naar de vermeende inbreuken op of het wanbeheer bij de toepassing van het recht van de Unie wat betreft het gebruik van Pegasus en soortgelijke spyware, onverminderd de bevoegdheden van de nationale of Unierechtbanken;

    2.

    besluit dat de enquêtecommissie tot taak heeft:

    onderzoek te doen naar de omvang van de vermeende inbreuken op, of het wanbeheer bij de toepassing van het recht van de Unie naar aanleiding van het gebruik van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware, informatie te verzamelen over de mate waarin lidstaten, waaronder — maar niet beperkt tot — Hongarije en Polen, of derde landen inkijkoperaties gebruiken op een wijze die een schending vormt van de rechten en de vrijheden als bedoeld in het Handvest, alsook te beoordelen welk risico dit vormt voor de waarden als vastgelegd in artikel 2 VEU, zoals democratie, de rechtsstaat en respect voor mensenrechten;

    in het kader van de uitoefening van haar taken, informatie te verzamelen en te analyseren, teneinde:

    het gebruik en de werking van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware door de lidstaten bij de toepassing van het recht van de Unie door de lidstaten in kaart te brengen, alsook de vermeende negatieve gevolgen daarvan voor de in het Handvest bedoelde grondrechten;

    vast te stellen binnen welk bestaand rechtskader de lidstaten de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware hebben verkregen en gebruikt;

    vast te stellen of de autoriteiten van de lidstaten de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware voor politieke, economische en/of andere niet-gerechtvaardigde doeleinden hebben gebruikt om journalisten, politici, wetshandhavers, diplomaten, advocaten, zakenmensen, actoren van het maatschappelijk middenveld en andere actoren te bespioneren, hetgeen een schending vormt van het recht van de Unie en van de waarden als bedoeld in artikel 2 VEU, of van de rechten in het Handvest;

    vast te stellen of het gebruik, in strijd met het Unierecht, van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware negatieve gevolgen heeft gehad voor democratische processen in de lidstaten in verband met plaatselijke, nationale en Europese verkiezingen;

    de vermeende inbreuken op of het wanbeheer door de lidstaten naar aanleiding van het gebruik van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware bij de toepassing van Richtlijn 2002/58/EG vast te stellen, in het bijzonder met betrekking tot het beginsel van vertrouwelijkheid van communicaties en het verbod op het afluisteren, aftappen, opslaan of anderszins onderscheppen of controleren van de communicatie en de daarmee verband houdende verkeersgegevens van personen;

    te bepalen of het gebruik van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware door de lidstaten schendingen van Richtlijn (EU) 2016/680 en Verordening (EU) 2016/679 waren, of daarin hebben geresulteerd, of aan het licht hebben gebracht;

    vast te stellen of de Commissie over bewijzen beschikte van het gebruik van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware tegen personen;

    vast te stellen of de lidstaten voor voldoende institutionele en wettelijke waarborgen hebben gezorgd om het illegale gebruik van spyware te voorkomen, en of personen die vermoeden dat hun rechten worden geschonden over mogelijkheden voor toegang tot een doeltreffende voorziening in rechte beschikken;

    vast te stellen of het klopt dat de lidstaten te weinig hebben gedaan om te voorkomen dat entiteiten in de EU betrokken zijn bij de ontwikkeling, de verspreiding of de financiering van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware, met inbegrip van de toeleveringsketen wat technologie en de benutting daarvan betreft, voor zover hierbij sprake is van schending van het recht van de Unie, waaronder Verordening (EU) 2021/821, en of surveillancesoftware die voor een bepaald doel op de markt wordt aangeboden (bijv. bestrijding van terrorisme) in een andere context wordt gebruikt;

    vast te stellen welke rol de regering van Israël en andere derde landen hebben gespeeld bij de levering van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware;

    vast te stellen of het gebruik van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware door de autoriteiten van de lidstaten heeft geresulteerd in de doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen, in het bijzonder — maar niet beperkt tot — NSO Group, alsook de regeringen van derde landen;

    te bepalen of het gebruik van de Pegasus of soortgelijke surveillancespyware, met de directe of indirecte betrokkenheid van aan de Unie verbonden entiteiten, heeft bijgedragen aan de illegale bespionering van journalisten, politici, wetshandhavers, diplomaten, advocaten, zakenmensen, actoren van het maatschappelijk middenveld en andere actoren in derde landen, en heeft geresulteerd in mensenrechtenschendingen die van grote zorg zijn in verband met de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid van de EU, en of dat gebruik neerkomt op schending van de waarden als bedoeld in artikel 21 VEU en het Handvest, ook wat betreft de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten van de Verenigde Naties en andere in internationale mensenrechtenverdragen vastgelegde rechten;

    vast te stellen of er voldoende redenen waren voor de Raad om in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid van de EU beperkende maatregelen vast te stellen tegen een of meer derde landen, in gevallen waarin een overeenkomstig hoofdstuk 2 van Titel V VEU genomen besluit voorzag in onderbreking of reducering van economische of financiële betrekkingen, in overeenstemming met artikel 215, lid 1, VWEU;

    vast te stellen of het gebruik van de Pegasus of soortgelijke surveillancespyware door derde landen gevolgen heeft gehad voor uit hoofde van het Unierecht gewaarborgde grondrechten, en of er voor de Raad voldoende redenen waren om in overeenstemming met artikel 218 VWEU met derde landen gesloten internationale samenwerkingsovereenkomsten aan een toetsing te onderwerpen;

    ter zake aanbevelingen te doen als zij dit nuttig acht;

    aanbevelingen te doen om de instellingen van de EU en haar leden en personeel tegen dergelijke surveillancespyware te beschermen;

    3.

    besluit dat de enquêtecommissie binnen twaalf maanden na goedkeuring van dit besluit haar eindverslag moet indienen;

    4.

    besluit dat de enquêtecommissie bij haar werkzaamheden rekening moet houden met alle belangrijke ontwikkelingen die zich voordoen tijdens haar mandaat en die betrekking hebben op het onderwerp van haar mandaat;

    5.

    onderstreept dat, om een goede samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de enquêtecommissie en de verschillende permanente commissies en subcommissies te garanderen, de voorzitter en de rapporteur van de enquêtecommissie betrokken zouden kunnen worden bij de relevante besprekingen in de permanente commissies en subcommissies, en andersom, met name in het geval van hoorzittingen van de enquêtecommissie;

    6.

    besluit dat alle door de enquêtecommissie geformuleerde aanbevelingen aan de relevante permanente commissies en subcommissies met hun respectieve bevoegdheden als bedoeld in bijlage VI bij het Reglement moeten worden voorgelegd;

    7.

    besluit dat de enquêtecommissie 38 leden zal tellen;

    8.

    verzoekt zijn voorzitter zorg te dragen voor publicatie van dit besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie.


    (1)  PB L 113 van 19.5.1995, blz. 1.

    (2)  PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.

    (3)  PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1.

    (4)  PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89.

    (5)  PB L 129 I van 17.5.2019, blz. 13.

    (6)  PB L 174 I van 18.5.2021, blz. 1.

    (7)  PB L 206 van 11.6.2021, blz. 1.

    (8)  PB L 278 van 8.10.1976, blz. 5.

    (9)  https://www.ohchr.org/Documents/Publications/GuidingPrinciplesBusinessHR_EN.pdf

    (10)  PB C 378 van 9.11.2017, blz. 104.


    Top