This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32019R0876
Regulation (EU) 2019/876 of the European Parliament and of the Council of 20 May 2019 amending Regulation (EU) No 575/2013 as regards the leverage ratio, the net stable funding ratio, requirements for own funds and eligible liabilities, counterparty credit risk, market risk, exposures to central counterparties, exposures to collective investment undertakings, large exposures, reporting and disclosure requirements, and Regulation (EU) No 648/2012 (Text with EEA relevance.)
Verordening (EU) 2019/876 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de hefboomratio, de nettostabielefinancieringsratio, vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen, rapportage- en openbaarmakingsvereisten, en van Verordening (EU) nr. 648/2012 (Voor de EER relevante tekst.)
Verordening (EU) 2019/876 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de hefboomratio, de nettostabielefinancieringsratio, vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen, rapportage- en openbaarmakingsvereisten, en van Verordening (EU) nr. 648/2012 (Voor de EER relevante tekst.)
PE/15/2019/REV/1
PB L 150 van 7.6.2019, p. 1–225
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
In force: This act has been changed. Current consolidated version: 27/06/2020
7.6.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 150/1 |
VERORDENING (EU) 2019/876 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 20 mei 2019
tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de hefboomratio, de nettostabielefinancieringsratio, vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen, rapportage- en openbaarmakingsvereisten, en van Verordening (EU) nr. 648/2012
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In de nasleep van de financiële crisis die zich in 2007-2008 afspeelde, heeft de Unie, om de veerkracht van haar financiële instellingen te versterken, een ingrijpende hervorming van het regelgevingskader voor financiële diensten doorgevoerd. Die hervorming was grotendeels gebaseerd op de internationale normen die in 2010 in het Bazels Comité voor bankentoezicht (BCBS) zijn overeengekomen, bekend als het Bazel III-kader. Als een van de vele maatregelen bevatte dit hervormingspakket de vaststelling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) en Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (5), waarmee de prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (instellingen) zijn aangescherpt. |
(2) |
Hoewel deze hervorming het financiële bestel stabieler heeft gemaakt en beter heeft gewapend tegen diverse soorten mogelijke toekomstige schokken en crises, heeft zij niet alle vastgestelde problemen opgelost. Een belangrijke reden daarvoor was het feit dat internationale normerende instellingen zoals het BCBS en de Raad voor financiële stabiliteit (FSB) hun werkzaamheden rond internationaal overeengekomen oplossingen voor het aanpakken van die problemen, op dat moment nog niet hadden voltooid. Nu die werkzaamheden inzake belangrijke aanvullende hervormingen zijn afgerond, moeten de resterende problemen worden aangepakt. |
(3) |
In haar mededeling van 24 november 2015 getiteld: "Naar de voltooiing van de bankenunie", onderkende de Commissie dat de risico's verder moeten afgebouwd en beloofde zij met een wetgevingsvoorstel te komen dat op internationaal overeengekomen normen voortbouwt. Ook de Raad, in zijn conclusies van 17 juni 2016, en het Europees Parlement, in zijn resolutie van 10 maart 2016 over de bankenunie - jaarverslag 2015 (6), onderkenden dat verdere concrete wetgevende stappen moeten worden gezet wat betreft het afbouwen van risico's in de financiële sector. |
(4) |
Risicoverminderende maatregelen moeten niet alleen de veerkracht van het Europese bankenstelsel en het vertrouwen van de markten erin verder versterken, maar ook de grondslag leggen voor verdere vooruitgang bij de voltooiing van de bankenunie. Die maatregelen moeten ook worden bezien tegen de achtergrond van ruimere uitdagingen waar de Unie-economie voor staat, met name de noodzaak om groei en banen te stimuleren in tijden van onzekere economische vooruitzichten. In die context zijn diverse belangrijke beleidsinitiatieven genomen, zoals het investeringsplan voor Europa en de kapitaalmarktenunie, teneinde de economie van de Unie te versterken. Daarom is een vlotte wisselwerking nodig tussen alle risicoverminderende maatregelen en die beleidsinitiatieven, alsmede de ruimere recente hervormingen in de financiële sector. |
(5) |
De bepalingen van deze verordening moeten gelijkwaardig zijn met internationaal overeengekomen normen en moeten waarborgen dat Richtlijn 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 575/2013 gelijkwaardig blijven met het Bazel III-kader. De gerichte aanpassingen om rekening te houden met specifieke Uniekenmerken en ruimere beleidsoverwegingen moeten beperkt blijven in omvang of in tijd, zodat de algehele soliditeit van het prudentiële kader niet in het gedrang komt. |
(6) |
Bestaande risicoverminderende maatregelen en, met name, rapportage- en openbaarmakingsvereisten moeten ook worden verbeterd zodat ze evenrediger kunnen worden toegepast en geen aanleiding geven tot buitensporige regeldruk, inzonderheid voor kleinere en minder complexe instellingen. |
(7) |
Met het oog op gerichte vereenvoudigingen van de vereisten conform het evenredigheidsbeginsel is een precieze definitie nodig van kleine en niet-complexe instellingen. Een eenvormige absolute drempel alleen houdt geen rekening met de bijzondere kenmerken van de nationale bankenmarkten. De lidstaten moeten daarom gebruik kunnen maken van hun discretionaire bevoegdheid om de drempel in overeenstemming te brengen met nationale omstandigheden en in voorkomend geval naar beneden bij te stellen. Aangezien de omvang van een instelling alleen niet doorslaggevend is voor het risicoprofiel ervan, moet er door middel van aanvullende kwalitatieve criteria voor worden gezorgd dat een instelling pas als kleine en niet-complexe instelling wordt aangemerkt en gebruik kan maken van meer evenredige regels indien zij aan alle toepasselijke criteria voldoet. |
(8) |
Hefboomratio's dragen bij tot het behoud van financiële stabiliteit doordat ze als achtervangmechanisme voor risicogebaseerde kapitaalvereisten functioneren en doordat ze de opbouw van buitensporige hefboomwerking tijdens een economische opleving inperken. Het BCBS heeft de internationale norm inzake de hefboomratio herzien om bepaalde aspecten van de vorm van die ratio te specificeren. Verordening (EU) nr. 575/2013 moet op de herziene norm worden afgestemd zodat internationaal een gelijk speelveld heerst voor binnen de Unie gevestigde instellingen die buiten de Unie actief zijn, en de hefboomratio een effectieve aanvulling blijft op risicogebaseerde eigenvermogensvereisten. Daarom moet een hefboomratiovereiste worden geïntroduceerd als aanvulling op het bestaande stelsel voor rapportage en openbaarmaking van de hefboomratio. |
(9) |
Om de kredietverstrekking door instellingen aan bedrijven en particuliere huishoudens niet nodeloos te belemmeren en om ongewenste negatieve effecten op de marktliquiditeit te voorkomen, moet het hefboomratiovereiste worden vastgesteld op een niveau waar het als een geloofwaardig achtervangmechanisme voor het risico op buitensporige hefboomwerking functioneert, zonder de economische groei af te remmen. |
(10) |
De bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (7) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) (EBA), concludeerde in haar verslag aan de Commissie van 3 augustus 2016 over het hefboomratiovereiste dat een op 3 % geijkte hefboomratio voor tier 1-kapitaal voor iedere soort kredietinstelling een geloofwaardig achtervangmechanisme zou zijn. Over een hefboomratiovereiste van 3 % werd ook overeenstemming bereikt op internationaal niveau in het BCBS. Daarom moet het hefboomratiovereiste op 3 % worden geijkt. |
(11) |
Een hefboomratiovereiste van 3 % zou bepaalde bedrijfsmodellen en branches evenwel meer belemmeren dan andere. De openbare kredietverstrekking via publieke ontwikkelingsbanken en exportkredieten met overheidssteun zou hieronder met name disproportioneel lijden. Voor die soorten blootstellingen moet de hefboomratio derhalve worden aangepast. Bijgevolg moeten voor het helpen verifiëren van het publieke mandaat van die kredietinstellingen duidelijke criteria worden vastgesteld die betrekking hebben op aspecten zoals vestiging, soort activiteiten, doelstelling, waarborgregelingen door overheidsorganen en beperkingen van de depositoactiviteiten. Onder welke vorm en op welke wijze die kredietinstellingen worden opgezet, moet evenwel aan de centrale, regionale of lokale overheid van de lidstaat worden overgelaten; zo kunnen die overheden een nieuwe kredietinstelling oprichten of een reeds bestaande entiteit verwerven of overnemen, onder meer via concessies en in het kader van afwikkelingsprocedures. |
(12) |
Een hefboomratio mag instellingen ook niet verhinderen centrale clearingdiensten te verstrekken voor cliënten. Daarom moeten de initiële marges op centraal geclearde derivatentransacties die instellingen van hun cliënten ontvangen en aan centrale tegenpartijen (CTP's) doorgeven, van de maatstaf van totale blootstelling worden uitgesloten. |
(13) |
In uitzonderlijke omstandigheden die rechtvaardigen dat bepaalde blootstellingen aan centrale banken worden uitgesloten van de hefboomratio, en met het oog op een vlottere uitvoering van het monetaire beleid, moeten de bevoegde autoriteiten die blootstellingen tijdelijk kunnen uitsluiten van de maatstaf van totale blootstelling. Daartoe moeten zij publiekelijk, na overleg met de betrokken centrale bank, verklaren dat die uitzonderlijke omstandigheden zich voordoen. Het hefboomratiovereiste moet evenredig worden herijkt om het effect van de uitsluiting te compenseren. Door deze herijking worden risico's voor de financiële stabiliteit met negatieve gevolgen voor de betrokken banksectoren uitgesloten en blijft de door de hefboomratio geboden veerkracht gehandhaafd. |
(14) |
Voor instellingen die overeenkomstig artikel 131 van Richtlijn 2013/36/EU en de in december 2017 gepubliceerde normen van het BCBS inzake een hefboomratiobuffer voor mondiaal systeemrelevante banken (MSB's) als mondiaal systeemrelevante instellingen (MSI's) zijn aangemerkt, moet een hefboomratiobuffervereiste worden ingevoerd. De hefboomratiobuffer werd door het BCBS geijkt met als specifiek doel de naar verhouding grotere risico's voor de financiële stabiliteit die uitgaan van MSB's te limiteren en moet in dit stadium derhalve alleen op MSI's worden toegepast. Er moet echter nog verder onderzoek worden verricht om na te gaan of het dienstig zou zijn het hefboomratiobuffervereiste toe te passen op andere systeemrelevante instellingen ("ASI's") in de zin van Richtlijn 2013/36/EU en, als dat het geval is, op welke manier de ijking moet worden aangepast aan de specifieke kenmerken van deze instellingen. |
(15) |
Op 9 november 2015 heeft de FSB de nadere kenmerken van de totale verliesabsorptiecapaciteit ("total loss-absorbing capacity" - TLAC) (hierna genoemd "de TLAC-norm") bekendgemaakt, die op de G20-top van november 2015 in Turkije zijn goedgekeurd. Volgens de TLAC-norm moeten MSB's een voldoende groot volume sterk verliesabsorberende (bail-inbare) passiva aanhouden, om bij een afwikkeling te kunnen zorgen voor een soepele en snelle verliesabsorptie en herkapitalisatie. De TLAC-norm moet in Unierecht worden omgezet. |
(16) |
Bij de omzetting van de TLAC-norm in Unierecht moet rekening worden gehouden met het in Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (8) beschreven instellingsspecifieke minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva (MREL). Aangezien met de TLAC -norm en de MREL dezelfde doelstelling wordt nagestreefd – ervoor zorgen dat instellingen voldoende verliesabsorptiecapaciteit hebben – moeten de twee vereisten complementaire onderdelen van een gemeenschappelijk raamwerk zijn. Concreet moet het geharmoniseerde minimumniveau van de TLAC-norm worden ingevoerd in Verordening (EU) nr. 575/2013 via een nieuw vereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, terwijl de instellingsspecifieke opslagfactor voor MSI's en het instellingsspecifieke vereiste inzake niet-MSI's moeten worden ingevoerd via gerichte wijzigingen van Richtlijn 2014/59/EU en Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad (9). De bepalingen waarmee de TLAC-norm in Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt ingevoerd, moeten worden gelezen in samenhang met de bepalingen die worden opgenomen in Richtlijn 2014/59/EU en Verordening (EU) nr. 806/2014, en met Richtlijn 2013/36/EU. |
(17) |
Conform de TLAC-norm, die alleen betrekking heeft op MSB's, moet het bij deze verordening ingevoerde minimumvereiste voor een toereikend bedrag aan eigen vermogen en sterk verliesabsorberende passiva alleen gelden voor MSI's. De in deze verordening opgenomen regels voor in aanmerking komende passiva moeten evenwel gelden voor alle instellingen, in overeenstemming met de complementaire aanpassingen en vereisten in Richtlijn 2014/59/EU. |
(18) |
Net zoals bij de TLAC-norm het geval is, moet het vereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva gelden voor af te wikkelen entiteiten die zelf MSI's zijn of deel uitmaken van een als MSI aangemerkte groep. Afhankelijk van de vraag of dit soort af te wikkelen entiteiten zelfstandige instellingen zonder dochterondernemingen zijn, dan wel moederondernemingen, moet het vereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva gelden op individuele basis of op geconsolideerde basis. |
(19) |
Richtlijn 2014/59/EU biedt de mogelijkheid om afwikkelingsinstrumenten niet alleen voor instellingen te gebruiken, maar ook voor financiële holdings en gemengde financiële holdings. Financiële moederholdings en gemengde financiële moederholdings moeten dus net als moederinstellingen over voldoende verliesabsorptiecapaciteit beschikken. |
(20) |
Opdat het vereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva effect sorteert, is het van essentieel belang dat de instrumenten die worden aangehouden om aan dat vereiste te voldoen, een hoge verliesabsorptiecapaciteit hebben. Passiva die van het in Richtlijn 2014/59/EU bedoelde bail-in-instrument zijn uitgesloten, hebben niet die capaciteit, en dat is evenmin het geval bij andere passiva die in beginsel misschien wel bail-inbaar zijn, maar problemen kunnen doen rijzen wanneer zij in de praktijk deel van een bail-in uitmaken. Die passiva mogen derhalve niet worden geacht in aanmerking te komen voor het vereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva. Daartegenover staat dat kapitaalinstrumenten, evenals achtergestelde verplichtingen, een hoge verliesabsorptiecapaciteit hebben. Ook het verliesabsorptiepotentieel van passiva met dezelfde rang als bepaalde uitgesloten passiva moet, in lijn met de TLAC-norm, tot op zekere hoogte worden erkend. |
(21) |
Om te voorkomen dat passiva voor de toepassing van het vereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva dubbel worden geteld, moeten voor de aftrek van aangehouden in aanmerking komende passivabestanddelen regels worden ingevoerd die een afspiegeling zijn van de overeenkomstige aftrekbenadering die in Verordening (EU) nr. 575/2013 al voor kapitaalinstrumenten is ontwikkeld. Volgens die benadering moeten aangehouden in aanmerking komende passiva-instrumenten eerst worden afgetrokken van in aanmerking komende passiva en, voor zover er onvoldoende passiva zijn, vervolgens van tier 2-kapitaalinstrumenten. |
(22) |
De TLAC-norm bevat een aantal criteria om passiva in aanmerking te nemen die strenger zijn dan de bestaande criteria om kapitaalinstrumenten in aanmerking te nemen. Met het oog op coherentie moeten de criteria om kapitaalinstrumenten in aanmerking te nemen, vanaf 1 januari 2022 dienovereenkomstig worden aangepast wat betreft het niet in aanmerking nemen van via special purpose entities uitgegeven instrumenten. |
(23) |
Voor tier 1-kernkapitaalinstrumenten moet er een duidelijke en transparante goedkeuringsprocedure komen die ertoe kan bijdragen dat deze instrumenten een hoge kwaliteit behouden. Daarom moeten bevoegde autoriteiten de taak krijgen deze instrumenten goed te keuren voordat instellingen ze als tier 1-kernkapitaal mogen aanmerken. Bevoegde autoriteiten hoeven evenwel geen voorafgaande goedkeuring verlangen voor tier 1-kernkapitaalinstrumenten die zijn uitgegeven op basis van reeds door de bevoegde autoriteit goedgekeurde juridische documentatie en die vallen onder wezenlijk dezelfde bepalingen als die welke gelden voor kapitaalinstrumenten waarvoor de instelling voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit heeft verkregen om ze als tier 1-kernkapitaalinstrumenten aan te merken. In dat geval moeten instellingen, in plaats van een voorafgaande goedkeuring te vragen, hun bevoegde autoriteiten in kennis kunnen stellen van hun voornemen om dergelijke instrumenten uit te geven. Dat moet geruime tijd voor de indeling van de instrumenten als tier 1-kernkapitaalinstrumenten gebeuren zodat de bevoegde autoriteiten de tijd hebben om deze instrumenten indien nodig te evalueren. Gelet op de taak van de EBA om de convergentie tussen toezichtspraktijken te bevorderen en de kwaliteit van eigenvermogensinstrumenten te verbeteren, moeten de bevoegde autoriteiten de EBA raadplegen alvorens nieuwe vormen van tier 1-kernkapitaalinstrumenten goed te keuren. |
(24) |
Kapitaalinstrumenten komen slechts in aanmerking als aanvullend tier 1- of tier 2-instrumenten voor zover zij aan de toepasselijke toelaatbaarheidscriteria voldoen. Die kapitaalinstrumenten kunnen eigen vermogen of verplichtingen omvatten, waaronder achtergestelde leningen die aan die criteria voldoen. |
(25) |
Kapitaalinstrumenten of delen van kapitaalinstrumenten mogen alleen als eigenvermogensinstrumenten worden aangemerkt voor zover zij zijn volgestort. Zolang delen van een instrument niet zijn volgestort, mogen zij niet als eigenvermogensinstrumenten worden aangemerkt. |
(26) |
Eigenvermogensinstrumenten en in aanmerking komende passiva mogen niet vallen onder verrekenings- of salderingsovereenkomsten die in geval van afwikkeling de verliesabsorptiecapaciteit ervan zouden aantasten. Dit mag niet betekenen dat in de voor de passiva geldende contractuele bepalingen een clausule moet worden opgenomen waarin uitdrukkelijk wordt vermeld dat het instrument niet onder verrekenings- of salderingsrechten valt. |
(27) |
Nu de bankensector zich in een steeds digitalere omgeving ontwikkelt, wordt software een belangrijker soort activa. Prudent gewaardeerde softwareactiva waarvan de waarde niet wezenlijk wordt beïnvloed door de afwikkeling, insolventie of liquidatie van een instelling, mogen niet worden onderworpen aan de aftrek van immateriële activa van tier 1-kernkapitaalbestanddelen. Deze verduidelijking is belangrijk, omdat software een breed concept is dat betrekking heeft op veel soorten activa die niet allemaal hun waarde behouden in een "gone concern"-situatie. In dit verband moet rekening worden gehouden met verschillen in de waardering en afschrijving van softwareactiva en de gerealiseerde verkopen van die activa. Voorts moet rekening worden gehouden met internationale ontwikkelingen en verschillen in de manier waarop software-investeringen in de regelgeving worden behandeld, met verschillende prudentiële regels die van toepassing zijn op instellingen en verzekeringsondernemingen, alsmede met de diversiteit van de financiële sector in de Unie, meer bepaald met niet-gereglementeerde entiteiten zoals financiële technologiebedrijven. |
(28) |
Om cliff-edge-effecten te voorkomen, moet met betrekking tot bepaalde toelaatbaarheidscriteria grandfathering worden toegepast op bestaande instrumenten. Voor passiva die zijn uitgegeven vóór 27 juni 2019, moet een ontheffing van bepaalde toelaatbaarheidscriteria voor eigenvermogensinstrumenten en in aanmerking komende passiva worden verleend. Die grandfathering moet gelden voor passiva die, waar toepasselijk, meetellen voor het achtergestelde deel van de TLAC en het achtergestelde deel van de MREL krachtens Richtlijn 2014/59/EU, alsook voor passiva die, waar toepasselijk, meetellen voor het niet-achtergestelde deel van de TLAC en het niet-achtergestelde deel van de MREL krachtens Richtlijn 2014/59/EU. Voor eigenvermogensinstrumenten moet de grandfathering op 28 juni 2025 verstrijken. |
(29) |
In aanmerking komende passiva-instrumenten, ook die met nog een resterende looptijd van minder dan één jaar, mogen slechts worden afgelost indien de afwikkelingsautoriteit daarvoor vooraf haar toestemming heeft gegeven. Die voorafgaande toestemming kan ook een algemene voorafgaande toestemming zijn; in dat geval moet de aflossing plaatsvinden binnen de beperkte termijn en voor een vooraf bepaald bedrag waarin de algemene voorafgaande toestemming voorziet. |
(30) |
Sinds de vaststelling van Verordening (EU) nr. 575/2013 is de internationale norm inzake de prudentiële behandeling van blootstellingen van instellingen aan centrale tegenpartijen (CTP's) gewijzigd om de behandeling van blootstellingen van instellingen aan gekwalificeerde CTP's (GCTP's) te verbeteren. Opvallende punten bij de herziening van die norm zijn onder meer het gebruik van één methode voor het bepalen van het eigenvermogensvereiste voor blootstellingen als gevolg van bijdragen aan een wanbetalingsfonds, een uitdrukkelijk plafond voor de op blootstellingen aan GCTP's toegepaste totale eigenvermogensvereisten, en een meer risicogevoelige benadering om de waarde van derivaten uit te drukken bij het berekenen van de hypothetische middelen van een GCTP. Tegelijkertijd bleef de behandeling van blootstellingen aan niet-gekwalificeerde CTP's ongewijzigd. Aangezien met de herziene internationale normen een behandeling is ingevoerd die binnen een context van centrale clearing beter geschikt is, moet het Unierecht worden gewijzigd zodat die normen daarin worden opgenomen. |
(31) |
Opdat instellingen hun blootstellingen in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in instellingen voor collectieve belegging (icb's) adequaat beheren, moeten de regels voor de behandeling van die blootstellingen risicogevoelig zijn en transparantie ten aanzien van de onderliggende blootstellingen van icb's bevorderen. Het BCBS heeft daarom zijn goedkeuring gehecht aan een herziene norm die een duidelijke hiërarchie vastlegt van benaderingen om voor die blootstellingen risicogewogen posten te berekenen. Die hiërarchie weerspiegelt de transparantiegraad van de onderliggende blootstellingen. Verordening (EU) nr. 575/2013 moet op die internationaal overeengekomen regels worden afgestemd. |
(32) |
Voor een instelling die zich verplicht tot een minimumwaarde in het uiteindelijke belang van retailcliënten voor een belegging in een recht van deelneming of aandeel in een icb, onder meer in het kader van een door de overheid gesteunde particuliere pensioenregeling, is geen betaling vereist door de instelling of onderneming die onder dezelfde prudentiële consolidatie valt, tenzij de waarde van de aandelen of de rechten van deelneming van de cliënt in de icb op een of meer in het contract bepaalde tijdstippen het gewaarborgde bedrag onderschrijdt. In de praktijk is het derhalve weinig waarschijnlijk dat de verplichting moet worden vervuld. Indien de minimumwaardeverplichting van een instelling beperkt is tot een percentage van het bedrag dat een cliënt oorspronkelijk had belegd in aandelen of rechten van deelneming in een icb (minimumwaardeverplichting voor een vast bedrag) of tot een bedrag dat afhankelijk is van de prestatie van financiële indicatoren of marktindices tot een bepaald tijdstip, vormt elk actueel positief verschil tussen de waarde van de aandelen of rechten van deelneming van de cliënt en de actuele waarde van het gewaarborgde bedrag op een bepaalde datum een buffer die het risico op uitbetaling van het gewaarborgde bedrag door de instelling beperkt. Om al die redenen is een lagere omrekeningsfactor gerechtvaardigd. |
(33) |
Voor de berekening van de blootstellingswaarde van derivatentransacties volgens het kader voor tegenpartijkredietrisico biedt Verordening (EU) nr. 575/2013 instellingen momenteel de keuze tussen drie verschillende standaardbenaderingen: de standaardmethode (SM), de op de waardering tegen marktwaarde gebaseerde methode (WtMWM) en de oorspronkelijkeblootstellingsmethode (OBM). |
(34) |
Die standaardbenaderingen houden echter onvoldoende rekening met het risicobeperkend effect van zekerheden bij de blootstellingen. De ijkingen ervan zijn achterhaald en de tijdens de financiële crisis waargenomen grote volatiliteit komt er niet in tot uiting. Ook de voordelen van verrekening worden er onvoldoende in weerspiegeld. Om die tekortkomingen te verhelpen heeft het BCBS besloten de SM en de WtMWM te vervangen door een nieuwe standaardbenadering voor het berekenen van de blootstelling van derivatenblootstellingen, de zogenoemde standaardbenadering voor tegenpartijkredietrisico (SB-TKR). Aangezien met de herziene internationale normen een nieuwe standaardbenadering is ingevoerd die binnen een context van centrale clearing beter geschikt is, moet het Unierecht worden gewijzigd zodat die normen daarin worden opgenomen. |
(35) |
De SB-TKR is risicogevoeliger dan de SM en de WtMWM, en zou dus moeten resulteren in eigenvermogensvereisten die de aan derivatentransacties van instellingen verbonden risico's beter weergeven. Tegelijk is het mogelijk dat het voor sommige instellingen die momenteel de WtMWM gebruiken, te complex en lastig blijkt de SB-TKR toe te passen. Voor instellingen die voldoen aan vooraf bepaalde toelaatbaarheidscriteria en voor instellingen die deel uitmaken van een groep die op geconsolideerde basis aan die criteria voldoet, moet een vereenvoudigde versie van de SB-TKR (de "vereenvoudigde SB-TKR") worden ingevoerd. Die vereenvoudigde versie zal minder risicogevoelig zijn dan de SB-TKR, en moet dus correct worden geijkt, zodat de blootstellingswaarde van derivatentransacties daarmee niet wordt onderschat. |
(36) |
Voor instellingen met beperkte derivatenblootstellingen die momenteel de WtMWM of de OBM gebruiken, kan zowel de SB-TKR als de vereenvoudigde SB-TKR te complex zijn om toe te passen. Daarom moet de OBM als alternatieve benadering worden voorbehouden voor instellingen die voldoen aan vooraf bepaalde toelaatbaarheidscriteria en voor instellingen die deel uitmaken van een groep die op geconsolideerde basis aan deze criteria voldoet, maar worden herzien om de belangrijkste tekortkomingen ervan aan te pakken. |
(37) |
Om een instelling bij haar keuze van toegestane benaderingen te begeleiden, moeten heldere criteria worden ingevoerd. Die criteria moeten uitgaan van de omvang van de derivatenactiviteiten van een instelling, die aangeeft welke mate van complexiteit een instelling moet aankunnen voor het berekenen van de blootstellingswaarde. |
(38) |
Tijdens de financiële crisis waren de verliezen op de handelsportefeuille voor sommige in de Unie gevestigde instellingen substantieel. Een aantal van hen bleken niet over voldoende kapitaal te beschikken om die verliezen te ondervangen en moesten daarom om buitengewone financiële steun van de overheid vragen. Die vaststellingen hebben het BCBS ertoe gebracht een aantal tekortkomingen weg te werken in de prudentiële behandeling van handelsportefeuilleposities, namelijk de eigenvermogensvereisten voor marktrisico. |
(39) |
In 2009 is de eerste reeks hervormingen op internationaal niveau afgerond en in Unierecht omgezet bij Richtlijn 2010/76/EU van het Europees Parlement en de Raad (10). De hervorming van 2009 bood echter geen oplossing voor de structurele tekortkomingen van de eigenvermogensvereisten voor marktrisiconormen. Het gebrek aan een duidelijke afbakening tussen de handelsportefeuille en de bankportefeuille bood kansen voor reguleringsarbitrage, en omdat de eigenvermogensvereisten voor marktrisico niet risicogevoelig waren, kon het volledige scala risico's waaraan instellingen waren blootgesteld, niet worden gevat. |
(40) |
Het BCBS gaf de aanzet voor de grondige herziening van de handelsportefeuille (GHHP) om oplossingen te vinden voor de structurele tekortkomingen van de eigenvermogensvereisten voor marktrisiconormen. Die werkzaamheden leidden in januari 2016 tot een herzien marktrisicokader. De Group of Central Bank Governors and Heads of Supervision besloot in december 2017 tot verlenging van de omzettingstermijn voor het herziene marktrisicokader, zodat instellingen meer tijd krijgen voor het ontwikkelen van de nodige systeeminfrastructuur, maar ook zodat het BCBS zich kan buigen over bepaalde specifieke kwesties in verband met het kader. Het betreft onder meer een evaluatie van de ijkingen voor de standaard- en de internemodellenbenadering ter wille van de consistentie met de oorspronkelijke verwachtingen van het BCBS. Na afloop van deze evaluatie en voordat een effectbeoordeling wordt verricht om het effect van alle resulterende herzieningen van het GHHP-kader op instellingen in de Unie te beoordelen, moeten alle instellingen in de Unie die onder het GHHP-kader zouden vallen, beginnen met de rapportage van de berekeningen volgens de herziene standaardbenadering. Daartoe moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie een handeling vast te stellen om de berekeningen inzake rapportagevereisten volledig in werking te doen treden conform de internationale ontwikkelingen. De Commissie moet die gedelegeerde handeling uiterlijk op 31 december 2019 vaststellen. Instellingen moeten uiterlijk één jaar na de vaststelling van die gedelegeerde handeling beginnen met de rapportage van die berekening. Daarnaast moeten instellingen die toestemming krijgen om voor de rapportage de herziene internemodellenbenadering van het GHHP-kader te gebruiken, drie jaar na de volledige inwerkingtreding ervan ook de berekening volgens de internemodellenbenadering rapporteren. |
(41) |
De invoering van rapportagevereisten voor de GHHP-benaderingen moet worden gezien als de eerste stap naar de volledige implementatie van het GHHP-kader in de Unie. Rekening houdend met de definitieve, door het BCBS doorgevoerde herzieningen van het GHHP-kader, de resultaten van het effect van deze herzieningen op instellingen in de Unie en de in deze verordening reeds beschreven GHHP-benaderingen voor rapportagevereisten, moet de Commissie uiterlijk op 30 juni 2020, waar toepasselijk, bij het Europees Parlement en de Raad een wetgevingsvoorstel indienen over de manier waarop het GHHP-kader in de Unie moet worden geïmplementeerd om de eigenvermogensvereisten voor marktrisico vast te stellen. |
(42) |
Voor instellingen met beperkte handelsportefeuilleactiviteiten moet er een evenredige behandeling voor marktrisico gelden, zodat meer instellingen met beperkte handelsportefeuilleactiviteiten gebruik kunnen maken van het kredietrisicokader voor bankportefeuilleposities zoals beschreven in een herziene versie van de afwijking voor kleine handelsportefeuilleactiviteiten. Het evenredigheidsbeginsel moet ook in aanmerking worden genomen wanneer de Commissie herevalueert hoe instellingen met een middelgrote handelsportefeuilleactiviteiten de eigenvermogensvereisten voor marktrisico moeten berekenen. De ijking van de eigenvermogensvereisten voor marktrisico voor instellingen met middelgrote handelsportefeuilleactiviteiten moet met name worden geëvalueerd in het licht van de ontwikkelingen op internationaal niveau. Ondertussen moeten instellingen met middelgrote handelsportefeuilleactiviteiten net als instellingen met geringe handelsportefeuilleactiviteiten worden vrijgesteld van de rapportagevereisten in het kader van de GHHP. |
(43) |
Het kader voor grote blootstellingen moet worden versterkt om het vermogen van instellingen om verliezen te absorberen te verbeteren en internationale normen beter na te leven. Daartoe moet kapitaal van een hogere kwaliteit worden gebruikt als kapitaalbasis voor de berekening van de limiet voor grote blootstellingen en moeten blootstellingen aan kredietderivaten worden berekend volgens de SB-TKR. Ter beperking van de systeemrisico's ten gevolge van de verwevenheid tussen grote instellingen en de gevolgen die de wanbetaling van tegenpartijen van MSI's voor de financiële stabiliteit kan hebben, moet de limiet voor de eventuele blootstellingen van MSI's aan andere MSI's voorts worden verlaagd. |
(44) |
De liquiditeitsdekkingsratio (LCR) zorgt ervoor dat instellingen op korte termijn zware druk kunnen weerstaan, maar waarborgt niet dat die instellingen op langere termijn een stabiele financieringsstructuur zullen hebben. Aldus is gebleken dat op Unieniveau een gedetailleerd, bindend stabielefinancieringsvereiste moet worden ontwikkeld waaraan te allen tijde moet worden voldaan, om zo buitensporige looptijdmismatches tussen activa en passiva en een te grote afhankelijkheid van kortlopende wholesalefinanciering te voorkomen. |
(45) |
Conform de stabiele-financieringsnorm van het BCBS moeten daarom regels worden vastgesteld die het stabielefinancieringsvereiste bepalen als een verhouding tussen het bedrag aan beschikbare stabiele financiering van een instelling en het bedrag van haar vereiste stabiele financiering over een periode van één jaar. Dit bindende vereiste moet het vereiste inzake de nettostabielefinancieringsratio (NSFR) worden genoemd. Het aan stabiele financiering beschikbare bedrag moet worden berekend door de passiva en het eigen vermogen van de instelling te vermenigvuldigen met passende factoren die weergeven hoe betrouwbaar ze zijn over de horizon van één jaar van de NSFR. Het aan stabiele financiering vereiste bedrag moet worden berekend door de activa en de blootstellingen buiten de balanstelling van de instelling te vermenigvuldigen met passende factoren die de liquiditeitskenmerken en de resterende looptijden over de horizon van één jaar van de NSFR weergeven. |
(46) |
De NSFR moet worden uitgedrukt als een percentage en worden vastgesteld op ten minste 100 %, hetgeen aangeeft dat een instelling voldoende stabiele financiering aanhoudt om over een periode van één jaar zowel onder normale als onder stressomstandigheden aan haar financieringsbehoeften te voldoen. Mocht de NSFR van een instelling onder het 100 %-niveau zakken, dan moet zij voldoen aan de in Verordening (EU) nr. 575/2013 bepaalde specifieke vereisten om haar NSFR tijdig terug op het minimumniveau te brengen. De toepassing van toezichtsmaatregelen indien niet aan het NSFR-vereiste wordt voldaan, mag geen automatisch karakter hebben. De bevoegde autoriteiten moeten de redenen voor niet-naleving van het NSFR-vereiste beoordelen voordat ze eventueel toezichtsmaatregelen bepalen. |
(47) |
Conform de aanbevelingen van de EBA in haar verslag van 15 december 2015 over stabielefinancieringsvereisten krachtens artikel 510 van Verordening (EU) nr. 575/2013 moeten de regels voor het berekenen van de NSFR nauwkeurig worden afgestemd op de BCBS-normen, inclusief ontwikkelingen in die normen met betrekking tot de behandeling van derivatentransacties. De noodzaak rekening te houden met een aantal specifieke Europese kenmerken om te voorkomen dat het NSFR-vereiste een hinderpaal is voor de financiering van de Europese reële economie, rechtvaardigt evenwel dat voor het bepalen van de Europese NSFR de door het BCBS ontwikkelde NSFR op een aantal punten wordt aangepast. Die aanpassingen als gevolg van de Europese context worden aanbevolen door de EBA en houden in hoofdzaak verband met specifieke behandelingen voor pass-throughmodellen in het algemeen en de uitgifte van gedekte obligaties in het bijzonder; handelsfinancieringsactiviteiten; gecentraliseerde gereglementeerde spaargelden; volledig gedekte woonkredieten, kredietcoöperaties; CTP's en centrale effectenbewaarinstellingen (CSD's) die geen aanzienlijke looptijdtransformatie verrichten. Die voorgestelde specifieke behandelingen zijn grotendeels een afspiegeling van de voorkeursbehandeling die deze activiteiten in de Europese LCR krijgen in vergelijking met de door het BCBS ontwikkelde LCR. Omdat de NSFR een aanvulling is op de LCR, moeten die beide ratio's coherent zijn in hun definitie en ijking. Dit geldt met name voor de factoren voor de vereiste stabiele financiering die worden toegepast op liquide LCR-activa van hoge kwaliteit voor het berekenen van de NSFR; die factoren moeten een afspiegeling zijn van de definities en reductiefactoren van de Europese LCR, ongeacht de conformiteit ervan met de voor de LCR-berekening vastgestelde algemene en operationele vereisten die voor de horizon van één jaar van de NSFR-berekening niet passend zijn. |
(48) |
Afgezien van de specifiek Europese kenmerken kan de behandeling van derivatentransacties in de door het BCBS ontwikkelde NSFR belangrijke gevolgen hebben voor derivatenactiviteiten van instellingen en bijgevolg voor Europese financiële markten en de toegang tot bepaalde activiteiten voor eindgebruikers. De invoering van de door het BCBS ontwikkelde NSFR zou onnodige en disproportionele gevolgen kunnen hebben voor derivatentransacties en bepaalde daarmee verband houdende transacties, zoals clearingactiviteiten, zonder dat daaraan uitgebreide kwantitatieve effectenstudies en openbare raadplegingen zijn gewijd. Het additionele vereiste om voor brutoderivatenverplichtingen tussen 5 en 20 % stabiele financiering aan te houden, wordt vrij algemeen gezien als een ruwe maatstaf om bijkomende financieringsrisico's in verband met de potentiële toename van derivatenverplichtingen over een periode van één jaar te vatten, en wordt momenteel door het BCBS geëvalueerd. Dit vereiste, ingevoerd op een niveau van 5 % conform de door het BCBS aan de jurisdicties overgelaten discretionaire bevoegdheid om de voor brutoderivatenverplichtingen geldende factor voor de vereiste stabiele financiering te verlagen, zou vervolgens kunnen worden aangepast om rekening te houden met ontwikkelingen op BCBS-niveau en om te voorkomen dat zich mogelijke ongewenste effecten voordoen, zoals het belemmeren van de goede werking van de Europese financiële markten en de verstrekking van risicoafdekkingsinstrumenten aan instellingen en eindgebruikers, waaronder bedrijven, met het oog op de financiering ervan als een doelstelling van de kapitaalmarktenunie. |
(49) |
De asymmetrische behandeling door het BCBS voor kortlopende financiering, zoals retrocessietransacties (niet erkend als stabiele financiering) en kortlopende kredietverlening zoals omgekeerde retrocessietransacties (enige stabiele financiering vereist – 10 % indien gedekt met zekerheden in de vorm van liquide activa van hoge kwaliteit (LAHK) van niveau 1 als omschreven in de LCR en 15 % voor andere transacties) met financiële cliënten moet uitgebreide kortlopende financieringsbanden tussen financiële cliënten ontmoedigen, omdat dergelijke banden een bron van onderlinge verwevenheid zijn en het moeilijker maken om een bepaalde instelling af te wikkelen zonder dat bij een faillissement de rest van het financiële bestel wordt besmet. De asymmetrie is evenwel conservatief geijkt en kan een invloed hebben op de liquiditeit van doorgaans als zekerheden bij kortlopende transacties gebruikte effecten, met name overheidsobligaties, omdat instellingen het volume van hun activiteiten op repomarkten waarschijnlijk zullen terugschroeven. Omdat repomarkten het beheer van de noodzakelijke voorraad gemakkelijker maken, kan de asymmetrie ook market-makingactiviteiten ondermijnen, en zodoende in strijd zijn met de doelstellingen van de kapitaalmarktenunie. Opdat instellingen voldoende tijd hebben om zich geleidelijk aan deze conservatieve ijking aan te passen, is een overgangsperiode nodig waarin de factoren voor de vereiste stabiele financiering tijdelijk zouden worden verlaagd. Met hoeveel de factoren voor de vereiste stabiele financiering worden verlaagd, moet afhangen van de soorten transacties en van het soort zekerheden dat bij deze transacties wordt gebruikt. |
(50) |
Naast de tijdelijke herijking van de BCBS-factor voor de vereiste stabiele financiering voor door overheidsobligaties gedekte kortlopende omgekeerde retrocessietransacties met financiële cliënten, bleek een aantal andere aanpassingen noodzakelijk opdat de invoering van het NSFR-vereiste de liquiditeit van markten voor overheidsobligaties niet belemmert. De BCBS-factor voor de vereiste stabiele financiering van 5 % die geldt voor LAHK van niveau 1 (zoals overheidsobligaties) impliceert dat instellingen langlopende ongedekte financiering ten belope van dat percentage beschikbaar moeten houden, ongeacht hoelang ze dit soort overheidsobligaties verwachten aan te houden. Dit zou instellingen er nog meer toe kunnen aanzetten om contanten bij centrale banken te deponeren in plaats van als primary dealers op te treden en liquiditeit te verschaffen op markten voor overheidsobligaties. Bovendien spoort dit niet met de LCR, die deze activa zelfs in tijden van ernstige liquiditeitsstress (0 % reductiefactor) als volledig liquide beschouwt. De factor voor de vereiste stabiele financiering voor LAHK van niveau 1 als omschreven in de Europese LCR, met uitsluiting van gedekte obligaties van bijzonder hoge kwaliteit, moet derhalve worden verlaagd van 5 % naar 0 %. |
(51) |
Voorts moeten alle als variatiemarges bij derivatencontracten ontvangen LAHK van niveau 1 als omschreven in de Europese LCR, met uitsluiting van gedekte obligaties van bijzonder hoge kwaliteit, derivatenactiva compenseren, terwijl de door de BCBS ontwikkelde NSFR ter compensatie van derivatenactiva alleen contanten accepteert die voldoen aan de voorwaarden van het hefboomkader. Deze ruimere opname van als variatiemarge ontvangen activa zal bijdragen tot de liquiditeit van markten voor overheidsobligaties, zal voorkomen dat eindgebruikers die hoge bedragen aan overheidsobligaties maar weinig contanten aanhouden (zoals pensioenfondsen), worden benadeeld en zal voorkomen dat de vraag naar contanten op repomarkten verder onder druk komt te staan. |
(52) |
Instellingen moeten op zowel individuele als geconsolideerde basis onder het NSFR-vereiste vallen, tenzij de bevoegde autoriteiten op individuele basis ontheffing verlenen van het NSFR-vereiste. Indien op individueel niveau geen ontheffing van het NSFR-vereiste is verleend, moeten voor transacties tussen twee tot dezelfde groep of tot hetzelfde institutionele protectiestelsel behorende instellingen in beginsel symmetrische factoren voor beschikbare en vereiste stabiele financiering worden gebruikt om een verlies aan financiering op de interne markt te vermijden en om het effectieve liquiditeitsbeheer in Europese groepen waar liquiditeit centraal wordt beheerd, niet te belemmeren. Dit soort preferentiële symmetrische behandelingen mag alleen worden toegestaan voor intragroepstransacties waarbij alle nodige waarborgen aanwezig zijn, op basis van aanvullende criteria voor grensoverschrijdende transacties, en alleen na de voorafgaande goedkeuring van de betrokken bevoegde autoriteiten, aangezien niet mag worden aangenomen dat instellingen die problemen ondervinden bij het voldoen aan hun betalingsverplichtingen, steeds financieringssteun zullen krijgen van andere tot dezelfde groep of tot hetzelfde institutionele protectiestelsel behorende ondernemingen. |
(53) |
Kleine en niet-complexe instellingen moeten de mogelijkheid krijgen een vereenvoudigde versie van het NSFR-vereiste toe te passen. In het kader van een dergelijke vereenvoudigde, minder granulaire versie van de NSFR moet een beperkt aantal gegevenspunten worden verzameld waardoor de berekening voor deze instellingen conform het evenredigheidsbeginsel minder complex zou worden, en er tegelijkertijd voor wordt gezorgd dat deze instellingen een toereikende stabielefinancieringsfactor handhaven dankzij een ijking die minstens even conservatief moet zijn als die van het volwaardige NSFR-vereiste. De bevoegde autoriteiten moeten evenwel van kleine en niet-complexe instellingen kunnen verlangen dat zij het volwaardige NSFR-vereiste toepassen in plaats van de vereenvoudigde versie. |
(54) |
Bij de consolidatie van dochterondernemingen in derde landen moet terdege rekening worden gehouden met de in die landen geldende stabielefinancieringsvereisten. Dienovereenkomstig mogen de consolidatieregels in de Unie dochterondernemingen in derde landen geen gunstigere behandeling wat betreft beschikbare en vereiste stabiele financiering geven dan de behandeling waarin het nationale recht van die derde landen voorziet. |
(55) |
Instellingen moeten worden verplicht om aan hun bevoegde autoriteiten in de rapportagevaluta de bindende gedetailleerde NSFR voor alle posten en afzonderlijk voor in elke belangrijke valuta luidende posten te rapporteren, om een passende monitoring van mogelijke valutamismatches te waarborgen. Het NSFR-vereiste mag voor instellingen niet leiden tot dubbele rapportagevereisten of tot rapportagevereisten die niet stroken met de vigerende regels, en instellingen moeten voldoende tijd krijgen om zich voor te bereiden op de inwerkingtreding van nieuwe rapportagevereisten. |
(56) |
Aangezien de markt voorzien van zinvolle en vergelijkbare informatie over gemeenschappelijke kernrisicomaatstaven van instellingen een fundamentele pijler van een gezond bankwezen vormt, is het van essentieel belang de informatieasymmetrie zoveel mogelijk te beperken en de vergelijkbaarheid van risicoprofielen van kredietinstellingen binnen en tussen jurisdicties te bevorderen. Het BCBS heeft in januari 2015 de herziene openbaarmakingsnormen van de derde pijler bekendgemaakt met het oog op meer vergelijkbare, kwalitatieve en coherente verplichte openbaarmakingen door instellingen aan de markt. Daarom moeten de bestaande openbaarmakingsvereisten worden aangepast om die nieuwe internationale normen te implementeren. |
(57) |
De respondenten op de enquête van de Commissie met betrekking tot het EU-regelgevingskader voor financiële diensten beschouwden de geldende openbaarmakingsvereisten als onevenredig en lastig voor kleinere instellingen. Afgezien van de preciezere afstemming van openbaarmakingen op internationale normen, moeten van kleine en niet-complexe instellingen minder frequente en minder gedetailleerde openbaarmakingen worden verlangd dan van grotere instellingen, zodat de regeldruk waaraan ze onderworpen zijn, afneemt. |
(58) |
De openbaarmakingen over beloningen moeten hier en daar worden verduidelijkt. De in deze verordening vastgestelde openbaarmakingsvereisten voor beloningen moeten verenigbaar zijn met de doelstellingen van de beloningsregels, hetgeen inhoudt dat ten behoeve van categorieën medewerkers wier beroepsactiviteiten een wezenlijke invloed hebben op het risicoprofiel van de instelling, een beloningsbeleid en een beloningspraktijk worden bepaald en gehandhaafd die in overeenstemming zijn met een doeltreffend risicobeheer. Voorts moet van instellingen die een afwijking genieten van bepaalde regels inzake beloningen, worden verlangd dat ze informatie over dit soort afwijking openbaar maken. |
(59) |
Kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) vormen één van de pijlers van de economie van de Unie door de fundamentele rol die zij spelen bij het creëren van economische groei en het scheppen van banen. Aangezien aan kmo's een lager systeemrisico is verbonden dan aan grotere ondernemingen, moeten de kapitaalvereisten voor kmo's lager zijn dan die voor grote ondernemingen, om een optimale bancaire financiering van kmo's te garanderen. Momenteel geldt voor kmo-blootstellingen tot 1,5 miljoen EUR een reductie van 23,81 % van de risicogewogen post. Aangezien die drempel van 1,5 miljoen EUR voor een kmo-blootstelling geen indicatie is voor een verandering van de risicograad van een kmo, moet de vermindering van kapitaalvereisten worden uitgebreid tot kmo-blootstellingen tot 2,5 miljoen EUR en moet voor het deel van een kmo-blootstelling boven 2,5 miljoen EUR een vermindering van kapitaalvereisten van 15 % gelden. |
(60) |
Investeringen in infrastructuur zijn van essentieel belang om het Europese concurrentievermogen te versterken en het scheppen van banen te stimuleren. Het herstel en de toekomstige groei van de Unie-economie is grotendeels afhankelijk van de beschikbaarheid van kapitaal voor strategische investeringen van Europees belang in infrastructuur, met name in breedband- en energienetwerken, alsmede in vervoersinfrastructuur, daaronder begrepen infrastructuur voor elektromobiliteit (met name in industriële centra); in opleiding, onderzoek en innovatie; en in hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. Het investeringsplan voor Europa zet in op het stimuleren van aanvullende financiering voor levensvatbare infrastructuurprojecten, onder meer door het aantrekken van aanvullende financiering uit particuliere bronnen. Voor een aantal kandidaat-investeerders is de belangrijkste drempel het gepercipieerde gebrek aan levensvatbare projecten en het beperkte vermogen om risico's goed te kunnen inschatten, gezien het inherent complexe karakter van dat soort projecten. |
(61) |
Om particuliere en openbare investeringen in infrastructuurprojecten aan te moedigen, is het van essentieel belang een regelgevingsklimaat tot stand te brengen dat hoogwaardige infrastructuurprojecten bevordert en risico's voor investeerders vermindert. Met name moeten eigenvermogensvereisten voor blootstellingen aan infrastructuurprojecten worden verlaagd, op voorwaarde dat ze voldoen aan een reeks criteria waarmee het risicoprofiel ervan kan worden verlaagd en de voorspelbaarheid van kasstromen kan worden vergroot. De Commissie moet deze bepaling over hoogwaardige infrastructuurprojecten evalueren om een beoordeling te maken van de gevolgen ervan voor het volume infrastructuurinvesteringen door instellingen en de kwaliteit van investeringen in het licht van de EU-doelstellingen om over te schakelen naar een koolstofarme, klimaatveerkrachtige en circulaire economie; alsook een beoordeling van de toereikendheid ervan uit prudentieel oogpunt. Ook moet de Commissie nagaan of het toepassingsgebied van die bepalingen moet worden uitgebreid tot infrastructuurinvesteringen door ondernemingen. |
(62) |
Zoals wordt aanbevolen door de EBA, de bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (11) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (de Europese Autoriteit voor effecten en markten) (ESMA) en de ECB, moeten CTP's vanwege hun verschillend bedrijfsmodel worden vrijgesteld van het vereiste inzake de hefboomratio aangezien zij verplicht zijn een bankvergunning aan te vragen louter om toegang te krijgen tot kortlopende faciliteiten van de centrale bank en om hun rol te vervullen als essentiële instrumenten voor de verwezenlijking van belangrijke politieke en reguleringsdoelstellingen in de financiële sector. |
(63) |
Voorts moeten blootstellingen van CSD's met een vergunning als kredietinstelling en blootstellingen van overeenkomstig artikel 54, lid 2, van Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad (12) aangewezen kredietinstellingen, zoals kassaldi als gevolg van het verstrekken van kasrekeningen aan, en het aanvaarden van deposito's van, deelnemers aan een effectenafwikkelingssysteem en houders van effectenrekeningen, worden uitgesloten van de maatstaf van totale blootstelling aangezien zij geen risico van buitensporige hefboomwerking vormen omdat deze kassaldi uitsluitend worden gebruikt voor het afwikkelen van transacties in effectenafwikkelingssystemen. |
(64) |
Aangezien de in Richtlijn 2013/36/EU bedoelde richtsnoeren inzake aanvullend eigen vermogen een kapitaalstreefcijfer vormen dat de verwachtingen van de toezichthouders weerspiegelt, mogen deze niet onderworpen zijn aan een verplichte openbaarmaking, noch aan een verbod op openbaarmaking door de bevoegde autoriteiten op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013 of van die richtlijn. |
(65) |
Teneinde te zorgen voor een passende definitie van bepaalde specifieke technische bepalingen van Verordening (EU) nr. 575/2013 en rekening te houden met eventuele normatieve ontwikkelingen op internationaal niveau, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van het wijzigen van de lijst van producten of diensten waarvan de activa en passiva als onderling afhankelijk kunnen worden beschouwd, ten aanzien van het wijzigen van de lijst van multilaterale ontwikkelingsbanken, ten aanzien van het wijzigen van de rapportagevereisten inzake marktrisico, en ten aanzien van het specificeren van aanvullende liquiditeitsvereisten. Voordat die handelingen worden vastgesteld, is het van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (13). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. |
(66) |
Technische normen moeten ervoor zorgen dat de in Verordening (EU) nr. 575/2013 neergelegde vereisten consistent worden geharmoniseerd. De EBA, als orgaan met zeer hoge deskundigheid ter zake, moet de opdracht krijgen ontwerpen van technische reguleringsnormen, vrij van politieke keuzes op te stellen, die vervolgens aan de Commissie worden voorgelegd. De op te stellen technische reguleringsnormen moeten betrekking hebben op prudentiële consolidatie, eigen vermogen, TLAC, de behandeling van blootstellingen die gedekt zijn door hypotheken op onroerend goed, aandelenbeleggingen in fondsen, de berekeningen van verliezen bij wanbetaling volgens de internemodellenbenadering voor kredietrisico, marktrisico, grote blootstellingen en liquiditeit. De Commissie moet de bevoegdheid worden verleend deze technische reguleringsnormen vast te stellen door middel van gedelegeerde handelingen op grond van artikel 290 VWEU en overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De Commissie en de EBA moeten ervoor zorgen dat die normen en vereisten door alle betrokken instellingen kunnen worden toegepast op een wijze die in verhouding staat tot de aard, de omvang en de complexiteit van die instellingen en hun activiteiten. |
(67) |
Opdat openbaarmakingen onderling vergelijkbaar zouden zijn, moet de EBA de opdracht krijgen ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op te stellen tot vaststelling van gestandaardiseerde openbaarmakingstemplates met betrekking tot alle substantiële openbaarmakingsvereisten van Verordening (EU) nr. 575/2013. Bij het opstellen van deze normen moet de EBA rekening houden met de omvang en de complexiteit van instellingen, alsmede met de aard en risicograad van hun activiteiten. De EBA moet verslag uitbrengen over de vraag hoe het Uniepakket voor rapportage aan toezichthouders evenrediger kan worden gemaakt wat betreft de reikwijdte, gedetailleerdheid of frequentie, en ten minste concrete aanbevelingen doen over de manier waarop de gemiddelde nalevingskosten voor kleine instellingen met idealiter 20 % of meer, maar ten minste 10 % kunnen worden verlaagd door de vereisten op passende wijze te vereenvoudigen. De EBA moet de opdracht krijgen tot het opstellen van ontwerpen van uitvoeringsnormen die bij dat verslag moeten worden gevoegd. De Commissie moet de bevoegdheid worden verleend die technische uitvoeringsnormen vast te stellen door middel van uitvoeringshandelingen op grond van artikel 291 VWEU en overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. |
(68) |
Ter facilitering van de naleving door instellingen van de in deze verordening en in Richtlijn 36/2013/EU vervatte regels, alsmede van de technische reguleringsnormen, technische uitvoeringsnormen, richtsnoeren en templates die zijn vastgesteld ter uitvoering van die regels, moet de EBA een IT-toepassing ontwikkelen die instellingen door de naargelang hun omvang en bedrijfsmodel toepasselijke bepalingen, normen, richtsnoeren en templates loodst. |
(69) |
Naast het verslag over mogelijke kostenbeperkingen moet de EBA, uiterlijk op 28 juni 2020, in samenwerking met alle betrokken autoriteiten, te weten de autoriteiten die bevoegd zijn voor prudentieel toezicht en afwikkelings- en depositogarantiestelsels, en in het bijzonder het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB), een haalbaarheidsverslag opstellen over de ontwikkeling van een consistent en geïntegreerd systeem voor het verzamelen van statistische gegevens, afwikkelingsgegevens en prudentiële gegevens. Op basis van de voorgaande werkzaamheden van het ESCB inzake geïntegreerde gegevensverzameling moet dat verslag een kosten-batenanalyse bevatten over de totstandbrenging van een centraal gegevensverzamelingspunt voor een geïntegreerd systeem voor de rapportering van statistische en reguleringsgegevens voor alle in de Unie gevestigde instellingen. Dit systeem dient onder meer gebruik te maken van consistente definities en normen voor de te verzamelen gegevens, en een betrouwbare en permanente uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten te waarborgen, waarbij wordt gezorgd voor strikte vertrouwelijkheid van de verzamelde gegevens, deugdelijke authenticatie en deugdelijk beheer van de rechten inzake toegang tot het systeem, alsmede voor cyberbeveiliging. Met een dergelijke centralisering en harmonisering van de Europese rapporteringsstructuren moet worden voorkomen dat soortgelijke of identieke gegevens meermaals door verschillende autoriteiten worden opgevraagd en kunnen aldus de administratieve en financiële kosten voor de bevoegde autoriteiten en de instellingen aanzienlijk worden beperkt. De Commissie dient, in voorkomend geval en rekening houdend met het haalbaarheidsverslag van de EBA, een wetgevingsvoorstel in te dienen bij het Europees Parlement en de Raad. |
(70) |
De betrokken bevoegde of aangewezen autoriteiten moeten trachten af te zien van elke vorm van overlappend of onverenigbaar gebruik van de in Verordening (EU) nr. 575/2013/EU en Richtlijn 2013/36/EU vervatte macroprudentiële bevoegdheden. Met name moeten de betrokken bevoegde of aangewezen autoriteiten terdege nagaan of de maatregelen die zij krachtens artikel 124, 164 of 458 van Verordening (EU) nr. 575/2013 nemen, overlappen of onverenigbaar zijn met andere bestaande of komende maatregelen krachtens artikel 133 van Richtlijn 2013/36/EU. |
(71) |
Gezien de in deze verordening neergelegde wijzigingen in de behandeling van blootstellingen van GCTP's, meer bepaald de behandeling van bijdragen van instellingen aan wanbetalingsfondsen van GCTP's, moeten de bij Verordening (EU) nr. 575/2013 in Verordening (EU) nr. 648/2012 (14) ingevoerde toepasselijke bepalingen waarin is bepaald hoe het hypothetische kapitaal van CTP's wordt berekend dat vervolgens door instellingen voor het berekenen van hun eigenvermogensvereisten wordt gebruikt, derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(72) |
Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het versterken en het verfijnen van reeds bestaande Uniewetgevingshandelingen om te komen tot eenvormige prudentiële vereisten die van toepassing zijn op instellingen in de hele Unie, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. |
(73) |
Om het ordelijk afstoten van deelnemingen in verzekeringsholdings die niet aan aanvullend toezicht zijn onderworpen, mogelijk te maken, moet er een gewijzigde versie van de overgangsbepalingen in verband met de vrijstelling van aftrek van deelnemingen in verzekeringsondernemingen van toepassing worden, met retroactieve werking vanaf 1 januari 2019. |
(74) |
Verordening (EU) nr. 575/2013 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 575/2013
Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
De artikelen 1 en 2 worden vervangen door: "Artikel 1 Toepassingsgebied In deze verordening worden uniforme regels vastgesteld betreffende algemene prudentiële vereisten waaraan instellingen, financiële holdings en gemengde financiële holdings waarop overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU toezicht wordt uitgeoefend, moeten voldoen op de volgende gebieden:
In deze verordening worden uniforme regels vastgesteld betreffende de vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva die af te wikkelen entiteiten die mondiaal systeemrelevante instellingen (MSI's) zijn of onderdeel zijn van MSI's en dochterondernemingen van wezenlijk belang van niet-EU-MSI's, in acht moeten nemen. Deze verordening is niet van toepassing op de in Richtlijn 2013/36/EU bepaalde openbaarmakingsvereisten voor bevoegde autoriteiten op het gebied van prudentiële regelgeving voor en prudentieel toezicht op de instellingen. Artikel 2 Toezichtsbevoegdheden 1. Teneinde de naleving van deze verordening te waarborgen, beschikken de bevoegde autoriteiten over de bevoegdheden en volgen zij de procedures die in Richtlijn 2013/36/EU en in deze verordening zijn bepaald. 2. Teneinde de naleving van deze verordening te waarborgen, beschikken de afwikkelingsautoriteiten over de bevoegdheden en volgen zij de procedures die in Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (*1) en in deze verordening zijn bepaald. 3. Teneinde de naleving van de vereisten betreffende eigen vermogen en in aanmerking komende passiva te waarborgen, werken de bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsautoriteiten samen. 4. Teneinde de naleving in het kader van hun respectieve bevoegdheden te waarborgen, zorgen de bij artikel 42 van Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad (*2) ingestelde Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad en de Europese Centrale Bank, wat betreft aangelegenheden die verband houden met de haar bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad (*3) toevertrouwde taken, voor de regelmatige en betrouwbare uitwisseling van relevante informatie. (*1) Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190)." (*2) Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1)." (*3) Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63)."." |
2) |
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
|
4) |
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
In artikel 10, lid 1, wordt de inleidende formule vervangen door: "1. De bevoegde autoriteiten kunnen overeenkomstig het nationale recht geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de toepassing van de vereisten van de delen twee tot en met acht van deze verordening en hoofdstuk 2 van Verordening (EU) 2017/2402 op een of meer kredietinstellingen die in dezelfde lidstaat gevestigd zijn en die blijvend zijn aangesloten bij een centraal orgaan dat toezicht op hen uitoefent en dat in dezelfde lidstaat gevestigd is, mits er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:". |
6) |
Artikelen 11 wordt als volgt gewijzigd:
|
7) |
Artikel 12 wordt geschrapt. |
8) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 12 bis Geconsolideerde berekening voor MSI's met meerdere af te wikkelen entiteiten Wanneer ten minste twee tot dezelfde MSI behorende MSI-entiteiten af te wikkelen entiteiten zijn, berekent de EU-moederinstelling van die MSI het bedrag van het in artikel 92 bis, lid 1, punt a), van deze verordening bedoelde bedrag aan eigen vermogen en in aanmerking komende passiva. Die berekening wordt verricht op basis van de geconsolideerde situatie van de EU-moederinstelling alsof het de enige af te wikkelen entiteit van de MSI betrof. Wanneer het overeenkomstig de eerste alinea van dit artikel berekende bedrag lager is dan de som van de in artikel 92 bis, lid 1, punt a), van deze verordening bedoelde bedragen aan eigen vermogen en in aanmerking komende passiva van alle tot die MSI behorende af te wikkelen entiteiten, handelen de afwikkelingsautoriteiten overeenkomstig artikel 45 quinquies, lid 3, en artikel 45 nonies, lid 2, van Richtlijn 2014/59/EU. Wanneer het overeenkomstig de eerste alinea van dit artikel berekende bedrag hoger is dan de som van de in artikel 92 bis, lid 1, punt a), van deze verordening bedoelde bedragen aan eigen vermogen en in aanmerking komende passiva van alle tot die MSI behorende af te wikkelen entiteiten, kunnen de afwikkelingsautoriteiten overeenkomstig artikel 45 quinquies, lid 3, en artikel 45 nonies, lid 2, van Richtlijn 2014/59/EU handelen.". |
9) |
De artikelen 13 en 14 worden vervangen door: "Artikel 13 Toepassing van openbaarmakingsvereisten op geconsolideerde basis 1. EU-moederinstellingen voldoen op basis van hun geconsolideerde situatie aan deel acht. Grote dochterondernemingen van EU-moederinstellingen maken de in de artikelen 437, 438, 440, 442, 450, 451, 451 bis en 453 genoemde informatie openbaar op individuele basis of, wanneer van toepassing, overeenkomstig deze verordening en Richtlijn 2013/36/EU, op gesubconsolideerde basis. 2. Als af te wikkelen entiteiten aangemerkte instellingen die MSI's of deel van een MSI zijn, voldoen op basis van de geconsolideerde situatie van hun af te wikkelen groep aan artikel 437 bis en artikel 447, punt h). 3. De eerste alinea van lid 1 is niet van toepassing op EU-moederinstellingen, financiële EU-moederholdings, gemengde financiële EU-moederholdings of af te wikkelen entiteiten voor zover zij worden betrokken bij gelijkwaardige openbaarmakingen die door een in een derde land gevestigde moederonderneming op geconsolideerde basis worden verstrekt. De tweede alinea van lid 1 is van toepassing op dochterondernemingen van in een derde land gevestigde moederondernemingen indien die dochterondernemingen als grote dochterondernemingen worden aangemerkt. 4. Wanneer artikel 10 van toepassing is, voldoet het in dat artikel bedoelde centrale orgaan aan deel acht op basis van de geconsolideerde situatie van het centrale orgaan. Artikel 18, lid 1, is van toepassing op het centrale orgaan en de aangesloten instellingen worden behandeld als de dochterondernemingen van het centrale orgaan. Artikel 14 Toepassing van de vereisten van artikel 5 van Verordening (EU) 2017/2402 op geconsolideerde basis 1. Moederondernemingen en hun dochterondernemingen die onder deze verordening vallen, wordt voorgeschreven te voldoen op geconsolideerde of gesubconsolideerde basis aan de in artikel 5 van Verordening (EU) 2017/2402 neergelegde verplichtingen, zodat hun bij deze bepalingen voorgeschreven regelingen, procedures en mechanismen samenhang vertonen en goed geïntegreerd zijn, en alle gegevens en informatie die voor het toezicht van belang zijn, kunnen worden verkregen. Zij dragen er meer in het bijzonder zorg voor dat niet onder deze verordening vallende dochterondernemingen regelingen, procedures en mechanismen hanteren die de inachtneming van deze bepalingen garanderen. 2. Instellingen passen overeenkomstig artikel 270 bis van deze verordening een extra risicogewicht toe wanneer zij artikel 92 van deze verordening op een geconsolideerde of gesubconsolideerde basis toepassen indien de vereisten van artikel 5 van Verordening (EU) 2017/2402 niet worden nageleefd op het niveau van een in een derde land gevestigde entiteit die overeenkomstig artikel 18 van deze verordening bij de consolidatie betrokken is, en de niet-naleving een wezenlijke invloed heeft op het algehele risicoprofiel van de groep.". |
10) |
In artikel 15, lid 1, wordt de inleidende formule vervangen door: "1. De consoliderend toezichthouder kan, op ad-hocbasis, op geconsolideerde basis ontheffing van de toepassing van deel drie, de daarmee verband houdende rapportagevereisten van deel zeven bis van deze verordening, en van titel VII, hoofdstuk 4, van Richtlijn 2013/36/EU, met uitzondering van artikel 430, lid 1, punt d), van deze verordening verlenen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:". |
11) |
Artikel 16 wordt vervangen door: "Artikel 16 Afwijking van de toepassing van de hefboomratiovereisten op geconsolideerde basis voor groepen van beleggingsondernemingen Indien alle entiteiten in een groep van beleggingsondernemingen, inclusief de moederentiteit, beleggingsondernemingen zijn die zijn vrijgesteld van het overeenkomstig artikel 6, lid 5, toepassen van de vereisten van deel zeven op individuele basis, kan de moederbeleggingsonderneming ervoor kiezen de vereisten van deel zeven en de daarmee verband houdende rapportagevereisten inzake hefboomratio's van deel zeven bis op geconsolideerde basis toe te passen.". |
12) |
Artikel 18 wordt vervangen door: "Artikel 18 Methoden voor prudentiële consolidatie 1. Instellingen, financiële holdings en gemengde financiële holdings die aan de in afdeling 1 van dit hoofdstuk genoemde vereisten op basis van hun geconsolideerde situatie moeten voldoen, voeren een volledige consolidatie uit van alle instellingen en financiële instellingen die hun dochterondernemingen zijn. De leden 3 tot en met 6 en lid 9 van dit artikel zijn niet van toepassing indien deel zes en artikel 430, lid 1, punt d), van toepassing zijn op de geconsolideerde situatie van een instelling, financiële holding of gemengde financiële holding of op de gesubconsolideerde situatie van een liquiditeitssubgroep zoals beschreven in de artikelen 8 en 10. Voor de toepassing van artikel 11, lid 3 bis, voeren instellingen die op geconsolideerde basis moeten voldoen aan de in artikel 92 bis of artikel 92 ter genoemde vereisten, een volledige consolidatie uit van alle instellingen en financiële instellingen die hun dochterondernemingen zijn in de betrokken af te wikkelen groepen. 2. Nevendiensten verrichtende ondernemingen worden bij de consolidatie betrokken in de gevallen en volgens de methoden die in dit artikel zijn omschreven. 3. Indien ondernemingen die in verhouding staan zoals beschreven in artikel 22, lid 7, van Richtlijn 2013/34/EU, bepalen de bevoegde autoriteiten hoe de consolidatie moet worden uitgevoerd. 4. De consoliderend toezichthouder verlangt de proportionele consolidatie naargelang van het aandeel in het kapitaal van deelnemingen in instellingen en financiële instellingen welke gezamenlijk door een bij de consolidatie betrokken onderneming en een of meer daarin niet betrokken ondernemingen worden geleid, wanneer daaruit een beperking van de aansprakelijkheid van deze ondernemingen voortvloeit die afhangt van hun aandeel in het kapitaal. 5. In het geval van deelnemingen of van andere vormen van kapitaalbinding dan bedoeld in de leden 1 en 4 bepalen bevoegde autoriteiten of en in welke vorm consolidatie moet plaatsvinden. Ze kunnen met name de toepassing van de vermogensmutatiemethode toestaan of voorschrijven. Die methode houdt evenwel niet in dat de betrokken ondernemingen bij het toezicht op geconsolideerde basis worden betrokken. 6. De bevoegde autoriteiten bepalen in de volgende gevallen of en in welke vorm consolidatie moet plaatsvinden:
De bevoegde autoriteiten kunnen in het bijzonder het gebruik van de in artikel 22, leden 7, 8 en 9, van Richtlijn 2013/34/EU bedoelde methode toestaan of voorschrijven. Die methode houdt evenwel niet in dat de betrokken ondernemingen in het toezicht op geconsolideerde basis worden betrokken. 7. Indien een instelling een dochteronderneming heeft die geen instelling, financiële instelling of nevendiensten verrichtende onderneming is, of een deelneming in een dergelijke onderneming heeft, past zij op die dochteronderneming of die deelneming de vermogensmutatiemethode toe. Die methode houdt evenwel niet in dat de betrokken ondernemingen in het toezicht op geconsolideerde basis worden betrokken. In afwijking van de eerste alinea kunnen de bevoegde autoriteiten instellingen toestaan of verplichten om op zulke dochterondernemingen of deelnemingen een andere methode toe te passen, met inbegrip van de door het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving voorgeschreven methode, op voorwaarde dat:
8. De bevoegde autoriteiten kunnen de volledige of proportionele consolidatie verlangen van een dochteronderneming of een onderneming waarin een instelling een deelneming heeft, mits die dochteronderneming of onderneming geen instelling, financiële instelling of een nevendiensten verrichtende onderneming is en mits aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:
9. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de voorwaarden waaronder consolidatie in de in de leden 3 tot en met 6 en 8 bedoelde gevallen wordt uitgevoerd. De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2020 voor aan de Commissie. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.". |
13) |
Artikel 22 wordt vervangen door: "Artikel 22 Subconsolidatie in geval van entiteiten in derde landen 1. Instellingen die een dochteronderneming zijn, passen de vereisten van de artikelen 89, 90 en 91 en de delen drie, vier en zeven en de daarmee verband houdende rapportagevereisten van deel zeven bis op basis van hun gesubconsolideerde situatie toe indien die instellingen in een derde land een instelling of een financiële instelling als dochteronderneming hebben of een deelneming in dit soort onderneming hebben. 2. In afwijking van lid 1 van dit artikel mogen instellingen die een dochteronderneming zijn, besluiten de vereisten van de artikelen 89, 90 en 91 en de delen drie, vier en zeven en de daarmee verband houdende rapportagevereisten van deel zeven bis niet op basis van hun gesubconsolideerde situatie toe te passen indien de totale activa en posten buiten de balanstelling van hun dochterondernemingen en deelnemingen in derde landen minder dan 10 % bedragen van het totale bedrag van de actiefposten en de posten buiten de balanstelling van de instelling die een dochteronderneming is.". |
14) |
De titel van deel twee wordt vervangen door: "EIGEN VERMOGEN EN IN AANMERKING KOMENDE PASSIVA". |
15) |
In artikel 26 wordt lid 3 vervangen door: "3. De bevoegde autoriteiten gaan na of uitgiften van kapitaalinstrumenten voldoen aan de criteria van artikel 28 of, naargelang het geval, van artikel 29. Uitgiften van kapitaalinstrumenten worden door de instellingen slechts als tier 1-kernkapitaalinstrumenten aangemerkt nadat daarvoor toestemming is gegeven door de bevoegde autoriteiten. In afwijking van de eerste alinea kunnen instellingen opeenvolgende uitgiften van een vorm van tier 1-kernkapitaalinstrumenten waarvoor zij die toestemming reeds hebben gekregen, als tier 1-kernkapitaalinstrumenten aanmerken mits aan beide volgende voorwaarden is voldaan:
De bevoegde autoriteiten raadplegen de EBA voordat zij toestemming verlenen voor nieuwe vormen van als tier 1-kernkapitaalinstrumenten aan te merken kapitaalinstrumenten. De bevoegde autoriteiten houden terdege rekening met het advies van de EBA en delen, indien zij besluiten van het advies af te wijken, de EBA binnen drie maanden na de datum van ontvangst van het advies van de EBA schriftelijk mee waarom zij van het betrokken advies zijn afgeweken. Deze alinea is niet van toepassing op de in artikel 31 bedoelde kapitaalinstrumenten. Op basis van de door bevoegde autoriteiten verstrekte informatie wordt door de EBA een lijst opgesteld, geactualiseerd en gepubliceerd van alle vormen van kapitaalinstrumenten in elke lidstaat die als tier 1-kernkapitaalinstrumenten worden aangemerkt. Overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 kan de EBA alle met tier 1-kernkapitaalinstrumenten verband houdende informatie verzamelen die zij nodig acht om zich van de vervulling van de in artikel 28 of, waar toepasselijk, artikel 29 van deze verordening beschreven criteria te vergewissen, en om de in deze alinea bedoelde lijst bij te houden en te actualiseren. Na de in artikel 80 beschreven toetsingsprocedure en indien voldoende is aangetoond dat de betrokken kapitaalinstrumenten niet of niet meer voldoen aan de in artikel 28 of, waar toepasselijk, artikel 29 beschreven criteria, kan de EBA besluiten die instrumenten niet aan de in de vierde alinea bedoelde lijst toe te voegen of deze van die lijst te schrappen, naargelang het geval. De EBA brengt met dat doel een verklaring uit waarin het standpunt ter zake van de bevoegde autoriteit ook wordt vermeld. Deze alinea is niet van toepassing op de in artikel 31 bedoelde kapitaalinstrumenten.". |
16) |
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
|
17) |
In artikel 33, lid 1, wordt punt c) vervangen door:
|
18) |
Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:
|
19) |
Aan artikel 37 wordt het volgende punt toegevoegd:
|
20) |
In artikel 39, lid 2, eerste alinea, wordt de inleidende zinsnede vervangen door: "Uitgestelde belastingvorderingen die niet op toekomstige winstgevendheid berusten, zijn beperkt tot uitgestelde belastingvorderingen die vóór 23 november 2016 zijn gecreëerd en die voortvloeien uit tijdelijke verschillen, indien alle volgende voorwaarden zijn vervuld:". |
21) |
In artikel 45, punt a), wordt subpunt i) vervangen door:
|
22) |
Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:
|
23) |
In artikel 52 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:
|
24) |
Aan artikel 54, lid 1, wordt het volgende punt toegevoegd:
|
25) |
In artikel 59, punt a), wordt subpunt i) vervangen door:
|
26) |
In artikel 62 wordt punt a) vervangen door:
|
27) |
Artikel 63 wordt als volgt gewijzigd:
|
28) |
Artikel 64 wordt vervangen door: "Artikel 64 Afschrijving van tier 2-instrumenten 1. Het volledige bedrag aan tier 2-instrumenten met een resterende looptijd van meer dan vijf jaar wordt als tier 2-bestanddelen aangemerkt. 2. De mate waarin tier 2-instrumenten gedurende de laatste vijf jaar van de looptijd van de instrumenten als tier 2-bestanddelen worden aangemerkt, wordt berekend door het resultaat van de in punt a) bedoelde berekening te vermenigvuldigen met het in punt b) bedoelde cijfer:
|
29) |
Aan artikel 66 wordt het volgende punt toegevoegd:
|
30) |
In artikel 69, punt a), wordt subpunt i) vervangen door:
|
31) |
Na artikel 72 wordt het volgende hoofdstuk ingevoegd: "HOOFDSTUK 5 BIS In aanmerking komende passiva
Artikel 72 bis In aanmerking komende passivabestanddelen 1. In aanmerking komende passivabestanddelen bestaan uit het volgende, tenzij ze onder één van de in lid 2 van dit artikel vastgestelde categorieën uitgesloten verplichtingen vallen, en voor zover gespecificeerd in artikel 72 quater:
2. De volgende verplichtingen worden uitgesloten van de in aanmerking komende passivabestanddelen:
Voor de toepassing van punt l) van de eerste alinea worden schuldinstrumenten met opties tot vervroegde terugbetaling die naar eigen inzicht door de uitgevende instelling of de houder kunnen worden uitgeoefend, en schuldinstrumenten met variabele rente afgeleid van een algemeen gebruikte referentierente zoals Euribor of Libor, niet louter op basis van deze kenmerken beschouwd als schuldinstrumenten met ingebouwde derivaten. Artikel 72 ter In aanmerking komende passiva-instrumenten 1. Verplichtingen worden als in aanmerking komende passiva-instrumenten aangemerkt, mits ze voldoen aan de voorwaarden, beschreven in dit artikel en slechts in de mate als bepaald in dit artikel. 2. Verplichtingen worden als in aanmerking komende passiva-instrumenten aangemerkt mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
Voor de toepassing van punt a) van de eerste alinea kunnen alleen de volgestorte delen van verplichtingen als in aanmerking komende passiva-instrumenten worden aangemerkt. Voor de toepassing van punt d) van de eerste alinea van dit artikel wordt, wanneer sommige van de in artikel 72 bis, lid 2, bedoelde uitgesloten verplichtingen uit hoofde van het nationale insolventierecht zijn achtergesteld bij gewone ongedekte vorderingen, onder meer doordat zij worden aangehouden door een crediteur met nauwe banden met de debiteur, doordat de crediteur een aandeelhouder is of is geweest, zich in een zeggenschaps- of groepsverhouding bevindt, lid is van het leidinggevende orgaan of een band heeft met een van die personen, de achterstelling niet beoordeeld aan de hand van de uit deze uitgesloten verplichtingen voortvloeiende vorderingen. 3. Naast de in lid 2 van dit artikel bedoelde verplichtingen kan de afwikkelingsautoriteit toestaan dat verplichtingen als in aanmerking komende passiva-instrumenten worden aangemerkt tot een totaalbedrag dat niet meer bedraagt dan 3,5 % van het totaal van de risicoposten, berekend overeenkomstig artikel 92, leden 3 en 4, mits:
4. De afwikkelingsautoriteit kan toestaan dat andere verplichtingen dan de in lid 2 bedoelde verplichtingen als in aanmerking komende passiva-instrumenten worden aangemerkt, op voorwaarde dat:
5. De afwikkelingsautoriteit mag een instelling uitsluitend toestaan verplichtingen als bedoeld in hetzij lid 3, hetzij lid 4, als in aanmerking komende passivabestanddelen op te nemen. 6. De afwikkelingsautoriteit raadpleegt de bevoegde autoriteit wanneer zij onderzoekt of de voorwaarden van dit artikel zijn vervuld. 7. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:
Die ontwerpen van technische reguleringsnormen worden volledig afgestemd op de in artikel 28, lid 5, punt a), en artikel 52, lid 2, punt a), bedoelde gedelegeerde handeling. De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 december 2019 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Artikel 72 quater Afschrijving van in aanmerking komende passiva-instrumenten 1. In aanmerking komende passiva-instrumenten met een resterende looptijd van ten minste één jaar worden volledig aangemerkt als in aanmerking komende passivabestanddelen. In aanmerking komende passiva-instrumenten met een resterende looptijd van minder dan één jaar worden niet aangemerkt als in aanmerking komende passivabestanddelen. 2. Voor de toepassing van lid 1 wordt, indien een in aanmerking komend passiva-instrument een aflossingsoptie voor de houder bevat die kan worden uitgeoefend vóór de oorspronkelijke vervaldatum van het instrument, de vervaldatum van het instrument bepaald als de vroegst mogelijke datum waarop de houder de aflossingsoptie kan uitoefenen en aflossing of terugbetaling van het instrument kan verlangen. 3. Voor de toepassing van lid 1 wordt, indien een in aanmerking komend passiva-instrument een prikkel voor de uitgevende instelling bevat om het instrument vóór zijn oorspronkelijke vervaldatum op te vragen, af te lossen, terug te betalen of weder in te kopen, de vervaldatum van het instrument bepaald als de vroegst mogelijke datum waarop de uitgevende instelling die optie kan uitoefenen en aflossing of terugbetaling van het instrument kan verlangen. 4. Voor de toepassing van lid 1 wordt, indien een in aanmerking komend passiva-instrument opties voor vroegtijdige aflossing bevat die de uitgevende instelling naar eigen inzicht vóór de oorspronkelijke vervaldatum kan uitoefenen, maar de voor het instrument geldende bepalingen geen prikkels bevatten voor het opvragen, aflossen, terugbetalen of wederinkopen van het instrument vóór de vervaldatum ervan en geen aflossings- of terugbetalingsoptie bevatten die naar eigen inzicht van de houders kan worden uitgeoefend, de vervaldatum van het instrument bepaald als de oorspronkelijke vervaldatum. Artikel 72 quinquies Gevolgen van het niet langer voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen Wanneer in het geval van een in aanmerking komend passiva-instrument niet langer aan de in artikel 72 ter beschreven voorwaarden is voldaan, worden de verplichtingen met onmiddellijke ingang niet langer als in aanmerking komende passiva-instrumenten aangemerkt. De in artikel 72 ter, lid 2, bedoelde verplichtingen mogen verder als in aanmerking komende passiva-instrumenten worden meegeteld zolang ze krachtens artikel 72 ter, lid 3 of lid 4, kunnen worden aangemerkt als in aanmerking komende passiva-instrumenten.
Artikel 72 sexies Aftrekkingen van in aanmerking komende passivabestanddelen 1. Instellingen die onder artikel 92 bis vallen, trekken het volgende af van in aanmerking komende passivabestanddelen:
2. Voor de toepassing van deze afdeling worden alle instrumenten met dezelfde rang als in aanmerking komende passiva-instrumenten behandeld als in aanmerking komende passiva-instrumenten, met uitzondering van instrumenten met dezelfde rang als instrumenten die op grond van artikel 72 ter, leden 3 en 4, erkend zijn als in aanmerking komende passiva. 3. Voor de toepassing van deze afdeling mogen instellingen het bedrag dat aan in artikel 72 ter, lid 3, bedoelde in aanmerking komende passiva-instrumenten wordt aangehouden, als volgt berekenen:
waarbij:
4. Wanneer een EU-moederinstelling of een moederinstelling in een lidstaat die onder artikel 92 bis valt, direct, indirect of synthetisch eigenvermogensinstrumenten of in aanmerking komende passiva-instrumenten aanhoudt van één of meer dochterondernemingen die niet tot dezelfde af te wikkelen groep behoren als die moederinstelling, kan de afwikkelingsautoriteit van die moederinstelling, na terdege rekening te hebben gehouden met het advies van de afwikkelingsautoriteiten van betrokken dochterondernemingen, de moederinstelling toestaan om die aangehouden instrumenten af te trekken door een door de afwikkelingsautoriteit van die moederinstelling bepaald lager bedrag af te trekken. Dat aangepaste bedrag is ten minste gelijk aan het bedrag (m), berekend als volgt:
Indien de moederinstelling het aangepaste bedrag overeenkomstig de eerste alinea mag aftrekken, wordt het verschil tussen het in de eerste alinea bedoelde bedrag aan aangehouden eigenvermogensinstrumenten en in aanmerking komende passiva-instrumenten en dat aangepaste bedrag door de dochteronderneming afgetrokken. Artikel 72 septies Aftrekking van aangehouden eigen in aanmerking komende passiva-instrumenten Voor de toepassing van artikel 72 sexies, lid 1, punt a), berekenen instellingen de door hen aangehouden instrumenten op basis van de bruto lange posities, onder voorbehoud van de volgende uitzonderingen:
Artikel 72 octies Aftrekkingsgrondslag van in aanmerking komende passivabestanddelen Voor de toepassing van artikel 72 sexies, lid 1, punten b), c) en d), trekken instellingen de bruto lange posities af, met inachtneming van de in de artikelen 72 nonies en 72 decies neergelegde uitzonderingen. Artikel 72 nonies Aftrekking van aangehouden in aanmerking komende passiva van andere MSI-entiteiten Instellingen die geen gebruik maken van de in artikel 72 undecies beschreven uitzondering, verrichten de in artikel 72 sexies, lid 1, punten c) en d), bedoelde aftrekkingen met inachtneming van het volgende:
Artikel 72 decies Aftrekking van in aanmerking komende passiva wanneer de instelling geen aanzienlijke deelneming in MSI-entiteiten bezit 1. Voor de toepassing van artikel 72 sexies, lid 1, punt c), berekenen instellingen het toepasselijke af te trekken bedrag door het in punt a) van dit lid bedoelde bedrag te vermenigvuldigen met de uit de in punt b) van dit lid bedoelde berekening afgeleide factor:
2. Instellingen houden de voor vijf of minder werkdagen ingenomen overnemingsposities buiten het in lid 1, punt a), bedoelde bedrag en buiten de berekening van de factor overeenkomstig lid 1, punt b). 3. Het op grond van lid 1 af te trekken bedrag wordt omgeslagen over elk van de door de instelling aangehouden in aanmerking komende passiva-instrumenten van een MSI-entiteit. Instellingen bepalen het op grond van lid 1 af te trekken bedrag van elk in aanmerking komend passiva-instrument door het in dit lid, punt a), gespecificeerde bedrag te vermenigvuldigen met het in dit lid, punt b), gespecificeerde gedeelte:
4. Het bedrag aan in artikel 72 sexies, lid 1, punt c), bedoelde aangehouden instrumenten dat gelijk is aan of lager ligt dan 10 % van de tier 1-kernkapitaalbestanddelen van de instelling na toepassing van de bepalingen van punt a), onder i), ii) en iii), van lid 1 van dit artikel wordt niet afgetrokken en is onderworpen aan de toepasselijke risicogewichten overeenkomstig deel drie, titel II, hoofdstuk 2 of 3, en de in deel drie, titel IV, vastgestelde vereisten, naargelang het geval. 5. Instellingen bepalen het op grond van lid 4 af te trekken bedrag van elk in aanmerking komend passiva-instrument door het bedrag aan aangehouden instrumenten dat op grond van lid 4 naar risico moet worden gewogen, te vermenigvuldigen met het uit de in lid 3, punt b), bedoelde berekening resulterende gedeelte. Artikel 72 undecies Uitzondering voor de handelsportefeuille wat betreft aftrekkingen van in aanmerking komende passivabestanddelen 1. Instellingen mogen besluiten om een aangegeven deel van de door hen direct, indirect en synthetisch aangehouden in aanmerking komende passiva-instrumenten, dat in totaal en gemeten op basis van bruto lange posities gelijk is aan of minder dan 5 % van tier 1-kernkapitaalbestanddelen van de instelling na toepassing van de artikelen 32 tot en met 36 niet af te trekken, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
2. Voor de bedragen van de bestanddelen die op grond van lid 1 niet worden afgetrokken, gelden de eigenvermogensvereisten voor bestanddelen in de handelsportefeuille. 3. Wanneer in het geval van aangehouden bestanddelen die overeenkomstig lid 1 niet worden afgetrokken, niet langer aan de in dat lid beschreven voorwaarden is voldaan, worden de aangehouden bestanddelen afgetrokken overeenkomstig artikel 72 octies, zonder toepassing van de in de artikelen 72 nonies en 72 decies neergelegde uitzonderingen.
Artikel 72 duodecies In aanmerking komende passiva De in aanmerking komende passiva van een instelling bestaan uit de in aanmerking komende passivabestanddelen van de instelling na de in artikel 72 sexies bedoelde aftrekkingen. Artikel 72 terdecies Eigen vermogen en in aanmerking komende passiva Het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva van een instelling bestaan uit de som van haar eigen vermogen en haar in aanmerking komende passiva. (*11) Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 149)." (*12) Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen (PB L 166 van 11.6.1998, blz. 45)."." |
32) |
In deel twee, titel I, wordt de titel van hoofdstuk 6 vervangen door: " Algemene vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva ". |
33) |
Artikel 73 wordt als volgt gewijzigd:
|
34) |
In artikel 75 wordt de inleidende zinsnede vervangen door: "Aan de in artikel 45, punt a), artikel 59, punt a), artikel 69, punt a), en artikel 72 nonies, punt a), bedoelde looptijdvereisten voor korte posities wordt geacht te zijn voldaan voor aangehouden posities indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:". |
35) |
In artikel 76 worden de leden 1, 2 en 3 vervangen door: "1. Voor de toepassing van artikel 42, punt a), artikel 45, punt a), artikel 57, punt a), artikel 59, punt a), artikel 67, punt a), artikel 69, punt a), en artikel 72 nonies, punt a), mogen instellingen het bedrag van een lange positie in een kapitaalinstrument verlagen met het gedeelte van een index dat is samengesteld uit dezelfde onderliggende blootstelling die wordt afgedekt, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
2. Indien de bevoegde autoriteit haar voorafgaande toestemming heeft verleend, mag een instelling uitgaan van een voorzichtige raming van haar onderliggende blootstelling met betrekking tot in indices opgenomen instrumenten in plaats van haar blootstelling aan één of meer van de in de volgende punten bedoelde bestanddelen te berekenen:
3. De bevoegde autoriteiten verlenen de in lid 2 bedoelde voorafgaande toestemming uitsluitend indien de instelling ten genoegen van die bevoegde autoriteiten heeft aangetoond dat het monitoren van haar onderliggende blootstelling aan de bestanddelen, bedoeld in één of meer van de punten van lid 2, naargelang het geval, voor de instelling in operationeel opzicht belastend zou zijn.". |
36) |
Artikel 77 wordt vervangen door: "Artikel 77 Voorwaarden voor het verminderen van eigen vermogen en in aanmerking komende passiva 1. Een instelling heeft de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit nodig, wil zij een van de volgende handelingen doen:
2. Een instelling heeft de voorafgaande toestemming van de afwikkelingsautoriteit nodig, wil zij niet onder lid 1 vallende in aanmerking komende passiva-instrumenten vóór de contractuele vervaldatum opvragen, aflossen, terugbetalen of wederinkopen.". |
37) |
Artikel 78 wordt vervangen door: "Artikel 78 Toestemming van de toezichthouder voor het verminderen van het eigen vermogen 1. De bevoegde autoriteit verleent een instelling toestemming voor het verminderen, opvragen, aflossen, terugbetalen of wederinkopen van tier 1-kernkapitaal-, aanvullend-tier 1- of tier 2-instrumenten, of voor het verminderen, verdelen of herindelen van daaraan gerelateerde agiorekeningen, indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
Indien een instelling voldoende waarborgen biedt met betrekking tot haar capaciteit om te functioneren met eigen vermogen boven de in deze verordening en in Richtlijn 2013/13/EU vereiste bedragen, kan de bevoegde autoriteit die instelling een algemene voorafgaande toestemming verlenen om ongeacht welke handeling als bedoeld in artikel 77, lid 1, van deze verordening te verrichten, op voorwaarde dat criteria in acht worden genomen die waarborgen dat dit soort toekomstige maatregelen in overeenstemming is met de in de punten a) en b) van dit lid beschreven voorwaarden. Deze algemene voorafgaande toestemming wordt alleen verleend voor een bepaalde periode, die niet meer dan één jaar bedraagt, waarna deze kan worden verlengd. De algemene voorafgaande toestemming wordt verleend voor een bepaald vooraf vastgesteld bedrag, dat door de bevoegde autoriteit wordt bepaald. In het geval van tier 1-kernkapitaalinstrumenten bedraagt dat vooraf bepaalde bedrag niet meer dan 3 % van de betrokken uitgifte en niet meer dan 10 % van het bedrag waarmee het tier 1-kernkapitaal het totaal van de in deze verordening, in de Richtlijnen 2013/36/EU en 2014/59/EU vastgestelde tier 1-kernkapitaalvereisten overschrijdt met een marge die de bevoegde autoriteit noodzakelijk acht. In het geval van aanvullend-tier 1- of tier 2-instrumenten overschrijdt dat vooraf bepaalde bedrag niet meer dan 10 % van de betrokken uitgifte en niet meer dan 3 % van het totale bedrag van uitstaande aanvullend-tier 1- of tier 2-instrumenten, naargelang het geval. De bevoegde autoriteiten trekken de algemene voorafgaande toestemming in wanneer een instelling een van de ten behoeve van die toestemming vastgestelde criteria schendt. 2. Wanneer de bevoegde autoriteiten de duurzaamheid beoordelen van de vervangingsinstrumenten voor de inkomstencapaciteit van de instelling als bedoeld in lid 1, punt a), houden zij rekening met de mate waarin die vervangende kapitaalinstrumenten kostbaarder voor de instelling zouden zijn dan de kapitaalinstrumenten of agiorekeningen die zij zouden vervangen. 3. Indien een instelling een in artikel 77, lid 1, punt a), bedoelde handeling verricht en het toepasselijke nationale recht verbiedt om het aflossen van de in artikel 27 bedoelde tier 1-kernkapitaalinstrumenten te weigeren, kan de bevoegde autoriteit ontheffing verlenen van de in lid 1 van dit artikel beschreven voorwaarden, op voorwaarde dat de bevoegde autoriteit van de instelling verlangt dat deze de aflossing van die instrumenten op een passende basis beperkt. 4. De bevoegde autoriteiten kunnen instellingen toestaan om aanvullend-tier 1- of tier 2-instrumenten of daaraan gerelateerde agiorekeningen op te vragen, af te lossen of weder in te kopen gedurende vijf jaar na de datum van uitgifte ervan wanneer aan de voorwaarden van lid 1 en aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
5. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van het volgende:
De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 juli 2013 voor aan de Commissie. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.". |
38) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 78 bis Toestemming voor het verminderen van in aanmerking komende passiva-instrumenten 1. De afwikkelingsautoriteit verleent een instelling toestemming voor het opvragen, aflossen, terugbetalen of wederinkopen van in aanmerking komende passiva-instrumenten indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
Wanneer een instelling voldoende waarborgen biedt met betrekking tot haar capaciteit om te opereren met eigen vermogen en in aanmerking komende passiva boven het bedrag van de in deze verordening, in de Richtlijnen 2013/36/EU en 2014/59/EU vastgestelde vereisten, kan de afwikkelingsautoriteit, na raadpleging van de bevoegde autoriteit, die instelling een algemene voorafgaande toestemming verlenen om in aanmerking komende passiva-instrumenten op te vragen, af te lossen, terug te betalen of weder in te kopen, op voorwaarde dat criteria in acht worden genomen die waarborgen dat dit soort toekomstige maatregelen in overeenstemming is met de in de punten a) en b) van dit lid beschreven voorwaarden. Deze algemene voorafgaande toestemming wordt alleen verleend voor een bepaalde periode, die niet meer dan één jaar bedraagt, waarna deze kan worden verlengd. De algemene voorafgaande toestemming wordt verleend voor een bepaald vooraf vastgesteld bedrag, dat door de afwikkelingsautoriteit wordt bepaald. Afwikkelingsautoriteiten stellen de bevoegde autoriteiten in kennis van algemene voorafgaande toestemmingen die ze verlenen. De afwikkelingsautoriteit trekt de algemene voorafgaande toestemming in wanneer een instelling een van de ten behoeve van die toestemming vastgestelde criteria schendt. 2. Wanneer de afwikkelingsautoriteiten de duurzaamheid beoordelen van de vervangingsinstrumenten voor de inkomstencapaciteit van de instelling als bedoeld in lid 1, punt a), houden zij rekening met de mate waarin die vervangende kapitaalinstrumenten of vervangende in aanmerking komende passiva kostbaarder voor de instelling zouden zijn dan die welke zij zouden vervangen. 3. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van het volgende:
Voor de toepassing van punt d) van de eerste alinea van dit lid worden de ontwerpen van technische reguleringsnormen volledig afgestemd op de in artikel 78 bedoelde gedelegeerde handeling. De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 december 2019 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.". |
39) |
Artikel 79 wordt als volgt gewijzigd:
|
40) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 79 bis Beoordeling van de naleving van de voorwaarden voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva-instrumenten Bij het beoordelen of de in deel twee vastgestelde vereisten worden nageleefd, houden instellingen rekening met de wezenlijke kenmerken van instrumenten, en niet alleen met de rechtsvorm ervan. Bij het beoordelen van de wezenlijke kenmerken van een instrument wordt rekening gehouden met alle regelingen in verband met de instrumenten, zelfs als die niet uitdrukkelijk worden vermeld in de voorwaarden van de instrumenten zelf, teneinde te bepalen of de gecombineerde economische gevolgen van zulke regelingen stroken met de doelstelling van de betrokken bepalingen.". |
41) |
Artikel 80 wordt als volgt gewijzigd:
|
42) |
In artikel 81 wordt lid 1 vervangen door: "1. Minderheidsbelangen omvatten de som van de tier 1-kernkapitaalbestanddelen van een dochteronderneming, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
|
43) |
Artikel 82 wordt vervangen door: "Artikel 82 In aanmerking komend aanvullend-tier 1-, tier 1- en tier 2-kapitaalen in aanmerking komend eigen vermogen Het in aanmerking komend aanvullend-tier 1-, tier 1- en tier 2-kapitaal en het in aanmerking komend eigen vermogen omvatten het minderheidsbelang, aanvullend-tier 1- of tier 2-instrumenten, naargelang het geval, en de daaraan gerelateerde ingehouden winsten en agiorekeningen van een dochteronderneming, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
|
44) |
In artikel 83, lid 1, wordt de inleidende zinsnede vervangen door: "1. Aanvullend-tier 1- en tier 2-instrumenten die door een special purpose-entity worden uitgegeven en de daaraan gerelateerde agiorekeningen worden tot en met 31 december 2021 uitsluitend in het in aanmerking komend aanvullend-tier 1-, tier 1- of tier 2-kapitaal of in aanmerking komend eigen vermogen, naargelang het geval, opgenomen indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:". |
45) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 88 bis Gekwalificeerde in aanmerking komende passiva-instrumenten Passiva die zijn uitgegeven door een in de Unie gevestigde dochteronderneming die is verbonden aan dezelfde af te wikkelen groep als de af te wikkelen entiteit, komen in aanmerking om te worden opgenomen in de geconsolideerde in aanmerking komende passiva-instrumenten van een onder artikel 92 bis vallende instelling, indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
|
46) |
Artikel 92 wordt als volgt gewijzigd:
|
47) |
De volgende artikelen worden ingevoegd: "Artikel 92 bis Voor MSI's geldende vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva 1. Met inachtneming van de artikelen 93 en 94 en de in lid 2 van dit artikel vervatte uitzonderingen voldoen instellingen die als af te wikkelen entiteiten zijn geïdentificeerd en die een MSI of deel van een MSI zijn, te allen tijde aan de volgende vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva:
2. De in lid 1 vastgestelde vereisten gelden niet in de volgende gevallen:
3. Wanneer het totaal, resulterend uit de toepassing van het in lid 1, punt a), van dit lid vastgestelde vereiste op elke af te wikkelen entiteit van dezelfde MSI, het vereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva als berekend overeenkomstig artikel 12 bis van deze verordening overschrijdt, kan de afwikkelingsautoriteit van de EU-moederinstelling, na raadpleging van de andere betrokken afwikkelingsautoriteiten, overeenkomstig artikel 45 quinquies, lid 4, of artikel 45 nonies, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU handelen. Artikel 92 ter Voor niet-EU-MSI's geldend vereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva 1. Instellingen die dochterondernemingen van wezenlijk belang van niet-EU MSI's zijn en die geen af te wikkelen entiteiten zijn, voldoen te allen tijde aan de vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva gelijk aan 90 % van de vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva die in artikel 92 bis zijn vastgesteld. 2. Aanvullend-tier 1-, tier 2- en in aanmerking komende passiva-instrumenten worden ten behoeve van de naleving van lid 1 slechts in aanmerking genomen indien die instrumenten eigendom zijn van de uiteindelijke moederonderneming van de niet-EU-MSI en indien zij direct of indirect zijn uitgegeven via andere entiteiten binnen dezelfde groep, mits al die entiteiten in hetzelfde derde land zijn gevestigd als die uiteindelijke moederonderneming dan wel in een lidstaat. 3. Een in aanmerking komend passiva-instrument wordt ten behoeve van de naleving van lid 1 slechts in aanmerking genomen indien het voldoet aan elk van de volgende aanvullende voorwaarden:
|
48) |
Artikel 94 wordt vervangen door: "Artikel 94 Afwijking voor geringe handelsportefeuilleactiviteiten 1. In afwijking van artikel 92, lid 3, punt b), mogen instellingen het eigenvermogensvereiste van hun handelsportefeuilleactiviteiten berekenen overeenkomstig lid 2 van dit artikel, op voorwaarde dat de omvang van de handelsportefeuilleactiviteiten binnen en buiten de balanstelling van de instelling volgens een maandelijks uitgevoerde toetsing aan de hand van de gegevens op de laatste dag van de maand gelijk is aan of kleiner dan beide volgende drempelwaarden:
2. Wanneer aan beide in lid 1, punten a) en b), beschreven voorwaarden is voldaan, mogen instellingen het eigenvermogensvereiste van hun handelsportefeuilleactiviteiten als volgt berekenen:
3. Voor de toepassing van lid 1 berekenen instellingen de omvang van hun handelsportefeuilleactiviteiten binnen en buiten de balanstelling aan de hand van de gegevens op de laatste dag van elke maand met inachtneming van de volgende vereisten:
4. Indien aan beide voorwaarden van, lid 1, punten a) en b), van dit artikel is voldaan, zijn artikel 102, leden 3 en 4, artikel 103 en artikel 104 ter van deze verordening niet van toepassing, ongeacht de in de artikelen 74 en 83 van Richtlijn 2013/36/EU beschreven verplichtingen. 5. Instellingen delen de bevoegde autoriteiten mee dat ze de eigenvermogensvereisten voor hun handelsportefeuilleactiviteiten overeenkomstig lid 2 berekenen, of niet langer berekenen. 6. Een instelling die niet langer aan een of meerdere voorwaarden van lid 1 voldoet, stelt de bevoegde autoriteit daarvan onverwijld in kennis. 7. Een instelling berekent niet langer de eigenvermogensvereisten van haar handelsportefeuilleactiviteiten overeenkomstig lid 2 binnen een termijn van drie maanden nadat zich een van de volgende situaties heeft voorgedaan:
8. Ingeval een instelling de eigenvermogensvereisten van haar handelsportefeuilleactiviteiten niet langer overeenkomstig dit artikel berekent, is het haar pas toegestaan de eigenvermogensvereisten van haar handelsportefeuilleactiviteiten overeenkomstig dit artikel te berekenen wanneer zij aan de bevoegde autoriteit aantoont dat gedurende een ononderbroken periode van één volledig jaar aan alle voorwaarden van lid 1 is voldaan. 9. Instellingen mogen geen handelsportefeuillepositie innemen, kopen of verkopen met als enig doel om tijdens de maandelijkse toetsing aan één van de voorwaarden van lid 1 te voldoen.". |
49) |
In deel drie, titel I, wordt hoofdstuk 2 geschrapt. |
50) |
Artikel 102 wordt als volgt gewijzigd:
|
51) |
Artikel 103 wordt vervangen door: "Artikel 103 Beheer van de handelsportefeuille 1. Instellingen beschikken over duidelijk omschreven beleidslijnen en procedures voor het algemene beheer van de handelsportefeuille. Deze beleidslijnen en procedures regelen ten minste:
2. Bij het beheer van haar posities of portefeuilles van posities in de handelsportefeuille voldoet de instelling aan alle volgende vereisten:
|
52) |
In artikel 104 wordt lid 2 geschrapt. |
53) |
De volgende artikelen worden ingevoegd: "Artikel 104 bis Herindeling van een positie 1. Instellingen beschikken over duidelijk omschreven beleidslijnen om aan te geven welke uitzonderlijke omstandigheden de herindeling rechtvaardigen van een positie in de handelsportefeuille naar een positie in de niet-handelsportefeuille of, omgekeerd, de herindeling van een positie in de niet-handelsportefeuille naar een positie in de handelsportefeuille, met het oog op het bepalen van hun eigenvermogensvereisten ten genoegen van de bevoegde autoriteiten. Instellingen evalueren deze beleidslijnen ten minste jaarlijks. De EBA monitort de diverse toezichtspraktijken en verstrekt uiterlijk op 28 juni 2024 richtsnoeren overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 over de betekenis van "uitzonderlijke omstandigheden" voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid. Totdat de EBA die richtsnoeren heeft verstrekt, stellen de bevoegde autoriteiten de EBA in kennis van en verstrekken zij een motivering voor hun besluiten om aan een instelling al dan niet toestemming te verlenen om een positie herin te delen als bedoeld in lid 2 van dit artikel. 2. De bevoegde autoriteiten verlenen alleen toestemming om een positie in de handelsportefeuille herin te delen naar een positie in de niet-handelsportefeuille of, omgekeerd, een positie in de niet-handelsportefeuille naar een positie in de handelsportefeuille, met het oog op het bepalen van hun eigenvermogensvereisten, wanneer de instelling de bevoegde autoriteiten schriftelijk bewijs heeft verschaft dat haar besluit om die positie herin te delen, voortvloeit uit een uitzonderlijke omstandigheid die strookt met de door de instelling overeenkomstig lid 1 van dit artikel vastgestelde beleidslijnen. Met het oog daarop verschaft de instelling voldoende bewijs dat de positie niet langer voldoet aan de voorwaarde om op grond van artikel 104 als positie in de handelsportefeuille of de niet-handelsportefeuille te worden ingedeeld. Het in de eerste alinea bedoelde besluit wordt goedgekeurd door het leidinggevende orgaan. 3. Indien de bevoegde autoriteit overeenkomstig lid 2 toestemming heeft verleend voor de herindeling van een positie, doet de instelling waaraan toestemming is verleend het volgende:
4. De instelling berekent de uit de herindeling van de positie voortvloeiende nettoverandering in het bedrag van haar eigenvermogensvereisten als het verschil tussen de eigenvermogensvereisten onmiddellijk na de herindeling en de eigenvermogensvereisten onmiddellijk vóór de herindeling, telkens berekend overeenkomstig artikel 92. Bij de berekening wordt geen rekening gehouden met andere factoren dan de herindeling. 5. De herindeling van een positie overeenkomstig dit artikel is onherroepelijk. Artikel 104 ter Vereisten voor tradingafdelingen 1. Voor de toepassing van de rapportagevereisten in artikel 430 ter, lid 3, richten instellingen tradingafdelingen op en wijzen zij elke van hun handelsportefeuilleposities toe aan een van deze tradingafdelingen. Posities in een handelsportefeuille worden alleen aan dezelfde tradingafdeling toegewezen wanneer deze aan de voor de tradingafdeling overeengekomen bedrijfsstrategie voldoen en coherent worden beheerd en gemonitord overeenkomstig lid 2 van dit artikel. 2. De tradingafdelingen van instellingen voldoen te allen tijde aan alle volgende vereisten:
3. In afwijking van lid 2, punt b), kan een instelling een handelaar toewijzen aan meer dan een tradingafdeling op voorwaarde dat de instelling ten genoegen van de bevoegde autoriteit aantoont dat de toewijzing het gevolg is van overwegingen van commerciële aard of op het gebied van de middelen, en dat de toewijzing de andere op handelaren en tradingafdelingen toepasselijke kwalitatieve vereisten van dit artikel onverlet laat. 4. Instellingen delen de bevoegde autoriteiten mee hoe ze lid 2 nakomen. De bevoegde autoriteiten kunnen van een instelling verlangen dat deze de structuur of organisatie van haar tradingafdelingen aanpast om dit artikel na te leven.". |
54) |
Artikel 105 wordt als volgt gewijzigd:
|
55) |
Artikel 106 wordt als volgt gewijzigd:
|
56) |
In artikel 107 wordt lid 3 vervangen door: "3. Voor de toepassing van deze verordening worden blootstellingen met betrekking tot een beleggingsonderneming uit een derde land, een kredietinstelling uit een derde land en een effectenbeurs uit een derde land alleen als blootstellingen met betrekking tot een instelling behandeld voor zover het derde land op die entiteit toezichts- en reguleringsvereisten toepast die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke in de Unie worden toegepast.". |
57) |
In artikel 117 wordt lid 2 als volgt gewijzigd:
|
58) |
In artikel 118 wordt punt a) vervangen door:
|
59) |
Aan artikel 123 wordt de volgende alinea toegevoegd: "Aan blootstellingen als gevolg van door een kredietinstelling aan gepensioneerden of werknemers met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur verstrekte leningen tegen de onvoorwaardelijke overdracht van een deel van het pensioen of het salaris van de kredietnemer aan die kredietinstelling wordt een risicogewicht van 35 % toegekend, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
|
60) |
Artikel 124 wordt vervangen door: "Artikel 124 Blootstellingen die gedekt zijn door hypotheken op onroerend goed 1. Aan blootstellingen of delen van blootstellingen die volledig zijn gedekt door hypotheken op onroerend goed wordt een risicogewicht van 100 % toegekend indien de voorwaarden van artikel 125 of artikel 126 niet zijn vervuld, behalve voor delen van de blootstellingen die bij een andere categorie blootstellingen zijn ingedeeld. Aan het deel van de blootstelling dat de waarde van de hypotheek van het onroerend goed te boven gaat, wordt het risicogewicht toegekend dat van toepassing is op de niet-gedekte blootstellingen van de betrokken tegenpartij. Het deel van een blootstelling dat wordt behandeld als zijnde volledig door onroerend goed gedekt, is niet groter dan het in zekerheid gegeven bedrag van de marktwaarde of, in de lidstaten die bij wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen strikte criteria voor de beoordeling van de hypotheekwaarde hebben vastgesteld, de hypotheekwaarde van het betrokken onroerend goed. 1 bis. De lidstaten wijzen een autoriteit aan die verantwoordelijk is voor de toepassing van lid 2. Deze autoriteit is de bevoegde autoriteit of de aangewezen autoriteit. Indien de autoriteit die voor de toepassing van dit artikel door de lidstaat is aangewezen, de bevoegde autoriteit is, zorgt deze ervoor dat de relevante nationale instanties en autoriteiten met een macroprudentieel mandaat voldoende worden geïnformeerd over het voornemen van de bevoegde autoriteit om van dit artikel gebruik te maken, en op passende wijze worden betrokken bij de beoordeling van zorgpunten met betrekking tot de financiële stabiliteit in haar lidstaat, overeenkomstig lid 2. Indien de autoriteit die voor de toepassing van dit artikel door de lidstaat is aangewezen, een andere dan de bevoegde autoriteit is, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om, met het oog op de correcte toepassing van dit artikel, te zorgen voor goede coördinatie en informatie-uitwisseling tussen de bevoegde autoriteit en de aangewezen autoriteit. De autoriteiten dienen met name nauw samen te werken en alle informatie uit te wisselen die nodig kan zijn voor de juiste uitvoering, door de aangewezen autoriteit, van haar verplichtingen op grond van dit artikel. In het kader van deze samenwerking wordt getracht elke vorm van overlappend of inconsistent optreden van de bevoegde autoriteit en de aangewezen autoriteit te vermijden, en naar behoren rekening te houden met de interactie met andere maatregelen, met name maatregelen krachtens artikel 458 van deze verordening en artikel 133 van Richtlijn 2013/36/EU. 2. Op basis van de krachtens artikel 430 bis verzamelde gegevens en eventuele andere relevante indicatoren beoordeelt de overeenkomstig lid 1 bis van dit artikel aangewezen autoriteit periodiek en ten minste jaarlijks of het risicogewicht van 35 % voor de in artikel 125 bedoelde blootstellingen aan een of meer onroerendgoedsegmenten die gedekt zijn door hypotheken op niet-zakelijk onroerend goed dat in een of meer delen van het grondgebied van de lidstaat van de betrokken autoriteit is gesitueerd, en het risicogewicht van 50 % voor in artikel 126 bedoelde blootstellingen die gedekt zijn door hypotheken op zakelijk onroerend goed dat op een of meer delen van het grondgebied van de lidstaat van de betrokken autoriteit is gesitueerd, voldoende gebaseerd zijn op:
Indien de overeenkomstig lid 1 bis van dit artikel aangewezen autoriteit op basis van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde beoordeling tot de conclusie komt dat de in artikel 125, lid 2, of artikel 126, lid 2, vermelde risicogewichten geen adequate afspiegeling vormen van de werkelijke risico's die verbonden zijn aan een of meer onroerendgoedsegmenten van blootstellingen die volledig gedekt zijn door hypotheken op in een of meer delen van het grondgebied van de lidstaat van de betrokken autoriteit gelegen niet-zakelijk onroerend goed of zakelijk onroerend goed, en indien zij van oordeel is dat de ontoereikendheid van de risicogewichten een negatief effect kan hebben op de huidige of toekomstige financiële stabiliteit in de eigen lidstaat, kan zij de risicogewichten die op deze blootstellingen van toepassing zijn, binnen de in de vierde alinea van dit lid vastgestelde marges verhogen of strengere criteria opleggen dan die welke in artikel 125, lid 2, of artikel 126, lid 2, zijn vastgesteld. De overeenkomstig lid 1 bis van dit artikel aangewezen autoriteit stelt de EBA en het ESRB in kennis van de aanpassingen die op grond van dit lid in de risicogewichten en de toegepaste criteria zijn aangebracht. Uiterlijk één maand na ontvangst van bovengenoemde kennisgeving verstrekken de EBA en het ESRB hun advies aan de betrokken lidstaat. De EBA en het ESRB publiceren de risicogewichten en criteria voor de in artikel 125, artikel 126 en artikel 199, lid 1, punt a), bedoelde blootstellingen zoals geïmplementeerd door de betrokken autoriteit. Voor de toepassing van de tweede alinea van dit lid mag de overeenkomstig lid 1 bis aangewezen autoriteit de risicogewichten binnen het volgende bereik vaststellen:
3. Indien de overeenkomstig lid 1 bis aangewezen autoriteit op grond van de tweede alinea van lid 2 hogere risicogewichten of striktere criteria vaststelt, krijgen de instellingen een overgangsperiode van zes maanden om deze toe te passen. 4. De EBA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met het ESRB, ontwerpen van technische reguleringsnormen tot bepaling van de in lid 1 bedoelde strikte criteria voor de beoordeling van de hypotheekwaarde en van de soorten factoren die in aanmerking moeten worden genomen bij de in de eerste alinea van lid 2 bedoelde beoordeling van de geschiktheid van de risicogewichten. De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2019 voor aan de Commissie. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. 5. Het ESRB kan door middel van aanbevelingen overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1092/2010, en in nauwe samenwerking met de EBA, aan de overeenkomstig lid 1 bis van dit artikel aangewezen autoriteiten richtsnoeren verstrekken betreffende het volgende:
6. De instellingen van een lidstaat passen de door de autoriteiten van een andere lidstaat overeenkomstig lid 2 bepaalde hogere risicogewichten en criteria toe op alle overeenkomstige blootstellingen die gedekt zijn door hypotheken op niet-zakelijk onroerend goed of zakelijk onroerend goed dat in een of meer delen van die lidstaat is gesitueerd.". |
61) |
In artikel 128 worden de leden 1 en 2 vervangen door: "1. Instellingen kennen een risicogewicht van 150 % toe aan blootstellingen waaraan bijzonder hoge risico's verbonden zijn. 2. Voor de toepassing van dit artikel behandelen instellingen de volgende blootstellingen als blootstellingen waaraan bijzonder hoge risico's verbonden zijn:
|
62) |
Artikel 132 wordt vervangen door: "Artikel 132 Eigenvermogensvereisten voor blootstellingen in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in icb's 1. Instellingen berekenen de risicogewogen posten voor hun blootstellingen in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in een icb door de risicogewogen posten van de icb-blootstellingen, berekend overeenkomstig de in de eerste alinea van lid 2 bedoelde benaderingen, te vermenigvuldigen met het percentage door die instellingen aangehouden rechten van deelneming of aandelen. 2. Indien aan de voorwaarden van lid 3 van dit artikel is voldaan, mogen instellingen de doorkijkbenadering overeenkomstig artikel 132 bis, lid 1, of de beleidsbenadering overeenkomstig artikel 132 bis, lid 2, toepassen. Met inachtneming van artikel 132 ter, lid 2, kennen instellingen die de doorkijkbenadering of de beleidsbenadering niet toepassen, een risicogewicht van 1 250 % ("fall-backbenadering") toe aan hun blootstellingen in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in een icb. Instellingen mogen de risicogewogen posten voor hun blootstellingen in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in een icb berekenen door de in dit lid genoemde benaderingen te combineren, mits aan de voorwaarden voor het gebruik van die benaderingen is voldaan. 3. Instellingen mogen de risicogewogen posten van blootstellingen van een icb bepalen overeenkomstig de in artikel 132 bis beschreven benaderingen indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
In afwijking van punt a) van de eerste alinea van dit lid kunnen multilaterale en bilaterale ontwikkelingsbanken en andere instellingen die gezamenlijk met multilaterale en bilaterale ontwikkelingsbanken in een icb beleggen, de risicogewogen posten van de blootstellingen van die icb bepalen overeenkomstig de in artikel 132 bis beschreven benaderingen, mits de voorwaarden van de punten b) en c) van de eerste alinea van dit lid zijn vervuld en het beleggingsbeleid van de icb de soorten activa waarin kan worden belegd, beperkt tot activa die duurzame ontwikkeling in ontwikkelingslanden bevorderen. Instellingen delen aan hun bevoegde autoriteit mede op welke icb's zij de in de tweede alinea bedoelde behandeling toepassen. In afwijking van de eerste alinea, punt c), onder i), kan, indien de instelling de risicogewogen posten van de blootstellingen van een icb bepaalt overeenkomstig de beleidsbenadering, de rapportage door de icb of de icb-beheersmaatschappij aan de instelling worden beperkt tot het beleggingsbeleid van de icb en eventuele wijzigingen daarvan, en kan deze alleen worden verricht wanneer de instelling de blootstelling met betrekking tot de icb voor het eerst aangaat en wanneer er zich een wijziging van het beleggingsbeleid van de icb voordoet. 4. Instellingen die niet over afdoende gegevens of informatie beschikken om de risicogewogen posten van de blootstellingen van een icb te berekenen overeenkomstig de in artikel 132 bis beschreven benaderingen, mogen een beroep doen op de berekeningen van een derde, mits alle volgende voorwaarden zijn vervuld:
Instellingen die een beroep doen op berekeningen van derden, vermenigvuldigen de uit die berekeningen resulterende risicogewogen posten van de blootstellingen van een icb met een factor 1,2. In afwijking van de tweede alinea geldt de factor 1,2 niet indien de instelling onbeperkte toegang heeft tot de gedetailleerde berekeningen door de derde. De instelling verstrekt die berekeningen op verzoek aan haar bevoegde autoriteit. 5. Indien een instelling de in artikel 132 bis bedoelde benaderingen toepast voor de berekening van de risicogewogen posten van blootstellingen van een icb ("niveau 1 icb") en een van de onderliggende blootstellingen van de niveau 1 icb is een blootstelling in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in een andere icb ("niveau 2 icb"), mogen de risicogewogen posten van de blootstellingen van de niveau 2 icb worden berekend door gebruik te maken van een van de drie in lid 2 van dit artikel beschreven benaderingen. De instelling mag de doorkijkbenadering voor het berekenen van de risicogewogen posten van blootstellingen van icb's op niveau 3 en eventuele verdere niveaus alleen gebruiken wanneer zij die benadering heeft gebruikt voor de berekening van het vorige niveau. In alle overige scenario's gebruikt zij de fall-backbenadering. 6. De risicogewogen posten van blootstellingen van een icb berekend overeenkomstig de doorkijkbenadering en de in artikel 132 bis, leden 1 en 2, beschreven beleidsbenadering worden gemaximeerd op de risicogewogen posten van de blootstellingen van die icb berekend overeenkomstig de fall-backbenadering. 7. In afwijking van lid 1 van dit artikel mogen instellingen die de doorkijkbenadering overeenkomstig artikel 132 bis, lid 1, toepassen, de risicogewogen posten voor hun blootstellingen in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in een icb berekenen door de blootstellingswaarden van die blootstellingen, berekend overeenkomstig artikel 111, te vermenigvuldigen met het risicogewicht (), berekend overeenkomstig de formule van artikel 132 quater, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
|
63) |
De volgende artikelen worden ingevoegd: "Artikel 132 bis Benaderingen voor het berekenen van risicogewogen posten van icb's 1. Wanneer de voorwaarden van artikel 132, lid 3, zijn vervuld, hanteren instellingen die voldoende informatie over de individuele onderliggende blootstellingen van een icb hebben, voor die blootstellingen de doorkijkbenadering om de risicogewogen posten van de icb te berekenen, waarbij alle onderliggende blootstellingen van de icb naar risico worden gewogen alsof ze rechtstreeks door die instellingen werden aangehouden. 2. Wanneer de voorwaarden van artikel 132, lid 3, zijn vervuld, mogen instellingen die onvoldoende informatie hebben over de individuele onderliggende blootstellingen van een icb om de doorkijkbenadering te kunnen gebruiken, de risicogewogen posten van die blootstellingen berekenen binnen de limieten van het beleggingsbeleid van de icb en het toepasselijke recht. Instellingen verrichten de in de eerste alinea bedoelde berekeningen vanuit de aanname dat de icb eerst het maximale volume aan blootstellingen aangaat dat op grond van haar beleggingsbeleid of het toepasselijke recht is toegestaan in de blootstellingen met het hoogste eigenvermogensvereiste, en vervolgens in dalende volgorde blootstellingen blijft aangaan totdat de maximale totale blootstellingslimiet is bereikt, en dat de icb, waar toepasselijk, de maximaal toegestane hefboomfinanciering in overeenstemming met het beleggingsbeleid of het toepasselijke recht toepast. Instellingen verrichten de in de eerste alinea bedoelde berekeningen overeenkomstig de in dit hoofdstuk, in hoofdstuk 5 en in afdeling 3, 4 of 5 van hoofdstuk 6 van deze titel uiteengezette methoden. 3. In afwijking van artikel 92, lid 3, punt d), mogen instellingen die de risicogewogen posten van blootstellingen van een icb overeenkomstig lid 1 of lid 2 van dit artikel berekenen, het eigenvermogensvereiste voor het risico van aanpassing van de kredietwaardering van derivatenblootstellingen van die icb berekenen als een bedrag gelijk aan 50 % van het eigenvermogensvereiste voor de derivatenblootstellingen die zijn berekend overeenkomstig afdeling 3, 4 of 5 van hoofdstuk 6 van deze titel, naargelang het geval. In afwijking van de eerste alinea mag een instelling derivatenblootstellingen uitsluiten van de berekening van het eigenvermogensvereiste voor het risico van aanpassing van de kredietwaardering wanneer dat vereiste niet voor die blootstellingen zou gelden indien ze rechtstreeks door de instelling werden ingenomen. 4. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen om nader te bepalen hoe instellingen de in lid 2 bedoelde risicogewogen posten moeten berekenen wanneer een of meerdere voor die berekening vereiste inputs niet beschikbaar zijn. De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 maart 2020 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Artikel 132 ter In benaderingen voor het berekenen van risicogewogen posten van icb's buiten beschouwing gelaten factoren 1. Instellingen mogen de door een icb aangehouden tier 1-kernkapitaal-, aanvullend-tier 1-, tier 2-instrumenten en in aanmerking komende passiva-instrumenten die zij overeenkomstig respectievelijk artikel 36, lid 1, artikel 56, artikel 66 en artikel 72 sexies in mindering moeten brengen, bij de in artikel 132 bedoelde berekeningen buiten beschouwing laten. 2. Instellingen mogen blootstellingen in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in icb's als bedoeld in artikel 150, lid 1, punten g) en h), bij de in artikel 132 bedoelde berekeningen buiten beschouwing laten en, in plaats daarvan, de in artikel 133 beschreven behandeling op die blootstellingen toepassen. Artikel 132 quater Behandeling van blootstellingen buiten de balanstelling aan icb's 1. Instellingen berekenen de waarde van risicogewogen posten voor hun posten buiten de balanstelling met het potentieel om te worden omgezet in blootstellingen in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in een icb, door de blootstellingswaarden daarvan, berekend overeenkomstig artikel 111, te vermenigvuldigen met het volgende risicogewicht:
2. Instellingen berekenen de blootstellingswaarde van een minimumwaardeverplichting die voldoet aan de voorwaarden van lid 3 van dit artikel als de met behulp van een standaard risicovrije disconteringsfactor gedisconteerde huidige waarde van het gegarandeerde bedrag. Instellingen mogen eventuele volgens de toepasselijke normen voor jaarrekeningen opgenomen verliezen in verband met de minimumwaardeverplichting in mindering brengen op de blootstellingswaarde van de minimumwaardeverplichting. Instellingen berekenen de risicogewogen posten voor blootstellingen buiten de balanstelling die voortvloeien uit minimumwaardeverplichtingen die voldoen aan alle voorwaarden van lid 3 van dit artikel door de blootstellingswaarde van die blootstellingen te vermenigvuldigen met een omrekeningsfactor van 20 % en het risicogewicht afgeleid krachtens artikel 132 of artikel 152. 3. Instellingen bepalen de risicogewogen posten voor blootstellingen buiten de balanstelling die voortvloeien uit minimumwaardeverplichtingen overeenkomstig lid 2 mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
|
64) |
In artikel 144, lid 1, wordt punt g) vervangen door:
|
65) |
Artikel 152 wordt vervangen door: "Artikel 152 Behandeling van blootstellingen in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in icb's 1. Instellingen berekenen de waarden van risicogewogen posten voor blootstellingen in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in een icb door de waarde van de risicogewogen posten van de icb, berekend overeenkomstig de in de leden 2 en 5 beschreven benaderingen, te vermenigvuldigen met het percentage door die instellingen aangehouden rechten van deelneming of aandelen. 2. Wanneer de voorwaarden van artikel 132, lid 3, zijn vervuld, hanteren instellingen die voldoende informatie over de individuele onderliggende blootstellingen van een icb hebben, voor die onderliggende blootstellingen de doorkijkbenadering om de risicogewogen posten van de icb te berekenen, waarbij alle onderliggende blootstellingen van de icb naar risico worden gewogen alsof ze rechtstreeks door de instellingen werden aangehouden. 3. In afwijking van artikel 92, lid 3, punt d), mogen instellingen die de risicogewogen posten van de icb overeenkomstig lid 1 of lid 2 van dit artikel berekenen, het eigenvermogensvereiste voor het risico van aanpassing van de kredietwaardering van derivatenblootstellingen van die icb berekenen als een bedrag gelijk aan 50 % van het eigenvermogensvereiste voor de derivatenblootstellingen die zijn berekend overeenkomstig afdeling 3, 4 of 5 van hoofdstuk 6 van deze titel, naargelang het geval. In afwijking van de eerste alinea mag een instelling derivatenblootstellingen uitsluiten van de berekening van het eigenvermogensvereiste voor het risico van aanpassing van de kredietwaardering wanneer dat vereiste niet voor die blootstellingen zou gelden indien ze rechtstreeks door de instelling werden ingenomen. 4. Instellingen die overeenkomstig de leden 2 en 3 van dit artikel de doorkijkbenadering toepassen en die voldoen aan de voorwaarden voor permanent gedeeltelijk gebruik overeenkomstig artikel 150 of die niet voldoen aan de voorwaarden voor het gebruik van de in dit hoofdstuk beschreven methoden of een of meer van de in hoofdstuk 5 beschreven methoden voor alle of een deel van de onderliggende blootstellingen van de icb, berekenen de risicogewogen posten en verwachte verliesposten in overeenstemming met de volgende beginselen:
Voor de toepassing van punt a) van de eerste alinea behandelt de instelling, als zij niet in staat is een onderscheid te maken tussen blootstellingen in niet-beursverhandelde, beursverhandelde en overige aandelen, de betrokken blootstellingen als blootstellingen in overige aandelen. 5. Wanneer de voorwaarden van artikel 132, lid 3, zijn vervuld, mogen instellingen die onvoldoende informatie hebben over de individuele onderliggende blootstellingen van een icb, de risicogewogen posten van die blootstellingen berekenen overeenkomstig de in artikel 132 bis, lid 2, uiteengezette beleidsbenadering. Voor de in lid 4, punten a), b) en c), van dit artikel opgesomde blootstellingen passen instellingen evenwel de benaderingen uit die bepalingen toe. 6. Met inachtneming van artikel 132 ter, lid 2, passen instellingen die geen doorkijkbenadering overeenkomstig de leden 2 en 3 van dit artikel of geen beleidsbenadering overeenkomstig lid 5 van dit artikel toepassen, de in artikel 132, lid 2, bedoelde fall-backbenadering toe. 7. Instellingen mogen de risicogewogen posten voor hun blootstellingen in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in een icb berekenen door de in dit lid genoemde benaderingen te combineren, mits aan de voorwaarden voor het gebruik van die benaderingen is voldaan. 8. Instellingen die niet over afdoende gegevens of informatie beschikken om de risicogewogen posten van een icb te berekenen overeenkomstig de in de leden 2, 3, 4 en 5 beschreven benaderingen, mogen een beroep doen op de berekeningen van een derde, mits alle volgende voorwaarden zijn vervuld:
Instellingen die een beroep doen op berekeningen door derden, vermenigvuldigen de uit die berekeningen resulterende risicogewogen posten van de blootstellingen van een icb met een factor 1,2. In afwijking van de tweede alinea geldt de factor 1,2 niet indien de instelling onbeperkte toegang heeft tot de gedetailleerde berekeningen door de derde. De instelling verstrekt die berekeningen op verzoek aan haar bevoegde autoriteit. 9. Voor de toepassing van dit artikel zijn artikel 132, leden 5 en 6, en artikel 132 ter van toepassing. Voor de toepassing van dit artikel is artikel 132 quater van toepassing, waarbij de overeenkomstig hoofdstuk 3 van deze titel berekende risicogewichten gelden.". |
66) |
In artikel 158 wordt het volgende lid ingevoegd: "9 bis. De verwachte verliesposten voor een minimumwaardeverplichting die aan alle voorwaarden van artikel 132 quater, lid 3, voldoet, zijn gelijk aan nul.". |
67) |
Artikel 164 wordt vervangen door: "Artikel 164 Verlies bij wanbetaling (Loss Given Default - LGD) 1. Instellingen verstrekken eigen ramingen van LGD's, met inachtneming van de vereisten van afdeling 6 van dit hoofdstuk en met toestemming van de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 143. Voor het verwateringsrisico van gekochte kortlopende vorderingen wordt een LGD-waarde van 75 % gebruikt. Indien een instelling haar EL-ramingen voor het verwateringsrisico van gekochte kortlopende vorderingen op betrouwbare wijze kan uitsplitsen in PD's en LGD's, kan de instelling haar eigen LGD-raming gebruiken. 2. Niet-volgestorte kredietprotectie ter dekking van een individuele blootstelling of een pool van blootstellingen kan in aanmerking worden genomen door de PD- of LGD-ramingen aan te passen, met inachtneming van de vereisten van artikel 183, leden 1, 2 en 3, en met toestemming van de bevoegde autoriteiten. Een instelling kent aan gegarandeerde blootstellingen geen zodanig aangepaste PD of LGD toe dat het aangepaste risicogewicht lager is dan dat van een vergelijkbare directe blootstelling met betrekking tot de garantiegever. 3. Voor de toepassing van artikel 154, lid 2, is het LGD van een vergelijkbare directe blootstelling met betrekking tot de in artikel 153, lid 3, bedoelde protectiegever gelijk aan het LGD dat samenhangt met ofwel een ongedekte faciliteit ten behoeve van de garantiegever, ofwel de ongedekte faciliteit van de debiteur, naargelang uit beschikbaar bewijsmateriaal en de structuur van de garantie blijkt dat indien zowel de garantiegever als de debiteur tijdens de looptijd van de afgedekte transactie in gebreke blijft, het teruggevorderde bedrag afhankelijk zou zijn van de financiële situatie van de garantiegever respectievelijk de debiteur. 4. Het naar blootstelling gewogen gemiddelde LGD van alle blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen die gedekt zijn door niet-zakelijk onroerend goed en waarvoor de centrale overheid geen garantie heeft afgegeven, bedraagt minimaal 10 %. Het naar blootstelling gewogen gemiddelde LGD van alle blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen die gedekt zijn door zakelijk onroerend goed en waarvoor de centrale overheid geen garantie heeft afgegeven, bedraagt minimaal 15 %. 5. De lidstaten wijzen een autoriteit aan die verantwoordelijk is voor de toepassing van lid 6. Deze autoriteit is de bevoegde autoriteit of de aangewezen autoriteit. Indien de autoriteit die voor de toepassing van dit artikel door de lidstaat is aangewezen, de bevoegde autoriteit is, zorgt deze ervoor dat de relevante nationale instanties en autoriteiten met een macroprudentieel mandaat voldoende worden geïnformeerd over het voornemen van de bevoegde autoriteit om van dit artikel gebruik te maken, en op passende wijze worden betrokken bij de beoordeling van zorgpunten met betrekking tot de financiële stabiliteit in haar lidstaat, overeenkomstig lid 6. Indien de autoriteit die voor de toepassing van dit artikel door de lidstaat is aangewezen, een andere dan de bevoegde autoriteit is, neemt de lidstaat de nodige maatregelen om, met het oog op de correcte toepassing van dit artikel, te zorgen voor goede coördinatie en informatie-uitwisseling tussen de bevoegde autoriteit en de aangewezen autoriteit. De autoriteiten dienen met name nauw samen te werken en alle informatie uit te wisselen die nodig kan zijn voor de juiste uitvoering, door de aangewezen autoriteit, van haar verplichtingen op grond van dit artikel. In het kader van deze samenwerking wordt getracht elke vorm van overlappend of inconsistent optreden van de bevoegde autoriteit en de aangewezen autoriteit te vermijden, en naar behoren rekening te houden met de interactie met andere maatregelen, met name maatregelen krachtens artikel 458 van deze verordening en artikel 133 van Richtlijn 2013/36/EU. 6. Op basis van de gegevens die krachtens artikel 430 bis zijn verzameld en van eventuele andere relevante indicatoren, en rekening houdend met de toekomstige ontwikkelingen op de markten voor onroerend goed, beoordeelt de overeenkomstig lid 5 van dit artikel aangewezen autoriteit periodiek en ten minste jaarlijks of de in lid 4 van dit artikel bedoelde minimumwaarden van het LGD geschikt zijn voor blootstellingen die gedekt zijn door hypotheken op niet-zakelijk onroerend goed of zakelijk onroerend goed dat in een of meer delen van het grondgebied van de lidstaat van de betrokken autoriteit is gesitueerd. Indien de overeenkomstig lid 5 aangewezen autoriteit op basis van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde beoordeling tot de conclusie komt dat de minimumwaarden van het LGD als bedoeld in lid 4 ontoereikend zijn, en indien zij van oordeel is dat de ontoereikendheid van de LGD-waarden een negatief effect kan hebben op de huidige of toekomstige financiële stabiliteit in de eigen lidstaat, kan zij hogere minimumwaarden van het LGD vaststellen voor de blootstellingen die in een of meer delen van het grondgebied van de lidstaat van de betrokken autoriteit zijn gesitueerd. Deze hogere minimumwaarden kunnen ook worden toegepast op het niveau van één of meer onroerendgoedsegmenten van dergelijke blootstellingen. De overeenkomstig lid 5 aangewezen autoriteit stelt de EBA en het ESRB in kennis voordat zij het in dit lid bedoelde besluit neemt. Uiterlijk één maand na ontvangst van bovengenoemde kennisgeving verstrekken de EBA en het ESRB hun advies aan de betrokken lidstaat. De EBA en het ESRB publiceren deze LGD-waarden. 7. Indien de overeenkomstig lid 5 aangewezen autoriteit hogere minimumwaarden van het LGD vaststelt op grond van lid 6, krijgen de instellingen een overgangsperiode van zes maanden om deze toe te passen. 8. De EBA stelt, in nauwe samenwerking met het ESRB, ontwerpen van technische reguleringsnormen op tot nadere bepaling van de omstandigheden waarmee de overeenkomstig lid 5 aangewezen autoriteit rekening moeten houden bij het beoordelen van de toereikendheid van LGD-waarden in het kader van de beoordeling, bedoeld in lid 6. De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2019 voor aan de Commissie. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. 9. Het ESRB kan door middel van aanbevelingen overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1092/2010, en in nauwe samenwerking met de EBA, aan de overeenkomstig lid 5 van dit artikel aangewezen autoriteiten richtsnoeren verstrekken betreffende het volgende:
10. De instellingen van een lidstaat passen de door de autoriteiten van een andere lidstaat overeenkomstig lid 6 bepaalde hogere minimumwaarden van het LGD toe op alle overeenkomstige blootstellingen die gedekt zijn door hypotheken op niet-zakelijk onroerend goed of zakelijk onroerend goed dat in één of meerdere delen van die lidstaat is gesitueerd.". |
68) |
In artikel 201, lid 1, wordt punt h) vervangen door:
|
69) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 204 bis In aanmerking komende soorten aandelenderivaten 1. Instellingen mogen aandelenderivaten die total return swaps zijn of economisch feitelijk vergelijkbaar, alleen ten behoeve van interne afdekking als toelaatbare kredietprotectie gebruiken. Indien een instelling kredietprotectie koopt in de vorm van een total return swap en de uit hoofde van die swap ontvangen nettobetalingen als netto-inkomsten boekt, maar nalaat de daartegenover staande waardevermindering van het door middel van verminderingen van de reële waarde of een toevoeging aan de reserves beschermde actief te boeken, wordt die kredietprotectie niet als toelaatbare kredietprotectie aangemerkt. 2. Indien een instelling gebruikmaakt van een intern afdekkingsinstrument in de vorm van een aandelenderivaat, kan de interne afdekking voor de toepassing van dit hoofdstuk slechts als toelaatbare kredietprotectie worden aangemerkt indien het naar de handelsportefeuille overgehevelde kredietrisico aan een derde of aan derden wordt overgedragen. Indien overeenkomstig de eerste alinea een intern afdekkingsinstrument is gebruikt en aan de vereisten van dit hoofdstuk is voldaan, passen instellingen bij aankoop van niet-volgestorte kredietprotectie de voorschriften van de afdelingen 4, 5 en 6 van dit hoofdstuk toe voor de berekening van risicogewogen posten en verwachte verliesposten.". |
70) |
Artikel 223 wordt als volgt gewijzigd:
|
71) |
Artikel 272 wordt als volgt gewijzigd:
|
72) |
Artikel 273 wordt als volgt gewijzigd:
|
73) |
De volgende artikelen worden ingevoegd: "Artikel 273 bis Voorwaarden voor het gebruik van vereenvoudigde methoden om de blootstellingswaarde te berekenen 1. Een instelling mag de blootstellingswaarde van haar derivatenposities berekenen volgens de in afdeling 4 beschreven methode, op voorwaarde dat de omvang van haar derivatenactiviteiten binnen en buiten de balanstelling volgens een maandelijks uitgevoerde toetsing op basis van gegevens op de laatste dag van de maand gelijk is aan of kleiner is dan beide volgende drempelwaarden:
2. Een instelling mag de blootstellingswaarde van haar derivatenposities berekenen volgens de in afdeling 5 beschreven methode, op voorwaarde dat de omvang van haar derivatenactiviteiten binnen en buiten de balanstelling volgens een maandelijks uitgevoerde toetsing op basis van gegevens op de laatste dag van de maand gelijk is aan of kleiner is dan beide volgende drempelwaarden:
3. Voor de toepassing van de leden 1 en 2 berekenen instellingen de omvang van hun derivatenactiviteiten binnen en buiten de balanstelling op basis van gegevens op de laatste dag van elke maand, met inachtneming van de volgende voorschriften:
4. In afwijking van lid 1 of lid 2, naargelang het geval, wanneer de derivatenactiviteiten op geconsolideerde basis de in lid 1 of lid 2, naargelang het geval, vastgelegde drempelwaarden niet overschrijden, kan een instelling die betrokken is bij de consolidatie en de methode als bedoeld in afdeling 3 of 4 zou moeten toepassen aangezien zij die drempelwaarden op individuele basis overschrijdt, in plaats daarvan de methode toepassen die op geconsolideerde basis zou moeten worden toegepast, op voorwaarde dat zij hiervoor toestemming krijgt van de bevoegde autoriteiten. 5. Instellingen stellen de bevoegde autoriteiten in kennis van de in afdeling 4 of 5 beschreven methoden die ze gebruiken of niet langer gebruiken, naargelang het geval, om de blootstellingswaarde van hun derivatenposities te berekenen. 6. Instellingen mogen geen derivatentransactie aangaan of een derivaat kopen of verkopen met als enige doel om tijdens de maandelijkse toetsing aan één van de voorwaarden van de leden 1 en 2 te voldoen. Artikel 273 ter Niet-naleving van de voorwaarden voor het gebruik van vereenvoudigde methoden ter berekening van de blootstellingswaarde van derivaten 1. Een instelling die niet langer aan één of meer van de voorwaarden van artikel 273 bis, lid 1 of 2, voldoet, stelt de bevoegde autoriteit onverwijld daarvan in kennis. 2. Een instelling berekent de blootstellingswaarden van haar derivatenposities niet langer overeenkomstig afdeling 4 of 5, naargelang het geval, uiterlijk drie maanden nadat zich één van de volgende situaties heeft voorgedaan:
3. Een instelling die de blootstellingswaarden van haar derivatenposities niet langer overeenkomstig afdeling 4 of 5, naargelang het geval, berekent, mag de blootstellingswaarde van haar derivatenposities pas opnieuw overeenkomstig afdeling 4 of 5 berekenen, indien zij aan de bevoegde autoriteit aantoont dat gedurende een ononderbroken periode van een jaar aan alle in artikel 273 bis, lid 1 of 2, uiteengezette voorwaarden is voldaan.". |
74) |
In deel 3, titel II, hoofdstuk 6 worden de afdelingen 3, 4 en 5 vervangen door: "
Artikel 274 Blootstellingswaarde 1. Een instelling mag voor alle onder een overeenkomst inzake contractuele verrekening vallende transacties één blootstellingswaarde op het niveau van de netting set berekenen indien alle volgende voorwaarden zijn vervuld:
Wanneer een van de in de eerste alinea vermelde voorwaarden niet is vervuld, behandelt de instelling elke transactie alsof het haar eigen netting set was. 2. Instellingen berekenen de blootstellingswaarde van een netting set volgens de standaardbenadering voor de tegenpartijkredietrisico als volgt:
3. De blootstellingswaarde van een aan een contractuele margeovereenkomst onderworpen netting set wordt gemaximeerd op de blootstellingswaarde van diezelfde netting set die niet aan enige vorm van margeovereenkomst is onderworpen. 4. Indien meerdere margeovereenkomsten van toepassing zijn op dezelfde netting set, wijzen instellingen elke margeovereenkomst toe aan de groep transacties in de netting set waarop die margeovereenkomst contractueel van toepassing is, en berekenen ze voor elk van deze gegroepeerde transacties afzonderlijk een blootstellingswaarde. 5. Instellingen mogen de blootstellingswaarde van een netting set die aan alle volgende voorwaarden voldoet, op nul stellen:
6. In een netting set vervangen instellingen een transactie die een eindige lineaire combinatie van alle ge- of verkochte call- of putopties is, door alle individuele opties welke die lineaire combinatie vormen, beschouwd als een individuele transactie met het oog op de berekening van de blootstellingswaarde van de netting set in overeenstemming met deze afdeling. Elke dergelijke combinatie van opties wordt behandeld als een individuele transactie in de netting set waarin de combinatie is opgenomen met het oog op de berekening van de blootstellingswaarde. 7. De blootstellingswaarde van een kredietderivatentransactie die een lange positie in de onderliggende waarde vertegenwoordigt, kan worden gemaximeerd op het bedrag van de uitstaande onbetaalde premie mits die wordt behandeld als eigen netting set die niet aan een margeovereenkomst is onderworpen. Artikel 275 Vervangingswaarde 1. Instellingen berekenen de vervangingswaarde RC voor netting sets die niet aan een margeovereenkomst onderworpen zijn, volgens de volgende formule:
2. Instellingen berekenen de vervangingswaarde voor eenzelfde aan een margeovereenkomst onderworpen netting set volgens de volgende formule:
3. Instellingen berekenen de vervangingswaarde voor meerdere aan dezelfde margeovereenkomst onderworpen netting sets volgens de onderstaande formule:
waarbij:
Voor de toepassing van de eerste alinea mag NICAMA, afhankelijk van het niveau waarop de margeovereenkomst van toepassing is, worden berekend op handelsniveau, op het niveau van de netting set of op het niveau van alle netting sets waarop de margeovereenkomst van toepassing is. Artikel 276 Opname en behandeling van zekerheden 1. Voor de toepassing van deze afdeling berekenen instellingen de bedragen aan zekerheden van VM, VMMA, NICA en NICAMA door alle volgende voorwaarden toe te passen:
2. Voor de berekening van de voor volatiliteit gecorrigeerde waarde van gestorte zekerheden als bedoeld in lid 1, punt d), van dit artikel vervangen instellingen de formule van artikel 223, lid 2, door de volgende formule:
3. Voor de toepassing van punt d) van lid 1 stellen instellingen de voor de berekening van de voor volatiliteit gecorrigeerde waarde van ontvangen of gestorte zekerheden toepasselijke liquidatieperiode vast volgens één van de volgende tijdshorizons:
Artikel 277 Mapping van transacties naar risicocategorieën 1. Instellingen mappen elke transactie van een netting set naar een van de volgende risicocategorieën om de in artikel 278 bedoelde potentiële toekomstige blootstelling van de netting set te bepalen:
2. Instellingen voeren de in lid 1 bedoelde mapping uit op basis van de primaire risicodeterminant van de derivatentransactie. De primaire risicodeterminant is de enige substantiële risicodeterminant van een derivatentransactie. 3. In afwijking van lid 2 mappen instellingen derivatentransacties die meer dan één substantiële risicodeterminant hebben, naar meer dan één risicocategorie. Wanneer alle substantiële risicodeterminanten van één van die transacties tot dezelfde risicocategorie behoren, wordt van instellingen alleen verlangd dat ze die transactie eenmaal naar die risicocategorie mappen op basis van de meest substantiële van die risicodeterminanten. Wanneer de substantiële risicodeterminanten van een van die transacties tot verschillende risicocategorieën behoren, mappen instellingen die transactie eenmaal naar elke risicocategorie waarvoor de transactie, op basis van de meest substantiële van die risicodeterminanten in die risicocategorie, ten minste één substantiële risicodeterminant heeft. 4. Niettegenstaande de leden 1, 2 en 3 passen instellingen bij de mapping van transacties naar de in lid 1 opgesomde risicocategorieën de volgende voorwaarden toe:
5. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 december 2019 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Artikel 277 bis Samenstellen van afdekkingsinstrumenten ("hedging sets") 1. Instellingen bepalen de voor elke risicocategorie van netting sets relevante hedging sets en wijzen elk van deze transacties als volgt aan die hedging sets toe:
Voor de toepassing van punt a) van de eerste alinea van dit lid worden naar de risicocategorie "renterisico" gemapte transacties die een inflatievariabele als de primaire risicodeterminant hebben, toegewezen aan afzonderlijke hedging sets niet zijnde de hedging sets, bepaald voor transacties gemapt naar de risicocategorie "renterisico" die geen inflatievariabele als primaire risicodeterminant hebben. Die transacties worden alleen aan dezelfde hedging set toegewezen indien hun primaire risicodeterminant, of de meest substantiële risicodeterminant in de gegeven risicocategorie voor in artikel 277, lid 3, bedoelde transacties, in dezelfde valuta luidt. 2. In afwijking van lid 1 van dit artikel bepalen instellingen binnen elke risicocategorie afzonderlijke individuele hedging sets voor de volgende transacties:
Voor de toepassing van punt a) van de eerste alinea van dit lid wijzen instellingen transacties alleen aan dezelfde hedging set van de betrokken risicocategorie toe wanneer hun primaire risicodeterminant, of de meest substantiële risicodeterminant in de gegeven risicocategorie voor in artikel 277, lid 3, bedoelde transacties, identiek is. Voor de toepassing van punt b) van de eerste alinea wijzen instellingen transacties alleen aan dezelfde hedging set van de betrokken risicocategorie toe wanneer het paar van risicodeterminanten in die transacties als bedoeld daarin identiek is en de beide in dit paar vervatte risicodeterminanten positief gecorreleerd zijn. Anders wijzen instellingen in punt b) van de eerste alinea bedoelde transacties toe aan één van de overeenkomstig lid 1 bepaalde hedging sets, op basis van slechts één van de beide in punt b) van de eerste alinea bedoelde risicodeterminanten. 3. Instellingen stellen op verzoek van de bevoegde autoriteiten het aantal overeenkomstig lid 2 van dit artikel voor elke risicocategorie bepaalde hedging sets beschikbaar, met de primaire risicodeterminant, of de meest substantiële risicodeterminant in de gegeven risicocategorie voor in artikel 277, lid 3, bedoelde transacties, of het paar van risicodeterminanten van elk van die hedging sets, en met het aantal transacties in elk van die hedging sets. Artikel 278 Potentiële toekomstige blootstelling 1. Instellingen berekenen de potentiële toekomstige blootstelling van een netting set als volgt:
waarbij:
Ten behoeve van deze berekening nemen instellingen de opslagfactor van een bepaalde risicocategorie op in de berekening van de potentiële toekomstige blootstelling van een netting set wanneer ten minste één transactie van de netting set naar die risicocategorie is gemapt. 2. De potentiële toekomstige blootstelling van aan één margeovereenkomst onderworpen meervoudige netting sets, als bedoeld in artikel 275, lid 3, wordt berekend als de som van de potentiële toekomstige blootstellingen van alle individuele netting sets alsof deze niet aan enige vorm van margeovereenkomst waren onderworpen. 3. Voor de toepassing van lid 1 wordt de multiplicator als volgt berekend:
waarbij:
Artikel 279 Berekening van de risicopositie Voor de berekening van de in de artikelen 280 bis tot en met 280 septies bedoelde opslagfactoren voor risicocategorieën berekenen instellingen de risicopositie van iedere transactie van een netting set als volgt:
Artikel 279 bis Delta voor toezichtsdoeleinden 1. Instellingen berekenen de delta voor toezichtsdoeleinden als volgt:
2. Voor de toepassing van deze afdeling betekent een lange positie in de primaire risicodeterminant of in de meest substantiële risicodeterminant in de gegeven risicocategorie voor in artikel 277, lid 3, bedoelde transacties, dat de marktwaarde van de transactie toeneemt wanneer de waarde van die risicodeterminant toeneemt, en betekent een korte positie in de primaire risicodeterminant of in de meest substantiële risicodeterminant in de gegeven risicocategorie voor in artikel 277, lid 3, bedoelde transacties, dat de marktwaarde van de transactie afneemt wanneer de waarde van die risicodeterminant toeneemt. 3. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 december 2019 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Artikel 279 ter Aangepast notioneel bedrag 1. Instellingen berekenen het aangepaste notionele bedrag als volgt:
2. Instellingen bepalen het notionele bedrag of het aantal eenheden van het onderliggende instrument ten behoeve van de berekening van het aangepaste notionele bedrag van een in lid 1 bedoelde transactie, als volgt:
3. Instellingen zetten het aangepaste notionele bedrag van een transactie om in hun rapportagevaluta tegen de geldende contante wisselkoers wanneer het aangepaste notionele bedrag op grond van dit artikel wordt berekend op basis van een contractueel notioneel bedrag of een marktprijs van het aantal eenheden van het in een andere valuta luidende onderliggende instrument. Artikel 279 quater Looptijdfactor 1. Instellingen berekenen de looptijdfactor als volgt:
2. Voor de toepassing van lid 1 is de resterende looptijd gelijk aan de tijd tot de volgende herzieningsdatum voor transacties die zijn gestructureerd om na gespecificeerde betalingsdatums de uitstaande blootstelling af te wikkelen en waarvan de voorwaarden zodanig worden herzien dat de marktwaarde van het contract op die gespecificeerde betaaldatums gelijk is aan nul. Artikel 280 Factorcoëfficiënt voor toezichtsdoeleinden voor hedging sets Voor de berekening van de in de artikelen 280 bis tot en met 280 septies bedoelde opslagfactoren voor een hedging set is de factorcoëfficiënt voor toezichtsdoeleinden voor hedging set ’є’ de volgende:
Artikel 280 bis Opslagfactor voor de risicocategorie "renterisico" 1. Voor de toepassing van artikel 278 berekenen instellingen de opslagfactor voor de risicocategorie "renterisico" voor een bepaalde netting set als volgt:
waarbij:
2. Instellingen berekenen de opslagfactor voor de hedging set ’j’ van de risicocategorie "renterisico" als volgt:
waarbij:
3. Voor de berekening van het effectieve notionele bedrag van de hedging set ’j’ mappen instellingen eerst elke transactie van de hedging set naar de passende subklasse in tabel 2. Ze doen dit op basis van de einddatum van elke transactie als bepaald krachtens artikel 279 ter, lid 1, punt a): Tabel 2
Instellingen berekenen vervolgens het effectieve notionele bedrag van de hedging set ’j’ volgens de volgende formule:
waarbij:
waarbij:
Artikel 280 ter Opslagfactor voor de risicocategorie "wisselkoersrisico" 1. Voor de toepassing van artikel 278 berekenen instellingen de opslagfactor voor de risicocategorie "wisselkoersrisico" voor een bepaalde netting set als volgt:
waarbij:
2. Instellingen berekenen de opslagfactor voor de risicocategorie "wisselkoersrisico" voor de hedging set ’j’ van de risicocategorie "wisselkoersrisico" als volgt:
waarbij:
waarbij:
Artikel 280 quater Opslagfactor risicocategorie "kredietrisico" 1. Voor de toepassing van lid 2 bepalen instellingen de relevante kredietreferentie-entiteiten van de netting set in overeenstemming met het volgende:
2. Voor de toepassing van artikel 278 berekenen instellingen de opslagfactor voor de risicocategorie "kredietrisico" voor een bepaalde netting set als volgt:
waarbij:
3. Instellingen berekenen de opslagfactor van de risicocategorie "kredietrisico" voor de hedging set ’j’ als volgt:
waarbij:
4. Instellingen berekenen de opslagfactor voor kredietreferentie-entiteit ’k’ als volgt:
waarbij:
5. Instellingen berekenen de voor kredietreferentie-entiteit ’k’ toepasselijke factor voor toezichtsdoeleinden als volgt:
Artikel 280 quinquies Opslagfactor voor de risicocategorie "aandelenrisico" 1. Voor de toepassing van lid 2 bepalen instellingen de relevante aandelenreferentie-entiteiten van de netting set in overeenstemming met het volgende:
2. Voor de toepassing van artikel 278 berekenen instellingen de opslagfactor voor de risicocategorie "aandelenrisico" voor een bepaalde netting set als volgt:
waarbij:
3. Instellingen berekenen de opslagfactor van de risicocategorie "aandelenrisico" voor de hedging set ’j’ als volgt:
waarbij:
4. Instellingen berekenen de opslagfactor voor aandelenreferentie-entiteit ’k’ als volgt:
waarbij:
Artikel 280 sexies Opslagfactor voor de risicocategorie "grondstoffenrisico" 1. Voor de toepassing van artikel 278 berekenen instellingen de opslagfactor voor de risicocategorie "grondstoffenrisico" voor een bepaalde netting set als volgt:
waarbij:
2. Voor de berekening van de opslagfactor van een hedging set voor grondstoffen van een bepaalde netting set overeenkomstig lid 4 stellen instellingen voor elke hedging set de betrokken grondstoffenreferentiesoorten vast. Grondstoffenderivatentransacties worden alleen aan dezelfde grondstoffenreferentiesoort toegewezen indien het onderliggende grondstoffeninstrument van die transacties hetzelfde karakter heeft, ongeacht de locatie van levering en kwaliteit van het grondstoffeninstrument. 3. In afwijking van lid 2 mogen bevoegde autoriteiten van een instelling met een significante blootstelling aan het basisrisico van verschillende posities met hetzelfde karakter als bedoeld in lid 2, eisen dat deze de grondstoffenreferentiesoorten voor die posities bepaalt aan de hand van meer kenmerken dan enkel het karakter van het onderliggende grondstoffeninstrument. In een dergelijke situatie worden grondstoffenderivatentransacties alleen aan dezelfde grondstoffenreferentiesoort toegewezen indien zij die kenmerken gemeenschappelijk hebben. 4. Instellingen berekenen de opslagfactor van de risicocategorie "grondstoffenrisico" voor de hedging set ’j’ als volgt:
waarbij:
5. Instellingen berekenen de opslagfactor voor grondstoffenreferentiesoort ’k’ als volgt:
waarbij:
Artikel 280 septies Opslagfactor voor de risicocategorie "overige risico's" 1. Voor de toepassing van artikel 278 berekenen instellingen de opslagfactor voor de risicocategorie "overige risico's" voor een bepaalde netting set als volgt:
waarbij:
2. Instellingen berekenen de opslagfactor van de risicocategorie "overige risico's" voor de hedging set ’j’ als volgt:
waarbij:
Artikel 281 Berekening van de blootstellingswaarde 1. Instellingen berekenen één enkele blootstellingswaarde op het niveau van de netting set overeenkomstig afdeling 3, met inachtneming van lid 2 van dit artikel. 2. De blootstellingswaarde van een netting set wordt berekend overeenkomstig de volgende voorschriften:
Artikel 282 Berekening van de blootstellingswaarde 1. Instellingen mogen één enkele blootstellingswaarde berekenen voor alle onder een contractuele verrekeningsovereenkomst vallende transacties, mits aan alle voorwaarden van artikel 274, lid 1, is voldaan. Anders berekenen instellingen een blootstellingswaarde voor elke transactie afzonderlijk, waarbij de betrokken transactie als haar eigen netting set wordt beschouwd. 2. De blootstellingswaarde van een netting set of van een transactie is gelijk aan de uitkomst van 1,4 maal de som van de actuele vervangingswaarde en de potentiële toekomstige blootstelling. 3. De in lid 2 bedoelde actuele vervangingswaarde wordt als volgt berekend:
Met het oog op de berekening van de actuele vervangingswaarde werken instellingen de actuele marktwaarden ten minste maandelijks bij. 4. Instellingen berekenen de in lid 2 bedoelde potentiële toekomstige blootstelling als volgt:
Ter berekening van de potentiële blootstellingswaarde van rentederivaten en kredietderivaten overeenkomstig punt b), onder i) en ii), mag een instelling ervoor kiezen de oorspronkelijke looptijd in plaats van de resterende looptijd van de contracten te gebruiken.". |
75) |
In artikel 283 wordt lid 4 vervangen door: "4. Voor alle otc-derivatentransacties en transacties met afwikkeling op lange termijn waarvoor een instelling niet krachtens lid 1 toestemming heeft gekregen om de IMM toe te passen, past zij de in afdeling 3 beschreven methoden toe. Die methoden kunnen binnen een groep permanent in combinatie worden toegepast.". |
76) |
Artikel 298 wordt vervangen door: "Artikel 298 Impact van de inaanmerkingneming van verrekening als risicoverminderend Verrekening in de zin van de afdelingen 3 tot en met 6 wordt in aanmerking genomen als beschreven in genoemde afdelingen.". |
77) |
In artikel 299, lid 2, wordt punt a) geschrapt. |
78) |
Artikel 300 wordt als volgt gewijzigd:
|
79) |
Artikel 301 wordt vervangen door: "Artikel 301 Materieel toepassingsgebied 1. Deze afdeling is van toepassing op de volgende contracten en transacties zolang zij bij een CTP uitstaan:
Deze afdeling is niet van toepassing op blootstellingen die uit de afwikkeling van contante transacties voortvloeien. Instellingen passen de in titel V beschreven behandeling toe op transactieblootstellingen die uit dergelijke transacties voortvloeien en een risicogewicht van 0 % op bijdragen aan een wanbetalingsfonds dat alleen dergelijke transacties dekt. Instellingen passen de in artikel 307 beschreven behandeling toe op bijdragen aan een wanbetalingsfonds dat naast contante transacties ook de in de eerste alinea van dit lid genoemde transacties dekt. 2. Voor de toepassing van deze afdeling gelden navolgende vereisten:
|
80) |
In artikel 302 wordt lid 2 vervangen door: "2. Instellingen beoordelen door middel van passende scenarioanalyses en stresstests of het niveau van het eigen vermogen dat wordt aangehouden voor de blootstellingen ten aanzien van een CTP, met inbegrip van mogelijke toekomstige of voorwaardelijke kredietblootstellingen, blootstellingen die het gevolg zijn van bijdragen aan een wanbetalingsfonds en, als de instelling als clearinglid optreedt, blootstellingen die het gevolg zijn van contractuele regelingen als bepaald in artikel 304, in een goede verhouding staat tot de aan die blootstellingen verbonden risico's.". |
81) |
Artikel 303 wordt vervangen door: "Artikel 303 Behandeling van blootstellingen van clearingleden ten aanzien van CTP's 1. Een instelling die als clearinglid optreedt, hetzij voor eigen doeleinden, hetzij als financieel tussenpersoon tussen een cliënt en een CTP, berekent de eigenvermogensvereisten voor haar blootstellingen ten aanzien van een CTP als volgt:
2. Voor de toepassing van lid 1 is de som van de eigenvermogensvereisten van een instelling voor haar blootstellingen ten aanzien van een GCTP wegens transactieblootstellingen en bijdragen aan een wanbetalingsfonds begrensd tot de som van de eigenvermogensvereisten die op dezelfde blootstellingen zouden zijn toegepast indien de CTP een niet-gekwalificeerde CTP was geweest.". |
82) |
Artikel 304 wordt als volgt gewijzigd:
|
83) |
Artikel 305 wordt als volgt gewijzigd:
|
84) |
Artikel 306 wordt als volgt gewijzigd:
|
85) |
Artikel 307 wordt vervangen door: "Artikel 307 Eigenvermogensvereisten voor bijdragen aan het wanbetalingsfonds van een CTP Een als clearinglid optredende instelling past de volgende behandeling toe op de blootstellingen die voortvloeien uit haar bijdragen aan het wanbetalingsfonds van een CTP:
|
86) |
Artikel 308 wordt als volgt gewijzigd:
|
87) |
De artikelen 309, 310 en 311 worden vervangen door: "Artikel 309 Eigenvermogensvereisten voor voorgefinancierde bijdragen aan het wanbetalingsfonds van een niet-gekwalificeerde CTP en voor niet-volgestorte bijdragen aan een niet-gekwalificeerde CTP 1. Een instelling past de onderstaande formule toe voor de berekening van de eigenvermogensvereisten voor de blootstellingen die voortvloeien uit haar voorgefinancierde bijdragen aan het wanbetalingsfonds van een niet-gekwalificeerde CTP en uit niet-volgestorte bijdragen aan die CTP:
2. Een instelling berekent de risicogewogen posten voor blootstellingen die voortvloeien uit een bijdrage van die instelling aan het wanbetalingsfonds van een niet-gekwalificeerde CTP voor de toepassing van artikel 92, lid 3, als de overeenkomstig lid 1 van dit artikel berekende eigenvermogensvereisten, vermenigvuldigd met 12,5. Artikel 310 Eigenvermogensvereisten voor niet-volgestorte bijdragen aan het wanbetalingsfonds van een GCTP Een instelling past een risicogewicht van 0 % toe op haar niet-volgestorte bijdragen aan het wanbetalingsfonds van een GCTP. Artikel 311 Eigenvermogensvereisten voor blootstellingen ten aanzien van CTP's die niet langer aan bepaalde voorwaarden voldoen 1. Instellingen passen de in dit artikel beschreven behandeling toe indien het hun, na een openbare aankondiging of kennisgeving van de bevoegde autoriteit van een CTP die door die instellingen wordt gebruikt, dan wel van die CTP zelf, bekend is dat de betrokken CTP niet langer zal voldoen aan de vergunnings- of erkenningsvoorwaarden, naargelang het geval. 2. Indien de voorwaarde van lid 1 is vervuld, doen instellingen binnen drie maanden nadat zij de in dat lid bedoelde omstandigheid vaststellen, of eerder indien de bevoegde autoriteiten van die instellingen dat verlangen, het volgende met betrekking tot hun blootstellingen ten aanzien van die CTP:
|
88) |
In artikel 316 wordt aan lid 1 de volgende alinea toegevoegd: "In afwijking van de eerste alinea van dit lid kunnen instellingen ervoor kiezen om de boekhoudkundige rubrieken voor de winst- en verliesrekening krachtens artikel 27 van Richtlijn 86/635/EEG niet toe te passen op financiële en operationele leases voor het berekenen van de relevante indicator, en in plaats daarvan:
|
89) |
In deel drie, titel IV, wordt hoofdstuk 1 vervangen door: "HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 325 Benaderingen voor de berekening van de eigenvermogensvereisten voor marktrisico 1. Een instelling berekent de eigenvermogensvereisten voor marktrisico van alle handelsportefeuilleposities en niet-handelsportefeuilleposities waaraan een wisselkoersrisico of een grondstoffenrisico verbonden is, volgens de volgende benaderingen:
2. Onder de eigenvermogensvereisten voor marktrisico, berekend volgens de in lid 1, punt a), bedoelde standaardbenadering, wordt de som verstaan van de volgende eigenvermogensvereisten, naargelang het geval:
3. Een instelling die niet overeenkomstig artikel 325 bis is vrijgesteld van de rapportagevereisten in artikel 430 ter, rapporteert de berekening volgens artikel 430 ter voor alle handelsportefeuilleposities en niet-handelsportefeuilleposities waaraan een wisselkoers- of grondstoffenrisico is verbonden volgens de volgende benaderingen:
4. Een instelling mag de in punten a) en b) van lid 1 van dit artikel beschreven benaderingen permanent binnen een groep combineren overeenkomstig artikel 363. 5. Een instelling mag geen gebruik maken van de in lid 3, punt b), genoemde benadering voor instrumenten in haar handelsportefeuille die ofwel securitisatieposities zijn, ofwel van de alternatieve correlatiehandelsportefeuille (ACHP) deel uitmakende posities zijn als bedoeld in de leden 6, 7 en 8. 6. Securitisatieposities en nth-to-default kredietderivaten die aan alle volgende criteria voldoen, worden in de ACHP opgenomen:
Een vraag- en aanbodmarkt wordt geacht te bestaan als er onafhankelijke aanbiedingen te goeder trouw zijn om te kopen en verkopen zodat er binnen één dag een prijs kan worden vastgesteld die redelijk gerelateerd is aan de prijs van de laatste verkoop of actuele concurrerende vraag- en aanbodnoteringen te goeder trouw, en de koop tegen die prijs binnen betrekkelijk korte tijd kan worden gesloten, overeenkomstig de handelsgebruiken. 7. Posities met een van de volgende onderliggende instrumenten worden niet in de ACHP opgenomen:
8. Een instelling mag in de ACHP posities opnemen die geen securitisatieposities of nth-to-default kredietderivaten zijn maar die andere posities in die portefeuille afdekken, op voorwaarde dat er voor het instrument of de onderliggende instrumenten ervan een liquide vraag- en aanbodmarkt bestaat als beschreven in de tweede alinea van lid 6. 9. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de wijze waarop instellingen volgens de in lid 3, punten a) en b), genoemde benaderingen de eigenvermogensvereisten voor marktrisico moeten berekenen van niet-handelsportefeuilleposities waaraan een wisselkoersrisico of een grondstoffenrisico verbonden is. De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 september 2020 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Artikel 325 bis Vrijstellingen van specifieke rapportagevereisten voor marktrisico 1. Een instelling wordt vrijgesteld van het rapportagevereiste in artikel 430 ter mits de omvang van de activiteiten van de instelling binnen en buiten de balanstelling waaraan marktrisico verbonden is, volgens een maandelijks uitgevoerde toetsing aan de hand van gegevens op de laatste dag van de maand, ten hoogste gelijk is aan elk van de volgende drempelwaarden:
2. Instellingen berekenen de omvang van hun activiteiten binnen en buiten de balanstelling waaraan marktrisico verbonden is, aan de hand van gegevens op de laatste dag van elke maand, met inachtneming van de volgende vereisten:
3. Instellingen stellen de bevoegde autoriteiten ervan in kennis dat zij hun eigenvermogensvereisten voor marktrisico berekenen, of niet langer berekenen, overeenkomstig dit artikel. 4. Een instelling die niet meer aan één of meer van de voorwaarden van lid 1 voldoet, stelt de bevoegde autoriteit daarvan onverwijld in kennis. 5. De toepassing van de vrijstelling van de in artikel 430 ter vervatte rapportagevereisten komt te vervallen binnen drie maanden na een van de volgende gevallen:
6. Ingeval een instelling overeenkomstig lid 5 van dit artikel komt te vallen onder de rapportagevereisten in artikel 430 ter, wordt zij slechts van die rapportagevereisten vrijgesteld wanneer zij ten genoegen van de bevoegde autoriteit aantoont dat gedurende een ononderbroken periode van een volledig jaar aan alle voorwaarden van lid 1 van dit artikel is voldaan. 7. Instellingen mogen geen positie innemen, kopen of verkopen met als enig doel om tijdens de maandelijkse toetsing aan één van de voorwaarden van lid 1 te voldoen. 8. Een instelling die in aanmerking komt voor de behandeling in artikel 94, wordt van het rapportagevereiste in artikel 430 ter vrijgesteld. Artikel 325 ter Toestemming voor geconsolideerde vereisten 1. Met inachtneming van lid 2 en uitsluitend voor de berekening van nettoposities en eigenvermogensvereisten op geconsolideerde basis overeenkomstig deze titel mogen instellingen posities in een instelling of onderneming gebruiken om posities in een andere instelling of onderneming te compenseren. 2. Instellingen mogen lid 1 uitsluitend toepassen met toestemming van de bevoegde autoriteiten, die wordt verleend indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
3. Indien er in derde landen gevestigde ondernemingen zijn, wordt behalve aan de in lid 2 genoemde voorwaarden, ook aan alle volgende voorwaarden voldaan:
|
90) |
Aan deel drie, titel IV, worden de volgende hoofdstukken toegevoegd: "HOOFDSTUK 1 bis Alternatieve standaardbenadering
Artikel 325 quater Werkingssfeer en structuur van de alternatieve standaardbenadering 1. De in dit hoofdstuk beschreven alternatieve standaardbenadering wordt uitsluitend gebruikt ten behoeve van het in artikel 430 ter, lid 1, neergelegde rapportagevereiste. 2. Instellingen berekenen de eigenvermogensvereisten voor marktrisico volgens de alternatieve standaardbenadering voor een portefeuille van handelsportefeuilleposities of niet-handelsportefeuilleposities waaraan een wisselkoers- of grondstoffenrisico verbonden is, als de som van de volgende drie componenten:
Artikel 325 quinquies Definities Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder: 1) "risicoklasse": één van de volgende zeven categorieën:
2) "gevoeligheid": de relatieve verandering in de waarde van een positie, als gevolg van een verandering in de waarde van één van de relevante risicofactoren van de positie, berekend volgens het prijsmodel van de instelling overeenkomstig onderafdeling 2 van afdeling 3; 3) "subklasse": een subcategorie van posities binnen een risicoklasse met eenzelfde risicoprofiel waaraan een risicogewicht als omschreven in afdeling 3, onderafdeling 1, van dit hoofdstuk is toegewezen. Artikel 325 sexies Componenten van de op gevoeligheden gebaseerde methode 1. Instellingen berekenen de eigenvermogensvereisten voor marktrisico volgens de op gevoeligheden gebaseerde methode door de volgende drie eigenvermogensvereisten overeenkomstig artikel 325 nonies te aggregeren:
2. Voor de in lid 1 bedoelde berekening geldt het volgende:
Voor de toepassing van dit hoofdstuk omvatten instrumenten met optionaliteit onder meer: callopties, putopties, caps, floors, swapopties, barrieropties en exotische opties. Voor de berekening van de eigenvermogensvereisten voor marktrisico worden ingebouwde opties, zoals opties tot vervroegde aflossing of gedragsopties, als op zichzelf staande posities in opties beschouwd. Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden instrumenten waarvan de kasstromen als een lineaire functie van het onderliggende notionele bedrag kunnen worden uitgedrukt, als instrumenten zonder optionaliteit beschouwd. Artikel 325 septies Eigenvermogensvereisten voor het delta- en het vegarisico 1. Instellingen passen de in afdeling 3, onderafdeling 1, beschreven delta- en vegarisicofactoren toe voor de berekening van de eigenvermogensvereisten voor het delta- en het vegarisico. 2. Instellingen passen de in de leden 3 tot en met 8 beschreven procedure toe voor de berekening van de eigenvermogensvereisten voor het delta- en het vegarisico. 3. Voor elke risicoklasse wordt de gevoeligheid van alle onder de eigenvermogensvereisten voor het delta- en het vegarisico vallende instrumenten voor elk van de bij de betrokken risicoklasse behorende, toepasselijke delta- of vegarisicofactoren berekend volgens de overeenkomstige formules in afdeling 3, onderafdeling 2. Indien de waarde van een instrument van meerdere risicofactoren afhankelijk is, wordt de gevoeligheid voor elke risicofactor afzonderlijk bepaald. 4. Gevoeligheden worden aan één van de subklassen "b" binnen elke risicoklasse toegewezen. 5. Binnen elke subklasse "b" worden de positieve en negatieve gevoeligheden voor dezelfde risicofactor verrekend, wat in nettogevoeligheden (sk) voor elke riscofactor k binnen een subklasse resulteert. 6. De nettogevoeligheden voor elke risicofactor binnen elke subklasse worden volgens de onderstaande formule met de in afdeling 6 beschreven overeenkomstige risicogewichten vermenigvuldigd, wat in gewogen gevoeligheden voor elke risicofactor binnen die subklasse resulteert:
7. De gewogen gevoeligheden voor de verschillende risicofactoren binnen elke subklasse worden geaggregeerd volgens de onderstaande formule, waarbij de laagste waarde binnen de vierkantswortelfunctie op nul is vastgesteld, wat in de subklassespecifieke gevoeligheid resulteert. Er wordt gebruikgemaakt van de overeenkomstige correlaties voor gewogen gevoeligheden binnen dezelfde subklasse (ρkl) welke in afdeling 6 zijn beschreven.
8. Overeenkomstig de leden 5, 6 en 7 wordt voor elke subklasse binnen een risicoklasse de subklassespecifieke gevoeligheid berekend. Nadat voor alle subklassen de subklassespecifieke gevoeligheid is berekend, worden de gewogen gevoeligheden voor alle risicofactoren van alle subklassen volgens de onderstaande formule geaggregeerd, met gebruikmaking van de overeenkomstige correlaties γbc voor de gewogen gevoeligheden in de verschillende subklassen welke in afdeling 6 zijn beschreven, wat in het risicoklassespecifieke eigenvermogensvereiste voor het delta- of het vegarisico resulteert:
waarbij:
Voor elke risicoklasse worden de risicoklassespecifieke eigenvermogensvereisten voor het delta- of het vegarisico berekend overeenkomstig de leden 1 tot en met 8. Artikel 325 octies Eigenvermogensvereisten voor het curvatuurrisico Instellingen berekenen de eigenvermogensvereisten voor het curvatuurrisico volgens de in artikel 461 bis bedoelde gedelegeerde handeling. Artikel 325 nonies Aggregatie van risicoklassespecifieke eigenvermogensvereisten voor het delta-, het vega- en het curvatuurrisico 1. Instellingen aggregeren de risicoklassespecifieke eigenvermogensvereisten voor het delta-, het vega- en het curvatuurrisico volgens de in de leden 2, 3 en 4 beschreven procedure. 2. De in de artikelen 325 septies en 325 octies beschreven procedure voor de berekening van de risicoklassespecifieke eigenvermogensvereisten voor het delta-, het vega- en het curvatuurrisico wordt drie keer uitgevoerd per risicoklasse, waarbij telkens een verschillende reeks correlatieparameters ρkl (correlatie tussen risicofactoren binnen een subklasse) en γbc (correlatie tussen subklassen binnen een risicoklasse) wordt gehanteerd. Elk van deze drie reeksen stemt overeen met één van de volgende verschillende scenario's:
3. Instellingen berekenen de som van de risicoklassespecifieke eigenvermogensvereisten voor het delta-, het vega- en het curvatuurrisico voor elk scenario teneinde drie scenariospecifieke eigenvermogensvereisten te bepalen. 4. Het eigenvermogensvereiste volgens de op gevoeligheden gebaseerde methode is het hoogste van de drie in lid 3 bedoelde scenariospecifieke eigenvermogensvereisten. Artikel 325 decies Behandeling van indexinstrumenten en opties met meerdere onderliggende waarden Instellingen behandelen de indexinstrumenten en opties met meerdere onderliggende waarden volgens de in artikel 461 bis bedoelde gedelegeerde handeling. Artikel 325 undecies Behandeling van instellingen voor collectieve belegging Instellingen behandelen de instellingen voor collectieve belegging volgens de in artikel 461 bis bedoelde gedelegeerde handeling. Artikel 325 duodecies Overnemingsposities 1. Instellingen mogen van de in dit artikel beschreven procedure gebruikmaken ter berekening van de eigenvermogensvereisten voor marktrisico van overnemingsposities in schuld- of aandeleninstrumenten. 2. Instellingen passen één van de in tabel 1 vermelde passende vermenigvuldigingsfactoren toe op de nettogevoeligheden van alle overnemingsposities op elke individuele uitgevende instelling, met uitzondering van de op grond van formele overeenkomsten bij externe partijen geplaatste of door externe partijen herovergenomen overnemingsposities, en berekenen de eigenvermogensvereisten voor marktrisico conform de in dit hoofdstuk beschreven benadering op basis van de aangepaste nettogevoeligheden. Tabel 1
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "werkdag 0" de werkdag verstaan waarop de instelling een onherroepelijke verbintenis is aangegaan tot aanvaarding van een bekende hoeveelheid effecten tegen een overeengekomen prijs. 3. Instellingen stellen de bevoegde autoriteiten in kennis van de toepassing van de in dit artikel beschreven procedure.
Artikel 325 terdecies Algemene-renterisicofactoren 1. Voor alle algemene-renterisicofactoren, met inbegrip van het inflatierisico en het cross-currencybasisrisico, is er één subklasse per valuta die telkens verschillende soorten risicofactoren omvat. De op rentegevoelige instrumenten toepasselijke algemene-rentedeltarisicofactoren zijn de desbetreffende risicovrije rentes per valuta voor elk van de volgende looptijden: 0,25 jaar, 0,5 jaar, 1 jaar, 2 jaar, 3 jaar, 5 jaar, 10 jaar, 15 jaar, 20 jaar en 30 jaar. Instellingen wijzen risicofactoren aan de gespecificeerde punten toe door middel van lineaire interpolatie of met behulp van een methode die het meest consistent is met de prijsfuncties die door de onafhankelijke risicocontrolefunctie van de instelling worden gehanteerd om marktrisico of winsten en verliezen aan de directie te rapporteren. 2. Instellingen verkrijgen de risicovrije rentes per valuta van de in de handelsportefeuille van de instelling aangehouden geldmarktinstrumenten met het laagste kredietrisico, zoals overnight index swaps. 3. Indien instellingen de in lid 2 beschreven benadering niet kunnen toepassen, worden de risicovrije rentes gebaseerd op één of meer door de markt geïmpliceerde swapcurves die door de instelling worden gebruikt voor de waardering van posities tegen marktwaarde, zoals de swapcurves voor de interbankenrente. Indien de gegevens over de in lid 2 en in de eerste alinea van dit lid beschreven door de markt geïmpliceerde swapcurves ontoereikend zijn, mogen de risicovrije rentes worden afgeleid van de meest geschikte overheidsobligatiecurve voor een gegeven valuta. Indien instellingen voor overheidsschuldinstrumenten gebruikmaken van de algemene-renterisicofactoren die volgens de procedure van de tweede alinea van dit lid zijn afgeleid, is het overheidsschuldinstrument in kwestie niet van de eigenvermogensvereisten voor creditspreadrisico vrijgesteld. In de gevallen waarin de risicovrije rente niet van de creditspreadcomponent kan worden losgekoppeld, wordt de gevoeligheid voor de risicofactor zowel aan de algemene-renterisicoklasse als aan de creditspreadrisicoklasse toegewezen. 4. In het geval van algemene-renterisicofactoren vormt elke valuta een afzonderlijke subklasse. Instellingen wijzen aan risicofactoren binnen dezelfde subklasse maar met verschillende looptijden overeenkomstig afdeling 6 een verschillend risicogewicht toe. Instellingen passen additionele risicofactoren voor inflatierisico toe op schuldinstrumenten waarvan de kasstromen functioneel afhankelijk zijn van inflatiepercentages. Deze additionele risicofactoren bestaan in één vector van door de markt geïmpliceerde inflatiepercentages voor de verschillende looptijden per valuta. Voor elk instrument omvat de vector evenveel componenten als er inflatiepercentages zijn die in het prijsmodel van de instelling voor dat instrument als variabelen worden gebruikt. 5. Instellingen berekenen de gevoeligheid van het instrument voor de in lid 4 bedoelde additionele risicofactor voor inflatierisico als de uit een bijstelling van elk van de componenten van de vector met 1 basispunt voortvloeiende verandering in de waarde van het instrument volgens het prijsmodel voor dat instrument. Elke valuta vormt een afzonderlijke subklasse. Binnen elke subklasse behandelen instellingen inflatie als één enkele risicofactor, ongeacht het aantal componenten van elke vector. Instellingen verrekenen alle op de in dit lid beschreven wijze berekende gevoeligheden voor inflatie binnen een subklasse om één enkele nettogevoeligheid per subklasse te verkrijgen. 6. Aan schuldinstrumenten die betalingen in verschillende valuta's inhouden, is ook een cross-currencybasisrisico tussen die valuta's verbonden. Voor de toepassing van de op gevoeligheden gebaseerde methode zijn de door instellingen toe te passen risicofactoren het cross-currencybasisrisico van elke valuta, waarbij ofwel de US dollar, ofwel de euro als basis fungeren. Cross-currencybases waarbij noch de US dollar, noch de euro als basis fungeren, worden door de instellingen berekend met ofwel de US dollar, ofwel de euro als basis. Elke cross-currencybasisrisicofactor bestaat uit één vector voor de cross-currencybasis voor de verschillende looptijden per valuta. Voor elk schuldinstrument omvat de vector evenveel componenten als er cross-currencybases zijn die in het prijsmodel van de instelling voor dat instrument als variabelen worden gebruikt. Elke valuta vormt een verschillende subklasse. Instellingen berekenen de gevoeligheid van het instrument voor de cross-currencybasisrisicofactor als de uit een bijstelling van elk van de componenten van de vector met 1 basispunt voortvloeiende verandering in de waarde van het instrument volgens het prijsmodel voor dat instrument. Elke valuta vormt een afzonderlijke subklasse. Binnen elke subklasse zijn er twee mogelijke onderscheiden risicofactoren: de euro-basis en de US dollar-basis, ongeacht hoeveel componenten elke cross-currencybasisvector omvat. Het maximumaantal nettogevoeligheden per subklasse is gelijk aan twee. 7. De algemene-rentevegarisicofactoren die van toepassing zijn op opties met onderliggende waarden die gevoelig zijn voor de algemene rente, zijn de impliciete volatiliteiten van de in de leden 2 en 3 beschreven desbetreffende risicovrije rentes, die naargelang de valuta aan subklassen worden toegewezen en die binnen elke subklasse naar de volgende looptijden worden gemapt: 0,5 jaar, 1 jaar, 3 jaar, 5 jaar en 10 jaar. Er is één subklasse per valuta. Voor verrekeningsdoeleinden beschouwen instellingen impliciete volatiliteiten die met dezelfde risicovrije rentes verband houden en die naar dezelfde looptijden zijn gemapt, als dezelfde risicofactor. Indien instellingen impliciete volatiliteiten naar de in dit lid genoemde looptijden mappen, zijn de volgende vereisten van toepassing:
8. De door instellingen toe te passen algemene-rentecurvatuurrisicofactoren bestaan in één vector van risicovrije rentes die een specifieke risicovrije rendementscurve per valuta weergeven. Elke valuta vormt een verschillende subklasse. Voor elk instrument omvat de vector evenveel componenten als er verschillende looptijden van risicovrije rentes zijn die in het prijsmodel van de instelling voor dat instrument als variabelen worden gebruikt. 9. Instellingen berekenen de gevoeligheid van het instrument voor elke risicofactor die in de formule voor het curvatuurrisico wordt gebruikt overeenkomstig artikel 325 octies. Voor de doeleinden van het curvatuurrisico beschouwen instellingen met verschillende rendementscurves overeenstemmende en uit een verschillend aantal componenten bestaande vectoren als dezelfde risicofactor, op voorwaarde dat die vectoren op dezelfde valuta betrekking hebben. Instellingen verrekenen gevoeligheden voor dezelfde risicofactor. Er is slechts één nettogevoeligheid per subklasse. Er is geen eigenvermogensvereiste voor het curvatuurrisico voor inflatie- en cross-currencybasisrisico. Artikel 325 quaterdecies Creditspreadrisicofactoren voor niet-securitisatie 1. De creditspread-deltarisicofactoren die instellingen moeten toepassen op niet-securitisatie-instrumenten die gevoelig zijn voor de creditspread, zijn de creditspreads voor de uitgevende instellingen van die instrumenten; deze worden van de desbetreffende schuldinstrumenten en kredietverzuimswaps afgeleid en naar elk van de volgende looptijden gemapt: 0,5 jaar, 1 jaar, 3 jaar, 5 jaar, 10 jaar. Instellingen passen één risicofactor per uitgevende instelling en per looptijd toe, ongeacht of de desbetreffende creditspreads voor de uitgevende instelling van schuldinstrumenten of van kredietverzuimswaps zijn afgeleid. De subklassen zijn de in afdeling 6 genoemde sectorale subklassen, en elke subklasse omvat alle risicofactoren die aan de desbetreffende sector zijn toegewezen. 2. De vegarisicofactoren voor de creditspread die instellingen moeten toepassen op opties met onderliggende waarden die niet-securitisatie-instrumenten zijn die gevoelig zijn voor de creditspread, zijn de impliciete volatiliteiten van de overeenkomstig lid 1 afgeleide creditspreads voor de uitgevende instellingen; deze worden naar de volgende looptijden gemapt volgens de looptijd van de optie die aan eigenvermogensvereisten onderworpen is: 0,5 jaar, 1 jaar, 3 jaar, 5 jaar en 10 jaar. Er wordt van dezelfde subklassen gebruikgemaakt als bij creditspread-deltarisico voor niet-securitisatie. 3. De creditspreadcurvatuurrisicofactoren die instellingen op niet-securitisatie-instrumenten moeten toepassen, bestaan in één vector van creditspreads die een creditspreadcurve weergeven die specifiek is voor de uitgevende instelling. Voor elk instrument omvat de vector evenveel componenten als er verschillende looptijden van creditspreads zijn die in het prijsmodel van de instelling voor dat instrument als variabelen worden gebruikt. Er wordt van dezelfde subklassen gebruikgemaakt als bij creditspread-deltarisico voor niet-securitisatie. 4. Instellingen berekenen de gevoeligheid van het instrument voor elke risicofactor die in de formule voor het curvatuurrisico wordt gebruikt overeenkomstig artikel 325 octies. Voor de doeleinden van het curvatuurrisico beschouwen instellingen vectoren die ofwel van desbetreffende schuldinstrumenten, ofwel van desbetreffende kredietverzuimswaps zijn afgeleid en die uit een verschillend aantal componenten bestaan, als dezelfde risicofactor, mits die vectoren op dezelfde uitgevende instelling betrekking hebben. Artikel 325 quindecies Creditspreadrisicofactoren voor securitisatie 1. Instellingen passen de in lid 3 genoemde creditspreadrisicofactoren toe op in de ACHP opgenomen securitisatieposities als bedoeld in artikel 325, leden 6, 7 en 8. Instellingen passen de in lid 5 genoemde creditspreadrisicofactoren toe op niet in de ACHP opgenomen securitisatieposities als bedoeld in artikel 325, leden 6, 7 en 8. 2. Op het creditspreadrisico voor securitisaties die in de ACHP zijn opgenomen, zijn dezelfde subklassen van toepassing als de in afdeling 6 genoemde subklassen die op het creditspreadrisico voor niet-securitisaties van toepassing zijn. Op het creditspreadrisico voor securitisaties die niet in de ACHP zijn opgenomen, zijn de specifieke subklassen voor die risicoklasse van toepassing, als bedoeld in afdeling 6. 3. Op de in de ACHP opgenomen securitisatieposities passen instellingen de volgende creditspreadrisicofactoren toe:
4. Instellingen berekenen de gevoeligheid van de securitisatiepositie voor elke risicofactor die in de formule voor het curvatuurrisico wordt gebruikt overeenkomstig artikel 325 octies. Voor de doeleinden van het curvatuurrisico beschouwen instellingen vectoren die ofwel van desbetreffende schuldinstrumenten, ofwel van desbetreffende kredietverzuimswaps zijn afgeleid en die uit een verschillend aantal componenten bestaan, als dezelfde risicofactor, mits die vectoren op dezelfde uitgevende instelling betrekking hebben. 5. De creditspreadrisicofactoren die instellingen op niet in de ACHP opgenomen securitisatieposities moeten toepassen, hebben betrekking op de spread van de tranche in plaats van op de spread van de onderliggende instrumenten en zijn de volgende:
Artikel 325 sexdecies Aandelenrisicofactoren 1. De subklassen voor alle aandelenrisicofactoren zijn de in afdeling 6 genoemde sectorale subklassen. 2. De door instellingen toe te passen aandelendeltarisicofactoren zijn alle contante aandelenkoersen en alle aandelenrepo's. Voor de doeleinden van het aandelenrisico vormt een specifieke aandelenrepocurve één enkele risicofactor, die wordt uitgedrukt als een vector van repotarieven voor verschillende looptijden. Voor elk instrument omvat de vector evenveel componenten als er verschillende looptijden van repotarieven zijn die in het prijsmodel van de instelling voor dat instrument als variabelen worden gebruikt. Instellingen berekenen de gevoeligheid van een instrument voor een aandelenrisicofactor als de uit een bijstelling van elk van de componenten van de vector met 1 basispunt voortvloeiende verandering in de waarde van het instrument volgens het prijsmodel voor dat instrument. Instellingen verrekenen gevoeligheden voor de repotariefrisicofactor van hetzelfde aandeel, ongeacht het aantal componenten van elke vector. 3. De aandelenvegarisicofactoren die instellingen moeten toepassen op opties met onderliggende waarden die gevoelig zijn voor aandelen, zijn de impliciete volatiliteiten van de contante aandelenkoersen; deze worden naar de volgende looptijden gemapt volgens de looptijden van de overeenkomstige opties die aan eigenvermogensvereisten onderworpen zijn: 0,5 jaar, 1 jaar, 3 jaar, 5 jaar en 10 jaar. Er zijn geen eigenvermogensvereisten voor het vegarisico voor aandelenrepotarieven. 4. De aandelencurvatuurrisicofactoren die instellingen moeten toepassen op opties met onderliggende waarden die gevoelig zijn voor aandelen, zijn alle contante aandelenkoersen, ongeacht de looptijd van de overeenkomstige opties. Er zijn geen eigenvermogensvereisten voor het curvatuurrisico voor aandelenrepotarieven. Artikel 325 septdecies Grondstoffenrisicofactoren 1. De subklassen voor alle grondstoffenrisicofactoren zijn de in afdeling 6 genoemde sectorale subklassen. 2. De grondstoffendeltarisicofactoren die instellingen op voor grondstoffen gevoelige instrumenten moeten toepassen, zijn alle contante grondstoffenprijzen per soort grondstof en per navolgende looptijden: 0,25 jaar, 0,5 jaar, 1 jaar, 2 jaar, 3 jaar, 5 jaar, 10 jaar, 15 jaar, 20 jaar en 30 jaar. Instellingen nemen slechts twee grondstoffenprijzen van dezelfde soort grondstof en met dezelfde looptijd in aanmerking om dezelfde risicofactor te vormen ingeval de reeks wettelijke voorwaarden betreffende de leveringsplaats identiek zijn. 3. De grondstoffenvegarisicofactoren die instellingen moeten toepassen op opties met onderliggende waarden die gevoelig zijn voor grondstoffen, zijn de impliciete volatiliteiten van de grondstoffenprijzen per soort grondstof; deze worden naar de volgende looptijden gemapt volgens de looptijden van de overeenkomstige opties die aan eigenvermogensvereisten onderworpen zijn: 0,5 jaar, 1 jaar, 3 jaar, 5 jaar en 10 jaar. Instellingen beschouwen gevoeligheden voor dezelfde soort grondstof die aan dezelfde looptijd zijn toegewezen, als één enkele risicofactor, die instellingen vervolgens verrekenen. 4. De grondstoffencurvatuurrisicofactoren die instellingen moeten toepassen op opties met onderliggende waarden die gevoelig zijn voor grondstoffen, zijn één reeks grondstoffenprijzen met verschillende looptijden per soort grondstof, uitgedrukt als een vector. Voor elk instrument omvat de vector evenveel componenten als er prijzen van die grondstoffen zijn die in het prijsmodel van de instelling voor dat instrument als variabelen worden gebruikt. Instellingen maken geen verschil tussen grondstoffenprijzen naargelang de leveringsplaats. De gevoeligheid van het instrument voor elke risicofactor die in de formule voor het curvatuurrisico wordt gebruikt, wordt berekend overeenkomstig artikel 325 octies. Voor de doeleinden van het curvatuurrisico beschouwen instellingen uit een verschillend aantal componenten bestaande vectoren als dezelfde risicofactor, op voorwaarde dat die vectoren op dezelfde soort grondstof betrekking hebben. Artikel 325 octodecies Wisselkoersrisicofactoren 1. De wisselkoersdeltarisicofactoren die instellingen moeten toepassen op instrumenten die gevoelig zijn voor wisselkoersen, zijn alle contante wisselkoersen tussen de valuta waarin een instrument luidt, en de rapportagevaluta van de instelling. Er is één subklasse per valutapaar; deze subklasse bevat één enkele risicofactor en één enkele nettogevoeligheid. 2. De wisselkoersvegarisicofactoren die instellingen moeten toepassen op opties met onderliggende waarden die gevoelig zijn voor wisselkoersen, zijn de impliciete volatiliteiten van wisselkoersen tussen de in lid 1 bedoelde valutaparen. Deze impliciete volatiliteiten van wisselkoersen worden naar de volgende looptijden gemapt volgens de looptijden van de overeenkomstige opties die aan eigenvermogensvereisten onderworpen zijn: 0,5 jaar, 1 jaar, 3 jaar, 5 jaar en 10 jaar. 3. De wisselkoerscurvatuurrisicofactoren die instellingen moeten toepassen op opties met onderliggende waarden die gevoelig zijn voor wisselkoersen, zijn dezelfde als die welke in lid 1 zijn bedoeld. 4. Voor alle wisselkoersdelta-, wisselkoersvega- en wisselkoerscurvatuurrisicofactoren zijn instellingen niet verplicht onderscheid te maken tussen onshore- en offshorevarianten van een valuta.
Artikel 325 novodecies Deltarisicogevoeligheden 1. Instellingen berekenen de algemene-rentedeltarisicogevoeligheden als volgt:
2. Instellingen berekenen de creditspread-deltarisicogevoeligheden voor alle securitisatie- en niet-securitisatieposities als volgt:
waarbij:
3. Instellingen berekenen de aandelendeltarisicogevoeligheden als volgt:
4. Instellingen berekenen de grondstoffendeltarisicogevoeligheden voor elke risicofactor k als volgt:
waarbij:
5. Instellingen berekenen de wisselkoersdeltarisicogevoeligheden voor elke wisselkoersrisicofactor k als volgt:
waarbij:
Artikel 325 vicies Vegarisicogevoeligheden 1. Instellingen berekenen de vegarisicogevoeligheid van een optie voor een gegeven risicofactor k als volgt:
waarbij:
2. Bij risicoklassen waarbij vegarisicofactoren een looptijddimensie hebben, maar waarbij de regels voor de mapping van de risicofactoren niet toepasselijk zijn omdat de opties geen looptijd hebben, mappen instellingen deze risicofactoren naar de langste voorgeschreven looptijd. Deze opties zijn onderworpen aan de opslagfactor voor restrisico. 3. Bij opties die geen strike of barrier hebben en opties die meerdere strikes of barriers hebben, passen instellingen de mapping toe op de strikes en de looptijd die intern door de instelling worden gebruikt om de prijs van de optie te bepalen. Deze opties zijn ook onderworpen aan de opslagfactor voor restrisico. 4. Instellingen berekenen het vegarisico niet voor bedoelde securitisatietranches die in de ACHP zijn opgenomen, als bedoeld in artikel 325, leden 6, 7 en 8, en die geen impliciete volatiliteit hebben. Voor dergelijke securitisatietranches worden eigenvermogensvereisten voor het delta- en het curvatuurrisico berekend. Artikel 325 unvicies Vereisten voor gevoeligheidsberekeningen 1. Instellingen leiden met behulp van de in deze onderafdeling beschreven formules gevoeligheden af van de prijsmodellen van de instelling die als basis dienen om winsten en verliezen aan de directie te rapporteren. In afwijking van de eerste alinea kunnen de bevoegde autoriteiten verlangen dat een instelling waaraan toestemming is verleend om gebruik te maken van de in hoofdstuk 1 ter beschreven alternatieve internemodellenbenadering, bij de berekening van gevoeligheden krachtens dit hoofdstuk gebruik maakt van de prijsfuncties van het risicometingssysteem van de internemodellenbenadering voor de overeenkomstig artikel 430 ter, lid 3 vereiste berekening en rapportage van de eigenvermogensvereisten voor marktrisico. 2. Bij de berekening van de deltarisicogevoeligheden van instrumenten met optionaliteit of instrumenten als bedoeld in artikel 325 sexies, lid 2, punt a), kunnen de instellingen aannemen dat de met de impliciete volatiliteit verband houdende risicofactoren constant blijven. 3. Bij de berekening van de vegarisicogevoeligheden van instrumenten met optionaliteit of instrumenten als bedoeld in artikel 325 sexies, lid 2, punt b), gelden de volgende vereisten:
4. Instellingen berekenen alle gevoeligheden, met uitzondering van de gevoeligheden voor aanpassingen van de kredietwaarderingen. 5. In afwijking van lid 1 kan een instelling, op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten daarvoor toestemming hebben verleend, bij de berekening van de eigenvermogensvereisten voor een positie in de handelsportefeuille krachtens dit hoofdstuk gebruik maken van alternatieve definities van deltarisicogevoeligheden, mits de instelling aan alle volgende voorwaarden voldoet:
6. In afwijking van lid 1 kan een instelling, op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten daarvoor toestemming hebben verleend, bij de berekening van de eigenvermogensvereisten voor een positie in de handelsportefeuille krachtens dit hoofdstuk de vegarisicogevoeligheden berekenen op basis van een lineaire transformatie van alternatieve definities van gevoeligheden, mits de instelling aan alle volgende voorwaarden voldoet:
Artikel 325 duovicies Eigenvermogensvereisten voor restrisico 1. Naast de in afdeling 2 beschreven eigenvermogensvereisten voor marktrisico passen instellingen additionele eigenvermogensvereisten toe op instrumenten die overeenkomstig dit artikel aan restrisico's zijn blootgesteld. 2. Instrumenten worden geacht aan restrisico te zijn blootgesteld als zij aan één van de volgende voorwaarden voldoen:
3. Instellingen berekenen de in lid 1 bedoelde additionele eigenvermogensvereisten als de som van de notionele brutobedragen van de in lid 2 bedoelde instrumenten, vermenigvuldigd met de volgende risicogewichten:
4. In afwijking van lid 1 passen instellingen het eigenvermogensvereiste voor restrisico niet toe op een instrument dat aan één van de volgende voorwaarden voldoet:
5. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van wat voor de toepassing van lid 2 onder een exotische onderliggende waarde moet worden verstaan en welke andere instrumenten aan restrisico's onderhevig zijn. Bij het ontwikkelen van deze ontwerpen van technische reguleringsnormen gaat de EBA ten minste na of het langlevenrisico, weer, natuurrampen en toekomstige gerealiseerde volatiliteit als exotische onderliggende waarden moeten worden beschouwd. De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 juni 2021 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
Artikel 325 tervicies Definities en algemene bepalingen 1. Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder: a) "shortblootstelling": blootstelling waarbij de wanbetaling van een uitgevende instelling of groep van uitgevende instellingen in een winst voor de instelling resulteert, ongeacht het type instrument of transactie dat tot het ontstaan van de blootstelling aanleiding geeft; b) "longblootstelling": blootstelling waarbij de wanbetaling van een uitgevende instelling of groep van uitgevende instellingen in een verlies voor de instelling resulteert, ongeacht het type instrument of transactie dat tot het ontstaan van de blootstelling aanleiding geeft; c) bruto "jump to default"-bedrag (bruto JTD-bedrag): de geraamde omvang van de op een bepaalde blootstelling behaalde winst of het op een bepaalde blootstelling geleden verlies waartoe de wanbetaling van de debiteur aanleiding zou geven; d) netto "jump to default"-bedrag (netto JTD-bedrag): de geraamde omvang van de winst of het verlies waartoe de wanbetaling van de debiteur voor een bepaalde instelling aanleiding zou geven nadat de bruto JTD-bedragen met elkaar zijn verrekend; e) "loss given default" of LGD: het verlies bij wanbetaling van de debiteur op een door deze debiteur uitgegeven instrument, uitgedrukt als percentage van het notionele bedrag van het instrument; f) wanbetalingsrisicogewicht: het percentage dat de geraamde kans op wanbetaling van elke debiteur volgens de kredietwaardigheid van die debiteur weergeeft. 2. De eigenvermogensvereisten voor het wanbetalingsrisico zijn van toepassing op schuld- en aandeleninstrumenten, op derivaten die deze instrumenten als onderliggende waarde hebben, en op derivaten waarvan de uitbetalingen of reële waarde worden beïnvloed door het in gebreke blijven van een andere debiteur dan de tegenpartij van het derivaat zelf. Instellingen gaan voor elk van de volgende typen instrumenten over tot de afzonderlijke berekening van eigenvermogensvereisten voor wanbetalingsrisico: niet-securitisaties, niet in de ACHP opgenomen securitisaties en in de ACHP opgenomen securitisaties. De uiteindelijke eigenvermogensvereisten voor het wanbetalingsrisico die moeten worden toegepast door een instelling zijn de som van die drie componenten.
Artikel 325 quatervicies Bruto "jump to default"-bedragen 1. Instellingen berekenen de bruto JTD-bedragen voor elke lange blootstelling in de vorm van schuldinstrumenten als volgt:
2. Instellingen berekenen de bruto JTD-bedragen voor elke korte blootstelling in de vorm van schuldinstrumenten als volgt:
3. Voor de in de leden 1 en 2 beschreven berekening wordt de door instellingen toe te passen LGD voor schuldinstrumenten als volgt bepaald:
4. Voor de in de leden 1 en 2 beschreven berekeningen worden de notionele bedragen als volgt bepaald:
5. Voor blootstellingen in de vorm van aandeleninstrumenten berekenen instellingen de bruto JTD-bedragen als volgt, in plaats van met behulp van de in de leden 1 en 2 bedoelde formules:
6. Voor de in lid 5 beschreven berekening kennen instellingen aan aandeleninstrumenten een LGD van 100 % toe. 7. Bij blootstellingen aan wanbetalingsrisico die voortvloeien uit derivaten waarvan de uitbetalingen in geval van wanbetaling van de debiteur geen verband houden met het notionele bedrag van een specifiek instrument dat door deze debiteur is uitgegeven, dan wel met het LGD van de debiteur of van een door deze debiteur uitgegeven instrument, passen instellingen alternatieve methoden toe voor de raming van de bruto JTD-bedragen. 8. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 juni 2021 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Artikel 325 quinvicies Netto "jump to default"-bedragen 1. Instellingen berekenen de netto JTD-bedragen door de bruto JTD-bedragen van korte en lange blootstellingen met elkaar te verrekenen. Verrekening is alleen mogelijk tussen blootstellingen met betrekking tot dezelfde debiteur, waarbij de korte blootstellingen dezelfde rang hebben als of een lagere rang hebben dan de lange blootstellingen. 2. De verrekening is, afhankelijk van de looptijden van de te verrekenen blootstellingen, ofwel volledig ofwel gedeeltelijk:
3. Ingeval geen verrekening mogelijk is, zijn bij blootstellingen met looptijden van ten minste een jaar de bruto JTD-bedragen gelijk aan de netto JTD-bedragen. Voor de berekening van de netto JTD-bedragen worden de bruto JTD-bedragen met looptijden van minder dan een jaar vermenigvuldigd met het verhoudingsgetal tussen de looptijd van de blootstelling en één jaar, met dien verstande dat een minimumlooptijd van drie maanden geldt. 4. Voor de toepassing van de leden 2 en 3 worden de looptijden van de derivatencontracten in aanmerking genomen, en niet die van de onderliggende waarden ervan. Aan blootstellingen met betrekking tot contante aandelenkoersen wordt een looptijd van ofwel een jaar, ofwel drie maanden toegewezen, naar eigen inzicht van de instelling. Artikel 325 sexvicies Berekening van de eigenvermogensvereisten voor het wanbetalingsrisico 1. Netto JTD-bedragen, ongeacht het type tegenpartij, worden vermenigvuldigd met de wanbetalingsrisicogewichten die overeenstemmen met de kredietkwaliteit ervan, zoals vermeld in tabel 2: Tabel 2
2. Aan blootstellingen waaraan volgens de in titel II, hoofdstuk 2, beschreven standaardbenadering voor kredietrisico een risicogewicht van 0 % zou worden toegekend, wordt voor de berekening van de eigenvermogensvereisten voor het wanbetalingsrisico een wanbetalingsrisicogewicht van 0 % toegekend. 3. De gewogen netto JTD-bedragen worden aan de volgende subklassen toegewezen: ondernemingen, staten en lokale overheden/gemeenten. 4. De gewogen netto JTD-bedragen worden binnen elke subklasse geaggregeerd volgens de onderstaande formule:
Voor de berekening van het DRCb en de WtS worden de lange en de korte posities voor alle posities binnen een subklasse geaggregeerd, ongeacht de kredietkwaliteitscategorie waaraan deze posities zijn toegewezen, om tot de subklassespecifieke eigenvermogensvereisten voor het wanbetalingsrisico te komen. 5. Het uiteindelijke eigenvermogensvereiste voor het wanbetalingsrisico voor niet-securitisaties wordt berekend als de eenvoudige som van de eigenvermogensvereisten op het niveau van de subklassen.
Artikel 325 septvicies "Jump to default"-bedragen 1. De bruto JTD-bedragen voor securitisatieblootstellingen zijn de marktwaarden van die blootstellingen, of, indien hun marktwaarde niet beschikbaar is, hun reële waarden, bepaald volgens het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving. 2. De netto JTD-bedragen worden bepaald door de bruto JTD-bedragen voor lange blootstellingen en de bruto JTD-bedragen voor korte blootstellingen te verrekenen. Verrekening is alleen mogelijk tussen securitisatieblootstellingen die dezelfde pool van onderliggende activa hebben en die tot dezelfde tranche behoren. Verrekening tussen securitisatieblootstellingen met verschillende pools van onderliggende activa is niet toegestaan, zelfs niet bij identieke attachment en detachment points. 3. Indien door het splitsen of combineren van bestaande securitisatieposities andere bestaande securitisatieposities perfect kunnen worden gereproduceerd, op de looptijddimensie na, mag voor de verrekening gebruik worden gemaakt van de uit de splitsing of combinatie resulterende blootstellingen in plaats van de bestaande securitisatieblootstellingen. 4. Indien door het splitsen of combineren van bestaande securitisatieposities in onderliggende namen de gehele tranchestructuur van een bestaande securitisatieblootstelling perfect kan worden gereproduceerd, mag voor de verrekening gebruik worden gemaakt van de uit die splitsing of combinatie resulterende blootstellingen in plaats van de bestaande securitisatieblootstellingen. Ingeval op deze wijze van onderliggende namen wordt gebruikgemaakt, worden deze niet meer in aanmerking genomen bij de behandeling van het wanbetalingsrisico voor niet-securitisaties. 5. Artikel 325 quatervicies is van toepassing op zowel bestaande securitisatieblootstellingen als overeenkomstig lid 3 of 4 van dit artikel gebruikte securitisatieblootstellingen. De desbetreffende looptijden zijn die van de securitisatietranches. Artikel 325 octovicies Berekening van het eigenvermogensvereiste voor het wanbetalingsrisico voor securitisaties 1. De netto JTD-bedragen van securitisatieblootstellingen worden vermenigvuldigd met 8 % van het risicogewicht dat op de desbetreffende securitisatieblootstelling, met inbegrip van STS-securitisaties, in de niet-handelsportefeuille van toepassing is, overeenkomstig de in titel II, hoofdstuk 5, afdeling 3, beschreven rangorde van benaderingen en ongeacht het type tegenpartij. 2. Ingeval de risicogewichten volgens de SEC-IRBA en de SEC-ERBA worden berekend, wordt op alle tranches een looptijd van één jaar toegepast. 3. De risicogewogen JTD-bedragen voor individuele contante securitisatieblootstellingen worden begrensd op de reële waarde van de positie. 4. De risicogewogen netto JTD-bedragen worden aan de volgende subklassen toegewezen:
Voor de toepassing van de eerste alinea zijn de elf activaklassen ABCP, autoleningen/leases, effecten gedekt door hypotheken op niet-zakelijk onroerend goed (RMBS), kredietkaarten, effecten gedekt door hypotheken op zakelijk onroerend goed (CMBS), Collateralised Loan Obligations, collateralised debt obligation squared (CDO-squared), kleine en middelgrote ondernemingen, studentenleningen, overige retail en overige wholesale. De vier regio's zijn Azië, Europa, Noord-Amerika en de rest van de wereld. 5. Om een securitisatiepositie aan een subklasse toe te wijzen, maken instellingen gebruik van een gewoonlijk op de markt gehanteerde classificatie. Instellingen wijzen elke securitisatieblootstelling aan slechts één van de in lid 4 genoemde subklassen toe. Elke securitisatieblootstelling die een instelling niet aan een subklasse voor een activaklasse of regio kan toewijzen, wordt aan respectievelijk de subklassen "overige retail", "overige wholesale" of "rest van de wereld" toegewezen. 6. Gewogen netto JTD-bedragen worden op dezelfde wijze als bij het wanbetalingsrisico van niet-securitisatieposities binnen elke subklasse geaggregeerd met behulp van de in artikel 325 sexvicies, lid 4, vervatte formule, hetgeen in het eigenvermogensvereiste voor het wanbetalingsrisico voor elke subklasse resulteert. 7. Het uiteindelijke eigenvermogensvereiste voor het wanbetalingsrisico voor niet in de ACHP opgenomen securitisaties wordt berekend als de eenvoudige som van de eigenvermogensvereisten op het niveau van de subklassen.
Artikel 325 novovicies Toepassingsgebied 1. Voor de ACHP omvatten de eigenvermogensvereisten het wanbetalingsrisico voor securitisatieblootstellingen en voor niet-securitisatieafdekkingen. Die afdekkingen worden niet meer in aanmerking genomen bij de berekeningen van het wanbetalingsrisico voor niet-securitisatie. Er mag geen diversificatievoordeel bestaan tussen de eigenvermogensvereisten voor het wanbetalingsrisico voor niet-securitisaties, de eigenvermogensvereisten voor het wanbetalingsrisico voor niet in de ACHP opgenomen securitisaties en eigenvermogensvereisten voor het wanbetalingsrisico voor in de ACHP opgenomen securitisaties. 2. Bij verhandelde krediet- en aandelenderivaten die niet-securitisatie-instrumenten zijn, worden de JTD-bedragen per individueel bestanddelen bepaald door een doorkijkbenadering toe te passen. Artikel 325 tricies "Jump to default"-bedragen voor de ACHP 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
2. De bruto JTD-bedragen voor securitisatieblootstellingen en niet-securitisatieposities in de ACHP zijn de marktwaarden van die blootstellingen, of, indien hun marktwaarde niet beschikbaar is, hun reële waarden, bepaald volgens het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving. 3. "Nth-to-default"-producten worden als in tranches verdeelde producten behandeld met de volgende attachment en detachment points:
4. De netto JTD-bedragen worden bepaald door de bruto JTD-bedragen voor lange blootstellingen en de bruto JTD-bedragen voor korte blootstellingen te verrekenen. Verrekening is enkel mogelijk tussen blootstellingen die op de looptijd na anderszins identiek zijn. Verrekening is enkel mogelijk als volgt:
Artikel 325 untricies Berekening van de eigenvermogensvereisten voor het wanbetalingsrisico voor de ACHP 1. De netto JTD-bedragen worden vermenigvuldigd met:
2. De risicogewogen netto JTD-bedragen worden toegewezen aan subklassen die met een index overeenstemmen. 3. De gewogen netto JTD-bedragen worden binnen elke subklasse geaggregeerd volgens de onderstaande formule:
4. Instellingen berekenen de eigenvermogensvereisten voor het wanbetalingsrisico voor de ACHP met behulp van de onderstaande formule:
waarbij:
Artikel 325 duotricies Risicogewichten voor het algemene renterisico 1. Voor valuta's die niet tot de in artikel 325 septquinquagies, lid 7, punt b), bedoelde subcategorie van meest liquide valutaparen behoren, worden de risicogewichten van de gevoeligheden voor de risicovrije renterisicofactoren voor elke subklasse in tabel 3 nader bepaald op grond van de in artikel 461 bis bedoelde gedelegeerde handeling. Tabel 3
2. Overeenkomstig de in artikel 461 bis bedoelde gedelegeerde handeling wordt voor alle inflatiegevoeligheden en voor cross-currencybasisrisicofactoren een gemeenschappelijk risicogewicht bepaald. 3. Voor valuta's die tot de in artikel 325 septquinquagies, lid 7, punt b), bedoelde subcategorie van meest liquide valuta's behoren, alsook voor de nationale valuta van de instelling, zijn de risicogewichten van de risicovrije renterisicofactoren de in tabel 3 vermelde risicogewichten, gedeeld door √2. Artikel 325 tertricies Correlaties binnen subklassen voor het algemene renterisico 1. Tussen twee gewogen gevoeligheden voor algemene-renterisicofactoren WSk en WSl die tot dezelfde subklasse behoren en die dezelfde toegewezen looptijd hebben maar die met verschillende curves overeenstemmen, wordt de correlatie ρkl vastgesteld op 99,90 %. 2. Tussen twee gewogen gevoeligheden voor algemene-renterisicofactoren WSk en WSl die tot dezelfde subklasse behoren en die met dezelfde curve overeenstemmen, maar die verschillende looptijden hebben, wordt de correlatie vastgesteld volgens de onderstaande formule:
waarbij:
3. Tussen twee gewogen gevoeligheden voor algemene-renterisicofactoren WSk en WSl die tot dezelfde subklasse behoren, die met verschillende curves overeenstemmen en die verschillende looptijden hebben, is de correlatie ρkl gelijk aan de in lid 2 nader bepaalde correlatieparameter, vermenigvuldigd met 99,90 %. 4. De correlatie tussen een gewogen gevoeligheid voor algemene-renterisicofactoren WSk en een gewogen gevoeligheid voor inflatierisicofactoren WSl wordt vastgesteld op 40 %. 5. De correlatie tussen een gewogen gevoeligheid voor cross-currencybasisrisicofactoren WSk en een gewogen gevoeligheid voor algemeen-renterisicofactoren WSl, met inbegrip van een andere cross-currencybasisrisicofactor, wordt vastgesteld op 0 %. Artikel 325 quatertricies Correlaties tussen subklassen voor het algemene renterisico 1. Voor de aggregatie van tot verschillende subklassen behorende risicofactoren wordt de parameter γbc = 50 % gebruikt. 2. Voor de aggregatie van een renterisicofactor op basis van een valuta als bedoeld in artikel 325 novoquadragies, lid 3, en een renterisicofactor op basis van de euro wordt de parameter γbc = 80 % gebruikt. Artikel 325 quintricies Risicogewichten voor creditspreadrisico voor niet-securitisaties 1. De risicogewichten voor de gevoeligheden voor creditspreadrisicofactoren voor niet-securitisaties zijn identiek voor alle looptijden (0,5 jaar, 1 jaar, 3 jaar, 5 jaar en 10 jaar) binnen elke subklasse in tabel 4: Tabel 4
2. Om een risicoblootstelling aan een sector toe te wijzen, maken instellingen gebruik van een gewoonlijk op de markt gehanteerde classificatie voor het groeperen van uitgevende instellingen per sector. Instellingen wijzen elke uitgevende instelling slechts aan één van de in tabel 4 vermelde sectorale subklassen toe. Risicoblootstellingen van een uitgevende instelling die een instelling niet op deze wijze aan een sector kan toewijzen, worden aan subklasse 18 in tabel 4 toegewezen. Artikel 325 sextricies Correlaties binnen subklassen voor het creditspreadrisico voor niet-securitisaties 1. De correlatieparameter ρk tussen twee gevoeligheden WS k en WS l binnen dezelfde subklasse wordt vastgesteld als volgt:
2. De in lid 1 van dit artikel bedoelde correlatieparameters zijn niet van toepassing op subklasse 18 in tabel 4 van artikel 325 quintricies. Het kapitaalvereiste voor de formule voor de aggregatie van het deltarisico binnen subklasse 18 is gelijk aan de som van de absolute waarden van de aan die subklasse toegewezen gewogen nettogevoeligheden:
Artikel 325 septtricies Correlaties tussen subklassen voor het creditspreadrisico voor niet-securitisaties De correlatieparameter γbc die op de aggregatie van gevoeligheden tussen verschillende subklassen van toepassing is, wordt als volgt vastgesteld:
Artikel 325 octotricies Risicogewichten voor het creditspreadrisico voor in de ACHP opgenomen securitisaties De risicogewichten voor de gevoeligheden voor creditspreadrisicofactoren voor in de ACHP opgenomen securitisaties zijn identiek voor alle looptijden (0,5 jaar, 1 jaar, 3 jaar, 5 jaar en 10 jaar) binnen elke subklasse en worden voor elke subklasse in tabel 6 nader bepaald op grond van de in artikel 461 bis bedoelde gedelegeerde handeling: Tabel 6
Artikel 325 novotricies Correlaties voor het creditspreadrisico voor in de ACHP opgenomen securitisaties 1. De deltarisicocorrelatie ρk l wordt overeenkomstig artikel 325 sextricies afgeleid, met dien verstande dat voor de toepassing van dit lid, ρk l (basis) gelijk is aan 1 als beide gevoeligheden met dezelfde curves verband houden, en anders aan 99,00 %. 2. De correlatie γb c wordt overeenkomstig artikel 325 septtricies afgeleid. Artikel 325 quadragies Risicogewichten voor het creditspreadrisico voor niet in de ACHP opgenomen securitisaties 1. De risicogewichten voor de gevoeligheden voor creditspreadrisicofactoren voor niet in de ACHP opgenomen securitisaties zijn identiek voor alle looptijden (0,5 jaar, 1 jaar, 3 jaar, 5 jaar en 10 jaar) binnen elke subklasse in tabel 7 en worden voor elke subklasse in tabel 7 nader bepaald op grond van de in artikel 461 bis bedoelde gedelegeerde handeling. Tabel 7
2. Om een risicoblootstelling aan een sector toe te wijzen, maken instellingen gebruik van een gewoonlijk op de markt gehanteerde classificatie voor het groeperen van uitgevende instellingen per sector. Instellingen wijzen elke tranche aan één van de in tabel 7 vermelde sectorale subklassen toe. Risicoblootstellingen van een tranche die een instelling niet op deze wijze aan een sector kan toewijzen, worden aan subklasse 25 toegewezen. Artikel 325 unquadragies Correlaties binnen subklassen voor het creditspreadrisico voor niet in de ACHP opgenomen securitisaties 1. Tussen twee gevoeligheden WS k en WS l binnen dezelfde subklasse wordt de correlatieparameter ρk l vastgesteld als volgt:
2. De in lid 1 bedoelde correlatieparameters gelden niet voor subklasse 25 in tabel 7 van artikel 325 quadragies, lid 1. Het eigenvermogensvereiste voor de formule voor de aggregatie van het deltarisico binnen subklasse 25 is gelijk aan de som van de absolute waarden van de aan die subklasse toegewezen gewogen nettogevoeligheden:
Artikel 325 duoquadragies Correlaties tussen subklassen voor het creditspreadrisico voor niet in de ACHP opgenomen securitisaties 1. De correlatieparameter γb c is van toepassing op de aggregatie van gevoeligheden tussen verschillende subklassen en bedraagt 0 %. 2. Het eigenvermogensvereiste voor subklasse 25 wordt bij het totale kapitaal op het niveau van de risicoklasse opgeteld, zonder dat met diversificatie- of afdekkingseffecten ten opzichte van een andere subklasse rekening wordt gehouden. Artikel 325 terquadragies Risicogewichten voor het aandelenrisico 1. De risicogewichten voor de gevoeligheden voor aandelenrisicofactoren en aandelenrepotarievenrisicofactoren worden voor elke subklasse in tabel 8 nader bepaald op grond van de in artikel 461 bis bedoelde gedelegeerde handeling. Tabel 8
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt in de artikel 325 septquinquagies, lid 7, bedoelde technische reguleringsnormen nader bepaald wat onder een kleine en een grote marktkapitalisatie moet worden verstaan. 3. Voor de toepassing van dit artikel ontwikkelt de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen om nader te bepalen wat wordt verstaan onder een opkomende-markteconomie en een geavanceerde economie. De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 juni 2021 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. 4. Om een risicoblootstelling aan een sector toe te wijzen, maken instellingen gebruik van een gewoonlijk op de markt gehanteerde classificatie voor het groeperen van uitgevende instellingen per sector. Instellingen wijzen elke uitgevende instelling aan één van de in tabel 8 vermelde sectorale subklassen toe en wijzen alle uitgevende instellingen van dezelfde bedrijfstak aan dezelfde sector toe. Risicoblootstellingen van een uitgevende instelling die een instelling niet op deze wijze aan een sector kan toewijzen, worden aan subklasse 11 in tabel 8 toegewezen. Multinationale of in meerdere sectoren actief zijnde uitgevende instellingen van aandelen worden op basis van de belangrijkste regio en sector waarin de uitgevende instelling van aandelen opereert, aan een bepaalde subklasse toegewezen. Artikel 325 quaterquadragies Correlaties binnen subklassen voor het aandelenrisico 1. De correlatieparameter voor het deltarisico ρkl tussen twee gevoeligheden WS k en WS l binnen dezelfde subklasse wordt vastgesteld op 99,90 % als de ene een gevoeligheid voor een contante aandelenkoers en de andere een gevoeligheid voor een aandelenrepotarief is, en beide op dezelfde naam van de uitgevende instelling van het aandeel betrekking hebben. 2. In andere dan de in lid 1 bedoelde gevallen wordt de correlatieparameter ρkl tussen twee gevoeligheden WS k en WS l voor een contante aandelenkoers binnen dezelfde subklasse vastgesteld als volgt:
3. De correlatieparameter ρkl tussen twee gevoeligheden WS k en WS l voor het aandelenrepotarief binnen dezelfde subklasse wordt overeenkomstig lid 2 vastgesteld. 4. Tussen twee gevoeligheden WS k en WS l binnen dezelfde subklasse, waarbij de ene een gevoeligheid voor een contante aandelenkoers en de andere een gevoeligheid voor een aandelenrepotarief is, en beide gevoeligheden met een verschillende naam van de uitgevende instelling van het aandeel verband houden, wordt de correlatieparameter ρkl vastgesteld op de in lid 2 nader bepaalde correlatieparameters, vermenigvuldigd met 99,90 %. 5. De in de leden 1 tot en met 4 bedoelde correlatieparameters gelden niet voor subklasse 11. Het kapitaalvereiste voor de formule voor de aggregatie van het deltarisico binnen subklasse 11 is gelijk aan de som van de absolute waarden van de aan die subklasse toegewezen gewogen nettogevoeligheden:
Artikel 325 quinquadragies Correlaties tussen subklassen voor het aandelenrisico De correlatieparameter γb c is van toepassing op de aggregatie van gevoeligheden tussen verschillende subklassen. De correlatieparameter wordt vastgesteld op 15 % indien beide subklassen onder de subklassen 1 tot en met 10 vallen. Artikel 325 sexquadragies Risicogewichten voor het grondstoffenrisico De risicogewichten voor gevoeligheden voor grondstoffenrisicofactoren worden voor elke subklasse in tabel 9 nader bepaald op grond van de in artikel 461 bis bedoelde gedelegeerde handeling. Tabel 9
Artikel 325 septquadragies Correlaties binnen subklassen voor het grondstoffenrisico 1. Voor de toepassing van dit artikel worden twee grondstoffen als onderscheiden grondstoffen beschouwd indien er op de markt twee contracten bestaan die enkel van elkaar verschillen qua op grond van elk contract te leveren onderliggende grondstof. 2. De correlatieparameter ρk l tussen twee gevoeligheden WS k en WS l binnen dezelfde subklasse wordt vastgesteld als volgt:
3. De correlaties ρkl (commodity) binnen subklassen zijn: Tabel 10
4. Niettegenstaande lid 1 zijn de volgende bepalingen van toepassing:
Artikel 325 octoquadragies Correlaties tussen subklassen voor het grondstoffenrisico De correlatieparameter γb c die op de aggregatie van gevoeligheden tussen verschillende subklassen van toepassing is, wordt vastgesteld op:
Artikel 325 novoquadragies Risicogewichten voor het wisselkoersrisico 1. De risicogewichten voor alle gevoeligheden voor wisselkoersrisicofactoren worden nader bepaald in de in artikel 461 bis bedoelde gedelegeerde handeling. 2. Het risicogewicht van de wisselkoersrisicofactoren met betrekking tot valutaparen die zijn samengesteld uit de euro en de valuta van een lidstaat die aan de tweede fase van de economische en monetaire unie (ERM II) deelneemt, is één van de onderstaande gewichten:
3. Niettegenstaande lid 2 is het risicogewicht van de wisselkoersrisicofactoren met betrekking tot valuta's als bedoeld in lid 2, die deelnemen aan ERM II met een formeel overeengekomen fluctuatiemarge die smaller is dan de standaardmarge van plus of min 15 %, gelijk aan de maximale procentuele fluctuatie binnen deze smallere marge. 4. Het risicogewicht van de wisselkoersrisicofactoren die tot de in artikel 325 septquinquagies, lid 7, punt c), bedoelde subklasse van meest liquide valutaparen behoren, is het in lid 1 van dit artikel vermelde risicogewicht, gedeeld door √2. 5. Indien uit de dagelijkse wisselkoersen van de voorgaande drie jaar blijkt dat een valutapaar dat bestaat uit de euro en de valuta van een lidstaat die niet de euro is, stabiel is en dat de instelling altijd bestand is tegen een bied- en laatspread van 0 op de respectieve transacties in verband met dit valutapaar, mag de instelling, mits zij daarvoor de uitdrukkelijke toestemming van haar bevoegde autoriteit krijgt, het in lid 1 bedoelde risicogewicht toepassen, gedeeld door 2. Artikel 325 quinquagies Risicogewichten voor het wisselkoersrisico Op de aggregatie van gevoeligheden voor wisselkoersrisicofactoren is een uniforme correlatieparameter γb c, gelijk aan 60 %, van toepassing.
Artikel 325 unquinquagies Vega- en curvatuurrisicogewichten 1. Voor vegarisicofactoren wordt gebruik gemaakt van de in onderafdeling 1 bedoelde deltasubklassen. 2. Het risicogewicht van een gegeven vegarisicofactor k wordt bepaald als het deel van de actuele waarde van die risicofactor k dat de impliciete volatiliteit van een onderliggende waarde weergeeft, zoals beschreven in afdeling 3. 3. Het in lid 2 bedoelde deel wordt afhankelijk gesteld van de veronderstelde liquiditeit van elk type risicofactor volgens de onderstaande formule:
waarbij:
4. In de context van het deltarisico in onderafdeling 1 gehanteerde subklassen worden ook in de context van het curvatuurrisico gebruikt, tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald. 5. Voor de wisselkoers- en aandelencurvatuurrisicofactoren zijn de gewichten voor het curvatuurrisico relatieve bijstellingen die gelijk zijn aan de in onderafdeling 1 vermelde deltarisicogewichten. 6. Voor de algemeen-rente-, creditspread- en grondstoffencurvatuurrisicofactoren is het curvatuurrisicogewicht de parallelle verschuiving van alle toppunten van elke curve op basis van het hoogste voorgeschreven deltarisicogewicht vermeld in onderafdeling 1 voor de relevante risicoklasse. Artikel 325 duoquinquagies Vega- en curvatuurrisicocorrelaties 1. Tussen vegarisicogevoeligheden binnen dezelfde subklasse van de algemeen-renterisicoklasse (GIRR-klasse) wordt de correlatieparameter rkl als volgt vastgesteld:
waarbij:
2. Tussen vegarisicogevoeligheden binnen een subklasse van de andere risicoklassen wordt de correlatieparameter ρkl als volgt vastgesteld:
waarbij:
3. Wat vegarisicogevoeligheden tussen subklassen binnen een risicoklasse (algemeen-renterisicoklasse en andere klassen dan de algemeen-renterisicoklasse) betreft, worden in de context van het vegarisico voor γbc dezelfde correlatieparameters gehanteerd als die welke in afdeling 4 voor deltacorrelaties nader zijn bepaald. 4. In de standaardbenadering wordt tussen vegarisicofactoren en deltarisicofactoren geen diversificatie- of afdekkingsvoordeel in aanmerking genomen. De eigenvermogensvereisten voor het vegarisico en voor het deltarisico worden door middel van gewone optelling geaggregeerd. 5. De curvatuurrisicocorrelaties zijn het kwadraat van de in onderafdeling 1 vermelde overeenkomstige deltarisicocorrelaties ρkl en γbc. HOOFDSTUK 1 TER Alternatieve internemodellenbenadering
Artikel 325 terquinquagies Alternatieve internemodellenbenadering en toestemming voor het gebruik van alternatieve interne modellen 1. De in dit hoofdstuk beschreven alternatieve internemodellenbenadering wordt uitsluitend gebruikt ten behoeve van het in artikel 430 ter, lid 3, neergelegde rapportagevereiste. 2. Na de controle van de naleving door instellingen van de in de artikelen 325 unsexagies tot en met 325 tersexagies beschreven vereisten verlenen de bevoegde autoriteiten die instellingen toestemming om hun eigenvermogensvereisten voor de portefeuille van alle aan tradingafdelingen toegewezen posities te berekenen aan de hand van hun alternatieve interne modellen overeenkomstig artikel 325 quaterquinquagies, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
Voor de toepassing van punt b) van de eerste alinea van dit lid mag het niet opnemen van een tradingafdeling in de werkingssfeer van de alternatieve internemodellenbenadering niet worden gemotiveerd met het gegeven dat het eigenvermogensvereiste, berekend volgens de alternatieve standaardbenadering in artikel 325, lid 3, punt a), lager zou zijn dan het eigenvermogensvereiste, berekend volgens de alternatieve internemodellenbenadering. 3. Instellingen die toestemming hebben gekregen om de alternatieve internemodellenbenadering te gebruiken, rapporteren overeenkomstig artikel 430 ter, lid 3, aan de bevoegde autoriteiten. 4. Een instelling die toestemming heeft gekregen als bedoeld in lid 2, stelt haar bevoegde autoriteiten er onmiddellijk van in kennis dat één van haar tradingafdelingen niet meer aan ten minste een van de vereisten van dat lid voldoet. Die instelling mag dit hoofdstuk niet meer op aan die tradingafdeling toegewezen posities toepassen en berekent de eigenvermogensvereisten voor marktrisico voor alle aan die tradingafdeling toegewezen posities vanaf de eerstvolgende rapportagedatum volgens de in hoofdstuk 1 bis beschreven benadering en blijft dit doen totdat de instelling aan de bevoegde autoriteiten aantoont dat de tradingafdeling wederom aan alle vereisten van lid 2 voldoet. 5. In afwijking van lid 4 kunnen bevoegde autoriteiten in buitengewone omstandigheden een instelling toestemming geven om haar alternatieve interne modellen te blijven gebruiken voor de berekening van de eigenvermogensvereisten voor marktrisico van een tradingafdeling die niet meer aan de voorwaarden van punt c) van lid 2 van dit artikel en van artikel 325 sexagies, lid 1, voldoet. Ingeval de bevoegde autoriteiten deze bevoegdheid uitoefenen, stellen zij de EBA daarvan in kennis en motiveren zij hun besluit. 6. Bij posities toegewezen aan de tradingafdelingen waarvoor de instelling geen toestemming heeft gekregen als bedoeld in lid 2, worden de eigenvermogensvereisten voor marktrisico door deze instelling berekend overeenkomstig hoofdstuk 1 bis van deze titel. Voor de toepassing van die berekening worden al deze posities op zichzelf als een afzonderlijke portefeuille beschouwd. 7. Voor wezenlijke veranderingen in het gebruik van alternatieve interne modellen waarvoor de instelling toestemming heeft gekregen, voor de verlenging van het gebruik van alternatieve interne modellen waarvoor de instelling toestemming heeft gekregen en voor wezenlijke veranderingen in de keuze van de subset van de in artikel 325 sexquinquagies, lid 2, bedoelde modelleerbare risicofactoren is een afzonderlijke toestemming van de bevoegde autoriteiten van de instelling vereist. Instellingen stellen de bevoegde autoriteiten in kennis van alle andere verlengingen en veranderingen van het gebruik van de alternatieve interne modellen waarvoor de instelling toestemming heeft gekregen. 8. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 juni 2024 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. 9. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de uitzonderlijke omstandigheden waarin bevoegde autoriteiten een instelling toestemming mogen verlenen om:
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 juni 2024 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Artikel 325 quaterquinquagies Eigenvermogensvereisten bij gebruik van alternatieve interne modellen 1. Een instelling die een alternatief intern model gebruikt, berekent de eigenvermogensvereisten voor de portefeuille van alle posities die zijn toegewezen aan de tradingafdelingen waarvoor de instelling de in artikel 325 terquinquagies, lid 2, bedoelde toestemming heeft gekregen als de hoogste van de volgende waarden:
2. Instellingen met posities in verhandelde schuld- en aandeleninstrumenten die onder de werkingssfeer van het interne wanbetalingsrisicomodel vallen en die aan de in lid 1 bedoelde tradingafdelingen zijn toegewezen, voldoen aan een aanvullend-eigenvermogensvereiste dat is uitgedrukt als de hoogste waarde van:
Artikel 325 quinquinquagies Expected shortfall-risicomaatstaf 1. Instellingen berekenen de in artikel 325 quaterquinquagies, lid 1, punt a), bedoelde "expected shortfall"-risicomaatstaf voor een gegeven datum "t" en voor een gegeven portefeuille van handelsportefeuilleposities als volgt:
waarbij:
2. Bij de bepaling van elke "partial expected shortfall"-maatstaf voor de berekening van de "expected shortfall"-risicomaatstaf overeenkomstig lid 1 passen instellingen uitsluitend scenario's van toekomstige schokken toe op de specifieke set van modelleerbare risicofactoren die van toepassing zijn op elke "partial expected shortfall"-maatstaf, zoals beschreven in artikel 325 sexquinquagies. 3. Indien ten minste één transactie van de portefeuille ten minste één modelleerbare risicofactor heeft die overeenkomstig artikel 325 septquinquagies naar de brede risicofactorcategorie i is gemapt, berekenen instellingen de "unconstrained expected shortfall"-maatstaf voor de brede risicofactorcategorie i en nemen zij deze op in de in lid 1 van dit artikel vermelde formule voor de expected shortfall-risicomaatstaf. 4. In afwijking van lid 1 kan een instelling de frequentie waarmee de "unconstrained expected shortfall"-maatstaf en de "partial expected shortfall"-maatstaven , en voor alle brede risicocategorieën i worden berekend, terugbrengen van dagelijks tot wekelijks, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
Artikel 325 sexquinquagies Berekeningen van de partial expected shortfall 1. Instellingen berekenen alle in artikel 325 quinquinquagies, lid 1, bedoelde "partial expected shortfall"-maatstaven als volgt:
2. Bij de berekening van de in artikel 325 quinquinquagies, lid 1, bedoelde "partial expected shortfall"-maatstaven en voldoen instellingen niet alleen aan de vereisten van lid 1 van dit artikel, maar ook aan de volgende vereisten:
3. Bij de berekening van de in artikel 325 quinquinquagies, lid 1, bedoelde partial expected shortfall-maatstaven en voldoen instellingen niet alleen aan de vereisten van lid 1 van dit artikel, maar ook aan de volgende vereisten:
4. Bij de berekening van de in artikel 325 quinquinquagies, lid 1, bedoelde "partial expected shortfall"-maatstaven en voldoen instellingen niet alleen aan de vereisten van lid 1 van dit artikel, maar ook aan de volgende vereisten:
5. Bij de berekening van een gegeven "partial expected shortfall"-maatstaf als bedoeld in artikel 325 quinquinquagies, lid 1, handhaven instellingen de waarden van de modelleerbare risicofactoren waarop zij krachtens de leden 2, 3 en 4 van dit artikel geen scenario's van toekomstige schokken voor die "partial expected shortfall"-maatstaf hoeven toe te passen. Artikel 325 septquinquagies Liquiditeitshorizons 1. Instellingen mappen elke risicofactor van posities die zijn toegewezen aan tradingafdelingen waarvoor zij de in artikel 325 terquinquagies, lid 2, bedoelde toestemming hebben gekregen of waarvoor zij de procedure volgen om die toestemming te krijgen, naar één van de in tabel 2 vermelde brede risicofactorcategorieën en naar één van de in genoemde tabel vermelde brede risicofactorsubcategorieën. 2. De liquiditeitshorizon van een risicofactor van de in lid 1 bedoelde posities is de liquiditeitshorizon van de overeenkomstige brede risicofactorsubcategorie waarnaar deze factor is gemapt. 3. In afwijking van lid 1 van dit artikel mag een instelling voor een gegeven tradingafdeling besluiten de liquiditeitshorizon van een in tabel 2 van dit artikel vermelde brede risicofactorsubcategorie te vervangen door een van de in tabel 1 van artikel 325 sexquinquagies vermelde langere liquiditeitshorizons. Ingeval een instelling een dergelijk besluit neemt, is de langere liquiditeitshorizon van toepassing op alle modelleerbare risicofactoren van de aan die tradingafdeling toegewezen posities die naar die brede risicofactorsubcategorie zijn gemapt voor de berekening van de "partial expected shortfall"-maatstaf overeenkomstig artikel 325 sexquinquagies, lid 1, punt c). Een instelling stelt de bevoegde autoriteiten in kennis van de tradingafdelingen en de brede risicofactorsubcategorieën waarop zij heeft besloten de in de eerste alinea beschreven behandeling toe te passen. 4. Voor de berekening van de "partial expected shortfall"-maatstaven overeenkomstig artikel 325 sexquinquagies, lid 1, punt c), wordt de effectieve liquiditeitshorizon van een gegeven modelleerbare risicofactor van een gegeven handelsportefeuillepositie als volgt berekend:
waarbij:
5. Valutaparen die zijn samengesteld uit de euro en de valuta van een lidstaat die deelneemt aan ERM II, worden in de subcategorie van de meest liquide valutaparen binnen de brede wisselkoersrisicofactorcategorie van tabel 2 opgenomen. 6. Een instelling controleert ten minste maandelijks de adequaatheid van de in lid 1 bedoelde mapping. 7. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen om nader te bepalen:
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 maart 2020 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Tabel 2
Artikel 325 octoquinquagies Beoordeling van de modelleerbaarheid van risicofactoren 1. Instellingen beoordelen de modelleerbaarheid van alle risicofactoren van de posities die zijn toegewezen aan de tradingafdelingen waarvoor zij de in artikel 325 terquinquagies, lid 2, bedoelde toestemming hebben gekregen of waarvoor zij de procedure volgen om die toestemming te krijgen. 2. Als onderdeel van de in lid 1 van dit artikel bedoelde beoordeling berekenen instellingen de eigenvermogensvereisten voor marktrisico overeenkomstig artikel 325 quatersexagies voor de risicofactoren die niet modelleerbaar zijn. 3. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de criteria om de modelleerbaarheid van risicofactoren te beoordelen overeenkomstig lid 1, en van de frequentie van die beoordeling. De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 maart 2020 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Artikel 325 novoquinquagies Wettelijke backtestingvereisten en vermenigvuldigingsfactoren 1. Voor de toepassing van dit artikel betekent een overschrijding een eendagsverandering in de waarde van een portefeuille van alle aan de tradingafdeling toegewezen posities die groter is dan de gerelateerde VaR-waarde die berekend is aan de hand van het alternatieve interne model van de instelling overeenkomstig de volgende vereisten:
2. Instellingen tellen dagelijkse overschrijdingen door middel van backtesting op de hypothetische en werkelijke veranderingen in de waarde van de portefeuille die is samengesteld uit alle aan de tradingafdeling toegewezen posities. 3. Een tradingafdeling van een instelling wordt geacht te voldoen aan de backtestingvereisten indien het aantal overschrijdingen voor die tradingafdeling gedurende de laatste 250 werkdagen niet groter is dan:
4. Instellingen tellen dagelijkse overschrijdingen overeenkomstig het volgende:
5. Voor de portefeuille van alle posities die zijn toegewezen aan de tradingafdelingen waarvoor de instelling de in artikel 325 terquinquagies, lid 2, bedoelde toestemming heeft gekregen om alternatieve interne modellen te gebruiken, berekent de instelling de in artikel 325 quaterquinquagies bedoelde vermenigvuldigingsfactor (mc) overeenkomstig dit artikel, leden 6 en 7. 6. De vermenigvuldigingsfactor (mc) is gelijk aan de som van 1,5 en een opslagfactor tussen 0 en 0,5 overeenkomstig tabel 3. Voor de in lid 5 bedoelde portefeuille wordt deze opslagfactor berekend op basis van het aantal overschrijdingen gedurende de laatste 250 werkdagen dat de instelling bij de backtesting van de overeenkomstig punt a) van deze alinea berekende VaR-waarde heeft geconstateerd. De berekening van de opslagfactor is onderworpen aan de volgende vereisten:
In uitzonderlijke omstandigheden kunnen de bevoegde autoriteiten de opslagfactor beperken tot de waarde die resulteert uit de overschrijdingen in het kader van backtesting op hypothetische veranderingen, indien het aantal overschrijdingen in het kader van backtesting op werkelijke veranderingen niet het gevolg is van gebreken in het interne model. 7. De bevoegde autoriteiten monitoren de geschiktheid van de in lid 5 bedoelde vermenigvuldigingsfactor en de inachtneming door een tradingafdeling van de in lid 3 bedoelde backtestingvereisten. Instellingen stellen de bevoegde autoriteiten onverwijld in kennis van overschrijdingen als gevolg van hun backtestingprogramma en verstrekken een uitleg voor die overschrijdingen, en stellen de bevoegde autoriteiten daar in ieder geval binnen maximaal vijf werkdagen na de overschrijding van in kennis. 8. In afwijking van de leden 2 en 6 van dit artikel kunnen de bevoegde autoriteiten een instelling toestaan een overschrijding niet mee te tellen indien een eendagsverandering in de waarde van haar portefeuille die groter is dan de gerelateerde, aan de hand van het interne model van de instelling berekende VaR-waarde aan een niet-modelleerbare risicofactor toe te schrijven is. Daartoe toont de instelling aan haar bevoegde autoriteit aan dat de overeenkomstig artikel 325 quatersexagies berekende stressscenariorisicomaatstaf voor deze niet-modelleerbare risicofactor groter is dan het positieve verschil tussen de verandering in de waarde van de portefeuille van de instelling en de gerelateerde VaR-waarde. 9. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de technische elementen die voor de toepassing van dit artikel in de werkelijke en hypothetische veranderingen in de waarde van de portefeuille van een instelling moeten worden opgenomen. De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 maart 2020 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Artikel 325 sexagies Vereiste inzake de toeschrijving van winsten en verliezen 1. Een tradingafdeling van een instelling voldoet aan de vereisten inzake de P&L-toeschrijving indien de betrokken tradingafdeling aan de vereisten van dit artikel voldoet. 2. Het vereiste inzake de P&L-toeschrijving zorgt ervoor dat de op basis van het risicometingsmodel van de instelling bepaalde theoretische veranderingen in de waarde van een portefeuille van een tradingafdeling dicht genoeg in de buurt liggen van de op basis van het prijsmodel van de instelling bepaalde hypothetische veranderingen in de waarde van de portefeuille van de tradingafdeling. 3. Indien een instelling voldoet aan het vereiste inzake de P&L-toeschrijving, leidt dit voor elke positie van een gegeven tradingafdeling tot de vaststelling van een nauwkeurige lijst van risicofactoren die geschikt worden geacht om na te gaan of de instelling aan het in artikel 325 novoquinquagies beschreven backtestingvereiste voldoet. 4. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 maart 2020 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Artikel 325 unsexagies Vereisten inzake risicometing 1. Instellingen die overeenkomstig artikel 325 quaterquinquagies gebruik maken van een intern risicometingsmodel om de eigenvermogensvereisten voor marktrisico te berekenen, zorgen ervoor dat dat model aan alle volgende vereisten voldoet:
2. Instellingen mogen binnen brede risicofactorcategorieën en, voor de berekening van de in artikel 325 quinquinquagies, lid 1, bedoelde "unconstrained expected shortfall"-maatstaf UESt, tussen brede risicofactorcategorieën empirische correlaties hanteren, doch uitsluitend indien de door de instelling gevolgde benadering voor het meten van de correlaties solide is, consistent is met de toepasselijke liquiditeitshorizons en op deugdelijke wijze wordt toegepast. 3. Uiterlijk op 28 september 2020 vaardigt de EBA overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren uit tot nadere bepaling van de criteria voor het gebruik van gegevensinputs in het risicometingsmodel bedoeld in artikel 325 sexquinquagies. Artikel 325 duosexagies Kwalitatieve vereisten 1. De voor de toepassing van dit hoofdstuk gebruikte interne risicometingsmodellen zijn conceptueel solide, worden op deugdelijke wijze berekend en toegepast, en voldoen aan elk van de volgende kwalitatieve vereisten:
Voor de toepassing van punt h) van de eerste alinea wordt onder externe onderneming een onderneming verstaan die audit- of adviesdiensten ten behoeve van instellingen verricht en die beschikt over personeel dat voldoende onderlegd is op het gebied van marktrisico, verbonden aan handelsactiviteiten. 2. De in lid 1, punt h), bedoelde toetsing heeft betrekking op zowel de activiteiten van de handelsafdelingen als de activiteiten van de onafhankelijke afdeling risicobeheersing. Ten minste eenmaal per jaar verricht de instelling een toetsing van haar algehele risicobeheerprocedure. Bij deze toetsing worden de volgende elementen beoordeeld:
3. Instellingen actualiseren de technieken en praktijken die zij gebruiken voor alle interne risicometingsmodellen die voor de toepassing van dit hoofdstuk worden gebruikt teneinde rekening te houden met de nieuwe technieken en beste praktijken die zich met betrekking tot deze interne risicometingsmodellen ontwikkelen. Artikel 325 tersexagies Interne validatie 1. Instellingen beschikken over procedures om te waarborgen dat alle interne risicometingsmodellen die voor de toepassing van dit hoofdstuk worden gebruikt, op adequate wijze zijn gevalideerd door voldoende gekwalificeerde partijen die niet bij het ontwikkelingsproces betrokken zijn geweest, zodat die modellen conceptueel solide zijn en op adequate wijze met alle wezenlijke risico's rekening houden. 2. Instellingen verrichten de in lid 1 bedoelde validatie in de volgende omstandigheden:
3. De validatie van de interne risicometingsmodellen van een instelling blijft niet beperkt tot de backtestingvereisten en de vereisten inzake de P&L-toeschrijving, maar omvat ten minste ook de volgende aspecten:
Artikel 325 quatersexagies Berekening van de stressscenariorisicomaatstaf 1. De stressscenariorisicomaatstaf van een gegeven niet-modelleerbare risicofactor is het verlies dat wordt geleden op alle handelsportefeuilleposities of niet-handelsportefeuilleposities waaraan een wisselkoersrisico of een grondstoffenrisico verbonden is van de portefeuille die deze niet-modelleerbare risicofactor omvat, indien op die risicofactor een extreem scenario van toekomstige schokken wordt toegepast. 2. Voor alle niet-modelleerbare risicofactoren ontwikkelen instellingen ten genoegen van hun bevoegde autoriteiten passende extreme scenario's van toekomstige schokken. 3. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:
Bij de ontwikkeling van die ontwerpen van technische reguleringsnormen houdt de EBA rekening met het vereiste dat het niveau van de eigenvermogensvereisten voor het marktrisico van een niet-modelleerbare risicofactor als beschreven in dit artikel, even hoog moet zijn als het niveau van de eigenvermogensvereisten voor marktrisico dat krachtens dit hoofdstuk zou zijn berekend, mocht deze risicofactor modelleerbaar zijn geweest. De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 september 2020 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
Artikel 325 quinsexagies Werkingssfeer van het interne wanbetalingsrisicomodel 1. Voor alle posities van een instelling die zijn toegewezen aan de tradingafdelingen waarvoor de instelling de in artikel 325 terquinquagies, lid 1, bedoelde toestemming heeft gekregen, geldt een eigenvermogensvereiste voor het wanbetalingsrisico ingeval die posities overeenkomstig artikel 325 septquinquagies, lid 1, ten minste naar één van de brede risicofactorcategorieën "aandelen" of "creditspread" zijn gemapt. Dat eigenvermogensvereiste, dat een aanvulling vormt op het in artikel 325 quaterquinquagies, lid 1, bedoelde eigenvermogensvereiste, wordt berekend met behulp van het interne wanbetalingsrisicomodel. Dat model voldoet aan de in deze afdeling neergelegde vereisten. 2. Voor elk van de in lid 1 bedoelde posities vermeldt een instelling één uitgevende instelling van verhandelbare schuld- of aandeleninstrumenten waarop ten minste één risicofactor betrekking heeft. Artikel 325 sexsexagies Toestemming voor het gebruiken van een intern wanbetalingsrisicomodel 1. De bevoegde autoriteiten verlenen een instelling toestemming voor het gebruiken van een intern wanbetalingsrisicomodel om de in artikel 325 quaterquinquagies, lid 2, bedoelde eigenvermogensvereisten te berekenen voor alle in artikel 325 quinsexagies bedoelde handelsportefeuilleposities die aan een tradingafdeling zijn toegewezen waarvan het interne wanbetalingsrisicomodel voldoet aan de in artikelen 325 duosexagies, 325 tersexagies, 325 septsexagies, 325 octosexagies en 325 novosexagies beschreven voorwaarden. 2. Indien de tradingafdeling van een instelling waaraan ten minste één van de in artikel 325 quinsexagies bedoelde handelsportefeuilleposities is toegewezen, niet aan de vereisten van lid 1 van dit artikel voldoet, worden de eigenvermogensvereisten voor het marktrisico van alle posities van die tradingafdeling berekend volgens de in hoofdstuk 1 bis beschreven benadering. Artikel 325 septsexagies Eigenvermogensvereisten voor het wanbetalingsrisico volgens een intern wanbetalingsrisicomodel 1. Voor de portefeuille van alle in artikel 325 quinsexagies bedoelde handelsportefeuilleposities berekenen instellingen op de volgende wijze de eigenvermogensvereisten voor het wanbetalingsrisico met behulp van een intern wanbetalingsrisicomodel:
2. Instellingen berekenen ten minste wekelijks het eigenvermogensvereiste voor het wanbetalingsrisico met behulp van een in lid 1 bedoeld intern wanbetalingsrisicomodel. 3. In afwijking van lid 1, punten a) en c), mag een instelling voor de berekening van het wanbetalingsrisico van bepaalde of alle aandelenposities, in voorkomend geval, de eenjarige tijdshorizon vervangen door een tijdshorizon van 60 dagen. In dat geval strookt de berekening van wanbetalingscorrelaties tussen aandelenkoersen en kansen op wanbetaling met een tijdshorizon van 60 dagen, en strookt de berekening van wanbetalingscorrelaties tussen aandelenkoersen en obligatiekoersen met een eenjarige tijdshorizon. Artikel 325 octosexagies Inaanmerkingneming van afdekkingen in een intern wanbetalingsrisicomodel 1. Instellingen mogen afdekkingen in hun interne wanbetalingsrisicomodel verwerken en mogen posities verrekenen indien de lange en de korte posities betrekking hebben op hetzelfde financiële instrument. 2. Instellingen mogen in hun interne wanbetalingsrisicomodel uitsluitend rekening houden met de impact van afdekking of diversificatie in verband met lange en korte posities die op verschillende instrumenten of verschillende effecten van dezelfde debiteur betrekking hebben, dan wel in verband met lange en korte posities ten aanzien van verschillende uitgevende instellingen, door de bruto lange en korte posities in de verschillende instrumenten uitdrukkelijk te modelleren, waarbij ook de basisrisico's tussen verschillende uitgevende instellingen worden gemodelleerd. 3. Instellingen geven in hun interne wanbetalingsrisicomodel wezenlijke risico's tussen een afdekkingsinstrument en het afgedekte instrument weer die zich tussen de vervaldag van een afdekkingsinstrument en het einde van de tijdshorizon van één jaar zouden kunnen voordoen, alsook de kans op significante basisrisico's in afdekkingsstrategieën die voortvloeien uit verschillen in het soort product, de rangorde in de kapitaalstructuur, de interne of externe rating, de looptijd, de emissiedatum en andere verschillen. Instellingen nemen een afdekkingsinstrument alleen in aanmerking voor zover het ook kan worden aangehouden als een met de debiteur verband houdende krediet- of andere gebeurtenis nadert. Artikel 325 novosexagies Bijzondere vereisten voor een intern wanbetalingsrisicomodel 1. Het in artikel 325 sexsexagies, lid 1, bedoelde interne wanbetalingsrisicomodel biedt de mogelijkheid zowel de wanbetaling van individuele uitgevende instellingen als de gelijktijdige wanbetaling van meerdere uitgevende instellingen te modelleren en houdt rekening met het effect van deze wanbetalingen op de marktwaarden van de posities die onder de werkingssfeer van dat model vallen. Daartoe wordt de wanbetaling van elke individuele uitgevende instelling gemodelleerd aan de hand van twee typen systematische risicofactoren. 2. Het interne wanbetalingsrisicomodel weerspiegelt de conjunctuurcyclus, met inbegrip van de afhankelijkheid tussen herstelpercentages en de in lid 1 bedoelde systematische risicofactoren. 3. Het interne wanbetalingsrisicomodel weerspiegelt het niet-lineaire effect van opties en andere posities met wezenlijk niet-lineair gedrag met betrekking tot prijsveranderingen. Instellingen houden ook naar behoren rekening met de omvang van het modelrisico bij de waardering en raming van de prijsrisico's die aan dergelijke producten verbonden zijn. 4. Het interne wanbetalingsrisicomodel is op objectieve en geactualiseerde gegevens gebaseerd. 5. De door de instelling verrichte ramingen van de kansen op wanbetaling voor de simulatie in het interne wanbetalingsrisicomodel van de wanbetaling van uitgevende instellingen voldoet aan de volgende vereisten:
6. De door de instelling verrichte ramingen van het verlies bij wanbetaling voor de simulatie in het interne wanbetalingsrisicomodel van de wanbetaling van uitgevende instellingen voldoet aan de volgende vereisten:
7. Als onderdeel van de onafhankelijke toetsing en validatie van de interne modellen die zij gebruiken voor de toepassing van dit hoofdstuk, inclusief de toepassing van het risicometingssysteem, verrichten instellingen alle volgende handelingen:
De in punt b) bedoelde tests blijven niet beperkt tot gebeurtenissen die zich in het verleden hebben voorgedaan. 8. Het interne wanbetalingsrisicomodel geeft op afdoende wijze concentraties van uitgevende instellingen weer, alsook concentraties die onder stressomstandigheden binnen en tussen productcategorieën kunnen ontstaan. 9. Het interne wanbetalingsrisicomodel is consistent met de interne risicobeheermethoden die door de instelling worden gevolgd voor het detecteren, meten en beheren van handelsrisico's. 10. Instellingen beschikken over duidelijk omschreven beleidslijnen en procedures voor het bepalen van de aannames over wanbetalingscorrelaties tussen verschillende uitgevende instellingen overeenkomstig artikel 325 septsexagies, lid 1, punt c), en van de keuze van de voorkeursmethoden om de in dit artikel, lid 5, punt e), bedoelde kans op wanbetaling en het in lid 6, punt d), bedoelde verlies bij wanbetaling te ramen. 11. Instellingen documenteren hun interne modellen zodanig dat de correlatie- en andere modelleringsaannames ervan transparant zijn voor de bevoegde autoriteiten. 12. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de vereisten waaraan een interne methodiek of externe bronnen van een instelling moeten voldoen voor de raming van de kansen op wanbetaling en de verliezen bij wanbetaling overeenkomstig lid 5, punt e), en lid 6, punt d). De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 september 2020 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.". |
91) |
In artikel 384, lid 1, wordt de definitie van " " vervangen door:
|
92) |
Artikel 385 wordt vervangen door: "Artikel 385 Alternatief voor het gebruiken van CVA-methoden om de eigenvermogensvereisten te berekenen Instellingen die de oorspronkelijkeblootstellingsmethode van artikel 282 gebruiken, kunnen, als alternatief voor artikel 384, voor de in artikel 382 bedoelde instrumenten een vermenigvuldigingsfactor 10 toepassen op de resulterende risicogewogen posten voor het tegenpartijkredietrisico voor die blootstellingen in plaats van de eigenvermogensvereisten voor het CVA-risico te berekenen, mits de bevoegde autoriteit daartoe vooraf toestemming heeft gegeven.". |
93) |
Artikel 390 wordt vervangen door: "Artikel 390 Berekening van de blootstellingswaarde 1. De totale blootstellingen met betrekking tot een groep van verbonden cliënten worden berekend door samentelling van de blootstellingen met betrekking tot de individuele cliënten in die groep. 2. De totale blootstellingen met betrekking tot individuele cliënten worden berekend door de blootstellingen in de handelsportefeuille en de blootstellingen in de niet-handelsportefeuille op te tellen. 3. Wat blootstellingen in de handelsportefeuille betreft, mogen instellingen:
Voor de toepassing van de punten a) en b) mogen financiële instrumenten in vijf verschillende rangen worden ingedeeld om de relatieve rang van de posities te bepalen. 4. Instellingen berekenen de blootstellingswaarde van de in bijlage II opgesomde derivatencontracten en van rechtstreeks met een cliënt gesloten kredietderivatencontracten volgens één van de in deel drie, titel II, hoofdstuk 6, afdelingen 3, 4 en 5, beschreven methoden, naargelang het geval. Blootstellingen die voortvloeien uit de in de artikelen 378, 379 en 380 bedoelde transacties worden berekend op de in die artikelen bepaalde wijze. Bij de berekening van de blootstellingswaarde van de in de eerste alinea bedoelde contracten, nemen instellingen, indien die contracten aan de handelsportefeuille worden toegerekend, ook de beginselen van artikel 299 in acht. In afwijking van de eerste alinea mogen instellingen waaraan toestemming is verleend om de in deel drie, titel II, hoofdstuk 4, afdeling 4, en deel drie, titel II, hoofdstuk 6, afdeling 6, bedoelde methoden te gebruiken, deze methoden aanwenden voor de berekening van de blootstellingswaarde van effectenfinancieringstransacties. 5. Aan de totale blootstelling met betrekking tot een cliënt voegen instellingen de blootstellingen toe die voortvloeien uit de in bijlage II opgesomde derivatencontracten en uit kredietderivatencontracten, indien het contract niet rechtstreeks met die cliënt is aangegaan, maar het onderliggende schuld- of aandeleninstrument door die cliënt is uitgegeven. 6. De blootstellingen omvatten niet:
7. Om de totale blootstelling met betrekking tot een cliënt of groep van verbonden cliënten te bepalen wat betreft cliënten jegens wie de instelling blootstellingen heeft via transacties als bedoeld in artikel 112, punten m) en o), of via andere transacties die een blootstelling met betrekking tot onderliggende activa inhouden, beoordeelt een instelling haar onderliggende blootstellingen en houdt zij daarbij rekening met de economische kenmerken van de structuur van de transactie en met de risico's die aan de structuur van de transactie zelf verbonden zijn, teneinde te bepalen of die een nieuwe blootstelling vormt. 8. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:
De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. 9. Voor de toepassing van lid 5 ontwikkelt de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de wijze waarop de blootstellingen moeten worden bepaald die voortvloeien uit de in bijlage II opgesomde derivatencontracten en uit kredietderivatencontracten, indien het contract niet rechtstreeks met een cliënt zijn is aangegaan maar het onderliggende schuld- of aandeleninstrument door die cliënt is uitgegeven, met het oog op de opneming van die blootstellingen in de blootstellingen met betrekking tot de cliënt. De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 maart 2020 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.". |
94) |
Aan artikel 391 wordt de volgende alinea toegevoegd: "Voor de toepassing van de eerste alinea kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen en volgens de in artikel 464, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure besluiten of een derde land toezichts- en reguleringsvereisten toepast die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke in de Unie worden toegepast.". |
95) |
Artikel 392 wordt vervangen door: "Artikel 392 Definitie van een grote blootstelling Een blootstelling van een instelling met betrekking tot een cliënt of een groep van verbonden cliënten wordt als groot beschouwd indien de waarde van de blootstelling 10 % of meer van haar tier1-kapitaal bedraagt.". |
96) |
Artikel 394 wordt vervangen door: "Artikel 394 Rapportagevereisten 1. Instellingen rapporteren aan hun bevoegde autoriteiten de volgende informatie voor elke grote blootstelling die zij aanhouden, en dus ook voor grote blootstellingen die van de toepassing van artikel 395, lid 1, zijn vrijgesteld:
Instellingen die zijn onderworpen aan deel drie, titel II, hoofdstuk 3, rapporteren aan hun bevoegde autoriteiten hun 20 grootste blootstellingen op geconsolideerde basis, ongerekend de blootstellingen die van de toepassing van artikel 395, lid 1, zijn vrijgesteld. Daarnaast rapporteren instellingen op geconsolideerde basis aan hun bevoegde autoriteiten blootstellingen met een waarde die groter is dan of gelijk aan 300 miljoen EUR, maar kleiner dan 10 % van het tier 1-kapitaal van de instelling. 2. Naast de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie rapporteren instellingen de volgende informatie aan hun bevoegde autoriteiten in verband met hun tien grootste blootstellingen op geconsolideerde basis met betrekking tot instellingen en hun tien grootste blootstellingen op geconsolideerde basis met betrekking tot schaduwbankentiteiten die buiten het gereglementeerde kader bankactiviteiten verrichten, met inbegrip van grote blootstellingen die van de toepassing van artikel 395, lid 1, zijn vrijgesteld:
3. Instellingen rapporteren de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie ten minste halfjaarlijks aan hun bevoegde autoriteiten. 4. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de criteria voor de identificatie van de in lid 2 bedoelde schaduwbankentiteiten. Bij het ontwikkelen van die ontwerpen van technische reguleringsnormen houdt de EBA rekening met internationale ontwikkelingen en op internationaal niveau overeengekomen normen inzake schaduwbankieren, en gaat zij na of:
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 juni 2020 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.". |
97) |
Artikel 395 wordt als volgt gewijzigd:
|
98) |
Artikel 396 wordt als volgt gewijzigd:
|
99) |
In artikel 397 wordt in kolom 1 van tabel 1 de term "in aanmerking komend kapitaal" vervangen door de term "tier 1-kapitaal". |
100) |
Artikel 399 wordt als volgt gewijzigd:
|
101) |
Artikel 400 wordt als volgt gewijzigd:
|
102) |
Artikel 401 wordt vervangen door: "Artikel 401 Berekening van het effect van het gebruik van kredietrisicolimiteringstechnieken 1. Bij de berekening van de waarde van blootstellingen voor de toepassing van artikel 395, lid 1, mag een instelling gebruikmaken van de krachtens deel drie, titel II, hoofdstuk 4, berekende volledig aangepaste blootstellingswaarde (E*), waarbij rekening wordt gehouden met de kredietrisicolimitering, volatiliteitsaanpassingen en eventuele looptijdmismatches als bedoeld in dat hoofdstuk. 2. Met uitzondering van de instellingen die gebruik maken van de eenvoudige benadering van financiële zekerheden, maken instellingen voor de toepassing van de eerste alinea gebruik van de uitgebreide benadering van financiële zekerheden, ongeacht welke methode voor de berekening van de eigenvermogensvereisten voor kredietrisico is gehanteerd. In afwijking van lid 1 mogen instellingen waaraan toestemming is verleend om de in deel drie, titel II, hoofdstuk 4, afdeling 4, en deel drie, titel II, hoofdstuk 6, afdeling 6, bedoelde methoden te gebruiken, deze methoden aanwenden voor de berekening van de blootstellingswaarde van effectenfinancieringstransacties. 3. Bij de berekening van de waarde van blootstellingen voor de toepassing van artikel 395, lid 1, voeren instellingen op gezette tijden stresstests op hun kredietrisicoconcentraties uit die mede betrekking hebben op de realiseerbare waarde van de geaccepteerde zekerheden. De in de eerste alinea bedoelde periodieke stresstests bestrijken de risico's die voortvloeien uit potentiële veranderingen in de marktsituatie die een negatief effect op de toereikendheid van het eigen vermogen van de instelling zouden kunnen hebben, alsook de risico's die uit de uitwinning van zekerheden in crisissituaties voortvloeien. Met de uitgevoerde stresstests kunnen dergelijke risico's op adequate en passende wijze worden beoordeeld. De strategieën van instellingen om het concentratierisico aan te pakken, omvatten ook:
4. Ingeval een instelling een blootstelling met betrekking tot een cliënt vermindert met behulp van een overeenkomstig artikel 399, lid 1, toelaatbare kredietrisicolimiteringstechniek, behandelt zij, op de in artikel 403 beschreven manier, het deel van de blootstelling waarmee de blootstelling met betrekking tot de cliënt is verminderd, als een blootstelling met betrekking tot de protectiegever in plaats van met betrekking tot de cliënt.". |
103) |
In artikel 402 worden de leden 1 en 2 vervangen door: "1. Instellingen kunnen met het oog op de berekening van blootstellingswaarden voor de toepassing van artikel 395, tenzij zulks uit hoofde van het toepasselijke nationale recht is verboden, de waarde van een blootstelling of een deel van een blootstelling die volledig door niet-zakelijk onroerend goed wordt gedekt overeenkomstig artikel 125, lid 1, verminderen met het in zekerheid gegeven bedrag van de marktwaarde of de hypotheekwaarde van het betrokken goed, met dien verstande dat dit bedrag in de lidstaten die bij statutaire of bestuursrechtelijke bepalingen strikte criteria voor de beoordeling van de hypotheekwaarde hebben vastgesteld, niet hoger mag zijn dan 50 % van de marktwaarde of 60 % van de hypotheekwaarde, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
2. Een instelling kan met het oog op de berekening van blootstellingswaarden voor de toepassing van artikel 395, tenzij zulks uit hoofde van het toepasselijke nationale recht is verboden, de waarde van een blootstelling of een deel van een blootstelling die volledig door zakelijk onroerend goed wordt gedekt overeenkomstig artikel 126, lid 1, verminderen met het in zekerheid gegeven bedrag van de marktwaarde of de hypotheekwaarde van het betrokken goed, met dien verstande dat dit bedrag in de lidstaten die bij statutaire of bestuursrechtelijke bepalingen strikte criteria voor de beoordeling van de hypotheekwaarde hebben vastgesteld, niet hoger mag zijn dan 50 % van de marktwaarde of 60 % van de hypotheekwaarde, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
|
104) |
Artikel 403 wordt vervangen door: "Artikel 403 Substitutiebenadering 1. Indien een blootstelling met betrekking tot een cliënt door een derde is gegarandeerd of met door een derde uitgegeven zekerheden is gedekt, moet een instelling:
Een instelling past de in de eerste alinea, punt b), bedoelde benadering niet toe indien er een mismatch is tussen de looptijd van de blootstelling en de looptijd van de protectie. Voor de toepassing van dit deel mag een instelling zowel de uitgebreide benadering van financiële zekerheden als de in punt b) van de eerste alinea van dit lid vervatte behandeling alleen hanteren als zij toestemming heeft gekregen om voor de toepassing van artikel 92 zowel de uitgebreide als de eenvoudige benadering van financiële zekerheden te hanteren. 2. Indien een instelling punt a) van lid 1 toepast, geldt het volgende:
3. Voor de toepassing van punt b) van lid 1 kan een instelling het bedrag in punt a) van dit lid vervangen door het bedrag in punt b) van dit lid, mits aan de voorwaarden van punten c), d) en e) van dit lid is voldaan:
4. De EBA brengt overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren uit tot nadere bepaling van de voorwaarden voor de toepassing van de in dit artikel, lid 3, beschreven behandeling, waaronder de voorwaarden en de frequentie voor het bepalen, monitoren en herzien van de in dat lid, punt b), bedoelde limieten. De EBA maakt die richtsnoeren uiterlijk op 31 december 2019 bekend.". |
105) |
in deel zes wordt de titel van titel I vervangen door: "DEFINITIES EN LIQUIDITEITSVEREISTEN". |
106) |
Artikel 411 wordt vervangen door: "Artikel 411 Definities Voor de toepassing van dit deel wordt verstaan onder: 1) "financiële cliënt": een cliënt, met inbegrip van financiële cliënten die tot groepen van niet-financiële vennootschappen behoren, die een of meer van de in bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU vermelde activiteiten als hoofdbedrijf uitoefent of die een van de volgende entiteiten is:
2) "retaildeposito": een verplichting jegens een natuurlijke persoon of jegens een kleine of middelgrote onderneming ("kmo"), indien die kmo zou kunnen worden ingedeeld bij de categorie blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen in het kader van de standaardbenadering of de interneratingbenadering voor kredietrisico, dan wel een verplichting jegens een onderneming die in aanmerking komt voor de in artikel 153, lid 4, vervatte behandeling, en indien de geaggregeerde deposito's door deze kmo of onderneming op groepsbasis het bedrag van 1 miljoen EUR niet overschrijden; 3) "particuliere beleggingsonderneming": een onderneming of trust waarvan de eigenaar of economisch rechthebbende een natuurlijke persoon of een groep van nauw verwante natuurlijke personen is, die geen andere commerciële, industriële of professionele activiteiten verricht, die is opgericht met als enig doel het vermogen van de eigenaar of eigenaren te beheren, die nevenactiviteiten omvat zoals het afscheiden van de activa van de eigenaars van de activa van de vennootschap ter facilitering van de overdracht van activa binnen een familie of ter voorkoming van een splitsing van de activa na de dood van een familielid, mits die nevenactiviteiten in verband staan met het hoofddoel, te weten het beheren van het vermogen van de eigenaren; 4) "depositomakelaar": een natuurlijke persoon of een onderneming die deposito's van derden, inclusief retaildeposito's en deposito's van ondernemingen maar exclusief deposito's van financiële instellingen, bij kredietinstellingen plaatst in ruil voor een vergoeding; 5) "niet-bezwaarde activa": activa die niet onderworpen zijn aan wettelijke, contractuele, reglementaire of andere beperkingen die de instelling beletten deze activa te liquideren, te verkopen, over te dragen, toe te wijzen of anderszins te vervreemden via een cessieovereenkomst of via een retrocessieovereenkomst; 6) "niet-verplichte overpanding": een bedrag aan activa dat de instelling niet verplicht is aan een uitgifte van gedekte obligaties te koppelen krachtens wettelijke of regelgevingsvereisten, uit hoofde van contractuele verbintenissen of om redenen van marktdiscipline, met name met inbegrip van situaties waarin de activa worden verstrekt boven het wettelijke, statutaire of reglementaire minimumvereiste inzake overpanding dat krachtens het nationale recht van een lidstaat of een derde land op gedekte obligaties van toepassing is; 7) "vereiste van activadekking": de verhouding tussen activa en passiva, zoals die in het nationale recht van een lidstaat of derde land is vastgesteld met het oog op kredietverbetering in verband met gedekte obligaties; 8) "margelening": een lening op onderpand, verstrekt aan cliënten met het oog op het innemen van handelsposities met hefboomfinanciering; 9) "derivatencontracten": de in bijlage II vermelde derivatencontracten en kredietderivaten; 10) "stress": een plotselinge of ernstige verslechtering van de solvabiliteit of de liquiditeitspositie van een instelling als gevolg van veranderingen in marktomstandigheden of idiosyncratische factoren waardoor een aanzienlijk risico ontstaat dat de instelling niet in staat is binnen de volgende dertig dagen aan haar verplichtingen te voldoen wanneer deze komen te vervallen; 11) "activa van niveau 1": activa van uiterst hoge liquiditeit en kredietkwaliteit als bedoeld in artikel 416, lid 1, tweede alinea, van deze verordening; 12) "activa van niveau 2": activa van hoge liquiditeit en kredietkwaliteit als bedoeld in artikel 416, lid 1, tweede alinea, van deze verordening; zoals beschreven in de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling worden activa van niveau 2 verder onderverdeeld in activa van niveau 2A en activa van niveau 2B; 13) "liquiditeitsbuffer": het bedrag aan activa van niveau 1 en van niveau 2 dat een instelling overeenkomstig de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling aanhoudt; 14) "nettoliquiditeitsuitstromen": het bedrag dat wordt verkregen door de liquiditeitsinstromen van een instelling van haar liquiditeitsuitstromen af te trekken; 15) "rapportagevaluta": de valuta van de lidstaat waar het hoofdkantoor van de instelling zich bevindt; 16) "factoring": een contractuele overeenkomst tussen een onderneming ("cedent") en een financiële entiteit ("factor") waarbij de cedent zijn vorderingen cedeert of verkoopt aan de factor in ruil waarvoor de factor de cedent met betrekking tot de gecedeerde vorderingen een of meer van de volgende diensten levert:
voor de toepassing van titel IV wordt factoring als handelsfinanciering beschouwd; 17) "gecommitteerde kredietfaciliteit of liquiditeitsfaciliteit": een kredietfaciliteit of liquiditeitsfaciliteit die onherroepelijk of voorwaardelijk herroepelijk is.". |
107) |
Artikel 412 wordt als volgt gewijzigd:
|
108) |
De artikelen 413 en 414 worden vervangen door: "Artikel 413 Stabielefinancieringsvereiste 1. Instellingen waarborgen dat door middel van een verscheiden reeks financieringsinstrumenten, die zowel onder normale als onder stressomstandigheden stabiel blijven, aan de langetermijnactiva en -posten buiten de balanstelling wordt voldaan. 2. De bepalingen van titel III gelden uitsluitend voor de nadere omschrijving van de in artikel 415 beschreven rapportageverplichtingen totdat de rapportageverplichtingen beschreven in dat artikel voor de in titel IV beschreven nettostabielefinancieringsratio nader zijn omschreven en in het Unierecht zijn ingevoerd. 3. De bepalingen van titel IV gelden voor de nadere omschrijving van het in lid 1 van dit artikel beschreven stabielefinancieringsvereiste en van de in artikel 415 beschreven rapportageverplichtingen voor instellingen. 4. De lidstaten mogen op het gebied van stabielefinancieringsvereisten nationale voorschriften handhaven of invoeren voordat er bindende minimumnormen voor de in lid 1 beschreven nettostabielefinancieringsvereisten van toepassing worden. Artikel 414 Naleving van liquiditeitsvereisten Een instelling die, ook in stresssituaties, de vereisten van artikel 412 of artikel 413, lid 1, niet naleeft of niet verwacht deze te zullen naleven, stelt de bevoegde autoriteiten daarvan onmiddellijk in kennis en legt de bevoegde autoriteiten zonder onnodige vertraging een plan voor om de vereisten van artikel 412 of artikel 413, lid 1, naargelang het geval, spoedig weer na te leven. Totdat de naleving is hersteld, rapporteert de instelling dagelijks aan het einde van elke werkdag de posten, bedoeld in titel III, in titel IV, in de in artikel 415, lid 3 of lid 3 bis, bedoelde uitvoeringshandeling, of in de gedelegeerde handeling als bedoeld in artikel 460, lid 1, naargelang het geval, tenzij de bevoegde autoriteit toestemming geeft voor een lagere rapportagefrequentie en een langere rapportagetermijn. Voor het geven van die toestemming baseren de bevoegde autoriteiten zich uitsluitend op de individuele situatie van de instelling, rekening houdend met de omvang en de complexiteit van de activiteiten van de instelling. De bevoegde autoriteiten monitoren de uitvoering van dat herstelplan en verlangen in voorkomend geval een spoediger herstel van de naleving.". |
109) |
Artikel 415 wordt als volgt gewijzigd:
|
110) |
Artikel 416 wordt als volgt gewijzigd:
|
111) |
Artikel 419 wordt als volgt gewijzigd:
|
112) |
Artikel 422 wordt als volgt gewijzigd:
|
113) |
In artikel 423 worden de leden 2 en 3 vervangen door: "2. Een instelling stelt de bevoegde autoriteiten in kennis van alle aangegane contracten waarvan de contractuele voorwaarden binnen 30 dagen volgende op een wezenlijke verslechtering van haar kredietkwaliteit, tot liquiditeitsuitstromen of additionele behoeften aan zekerheden leiden. Indien de bevoegde autoriteiten die contracten wezenlijk achten met betrekking tot de potentiële liquiditeitsuitstromen van de instelling, verlangen zij dat de instelling een additionele uitstroom voor deze contracten toevoegt die overeenstemt met de vereiste extra zekerheden die het resultaat zijn van een wezenlijke verslechtering van haar kredietkwaliteit, zoals een verlaging van haar externe kredietbeoordeling met drie stappen. De instelling toetst regelmatig de omvang van deze wezenlijke verslechtering in het licht van wat relevant is voor de contracten die zij is aangegaan, en stelt de bevoegde autoriteiten van het resultaat van deze toetsing in kennis. 3. De instelling voegt een additionele uitstroom toe die overeenstemt met de behoeften aan zekerheden die zouden voortvloeien uit de gevolgen van een ongunstig marktscenario voor haar derivatentransacties, voor zover die wezenlijk zijn. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de voorwaarden waaronder het begrip "wezenlijkheid" mag worden toegepast en tot nadere bepaling van methoden voor het meten van de additionele uitstroom. De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 maart 2014 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de tweede alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.". |
114) |
In artikel 424 wordt lid 4 vervangen door: "4. Het gecommitteerde bedrag van een liquiditeitsfaciliteit die is verstrekt aan een SSPE met als doel die SSPE in staat te stellen andere activa dan effecten te kopen van cliënten die geen financiële cliënten zijn, wordt vermenigvuldigd met 10 % mits het gecommitteerde bedrag het bedrag van de actueel van cliënten aangekochte activa overschrijdt, en het maximaal op te nemen bedrag contractueel beperkt is tot het bedrag van de actueel aangekochte activa.". |
115) |
In artikel 425, lid 2, wordt punt c) vervangen door:
|
116) |
In deel zes wordt na artikel 428 de volgende titel ingevoegd: "TITEL IV NETTOSTABIELEFINANCIERINGSRATIO HOOFDSTUK 1 Nettostabielefinancieringsratio Artikel 428 bis Toepassing op geconsolideerde basis Indien de nettostabielefinancieringsratio als beschreven in deze titel van toepassing is op geconsolideerde basis overeenkomstig artikel 11, lid 4, zijn de volgende bepalingen van toepassing:
Artikel 428 ter Nettostabielefinancieringsratio 1. Het in artikel 413, lid 1, bepaalde nettostabielefinancieringsvereiste is gelijk aan de verhouding tussen de beschikbare stabiele financiering van de instelling als bedoeld in hoofdstuk 3 en de vereiste stabiele financiering van de instelling als bedoeld in hoofdstuk 4 en wordt uitgedrukt als een percentage. Instellingen berekenen hun nettostabielefinancieringsratio overeenkomstig de volgende formule:
2. Instellingen handhaven een nettostabielefinancieringsratio van ten minste 100 %, berekend in de rapportagevaluta voor al hun transacties, ongeacht de feitelijke valutadenominatie ervan. 3. Indien de nettostabielefinancieringsratio van een instelling op enig moment is gedaald onder 100 % of redelijkerwijs kan worden verwacht te dalen onder de 100 %, is het in artikel 414 bepaalde vereiste van toepassing. De instelling streeft ernaar haar nettostabielefinancieringsratio te herstellen tot het in lid 2 van dit artikel bedoelde niveau. De bevoegde autoriteiten gaan, voordat zij toezichtsmaatregelen nemen, na waarom de instelling niet voldoet aan lid 2 van dit artikel. 4. Instellingen berekenen en monitoren hun nettostabielefinancieringsratio in de rapportagevaluta voor al hun transacties, ongeacht de feitelijke valutadenominatie, en afzonderlijk voor hun transacties die luiden in elk van de valuta's die onderworpen zijn aan afzonderlijke rapportage overeenkomstig artikel 415, lid 2. 5. Instellingen zorgen ervoor dat de distributie van hun financieringsprofiel per valuta over het algemeen consistent is met de distributie van hun activa per valuta. In voorkomend geval kunnen bevoegde autoriteiten instellingen verplichten valutamismatches te beperken door de vaststelling van limieten voor het aandeel van vereiste stabiele financiering in een bepaalde valuta waaraan kan worden voldaan door beschikbare stabiele financiering die niet in die valuta luidt. Die beperking kan alleen worden toegepast voor een valuta die onderworpen is aan afzonderlijke rapportage overeenkomstig artikel 415, lid 2. Bij het bepalen van het niveau van de eventuele beperking van valutamismatches die overeenkomstig dit artikel kan worden toegepast, houden de bevoegde autoriteiten ten minste rekening met:
Beperkingen van valutamismatches die overeenkomstig dit artikel worden opgelegd, vormen een specifiek liquiditeitsvereiste als bedoeld in artikel 105 van Richtlijn 2013/36/EU. HOOFDSTUK 2 Algemene regels voor het berekenen van de nettostabielefinancieringsratio Artikel 428 quater Berekening van de nettostabielefinancieringsratio 1. Tenzij in deze titel anders is bepaald, houden instellingen rekening met activa, passiva en posten buiten de balanstelling op brutobasis. 2. Voor het berekenen van hun nettostabielefinancieringsratio passen instellingen de passende in de hoofdstukken 3 en 4 beschreven stabielefinancieringsfactoren toe op de boekwaarde van hun activa, passiva en posten buiten de balanstelling, tenzij in deze titel anders is bepaald. 3. Instellingen tellen vereiste stabiele financiering en beschikbare stabiele financiering niet dubbel mee. Tenzij in deze titel anders bepaald, wordt, indien een post kan worden toegewezen aan meer dan één categorie van vereiste stabiele financiering, deze post toegewezen aan de categorie van vereiste stabiele financiering die voor die post de grootste contractuele vereiste stabiele financiering genereert. Artikel 428 quinquies Derivatencontracten 1. Instellingen passen dit artikel toe op de berekening van het bedrag van de vereiste stabiele financiering voor derivatencontracten als bedoeld in de hoofdstukken 3 en 4. 2. Onverminderd artikel 428 quintricies, lid 2, houden instellingen rekening met de reële waarde van derivatenposities op nettobasis indien deze posities worden opgenomen in dezelfde netting set die voldoet aan de vereisten in artikel 429 quater, lid 1. Indien dat niet het geval is, houden instellingen rekening met de reële waarde van derivatenposities op brutobasis en behandelen zij die derivatenposities voor de toepassing van hoofdstuk 4 als behorend tot hun eigen netting set. 3. Voor de toepassing van deze titel wordt onder "de reële waarde van een netting set" verstaan de som van de reële waarden van alle transacties in de netting set. 4. Onverminderd artikel 428 quintricies, lid 2, worden alle derivatencontracten als bedoeld in punt 2, onder a) tot en met e), van bijlage II die betrekking hebben op een volledige uitwisseling van hoofdsommen op dezelfde datum, op nettobasis berekend voor alle valuta's, ook met het oog op de rapportage in een valuta waarvoor een afzonderlijke rapportageverplichting geldt overeenkomstig artikel 415, lid 2, ook al zijn deze transacties niet opgenomen in dezelfde netting set die voldoet aan de vereisten in artikel 429 quater, lid 1. 5. Als zekerheid ontvangen contanten ter beperking van de blootstelling van een derivatenpositie worden als zodanig behandeld en worden niet behandeld als deposito's waarop hoofdstuk 3 van toepassing is. 6. De bevoegde autoriteiten kunnen, met goedkeuring van de betrokken centrale bank, besluiten de gevolgen van derivatencontracten buiten beschouwing te laten voor de berekening van de nettostabielefinancieringsratio, onder meer door het bepalen van factoren voor de vereiste stabiele financiering en van voorzieningen en verliezen, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
Indien een dochteronderneming met hoofdkantoor in een derde land gebruikmaakt van de in de eerste alinea bedoelde ontheffing krachtens het nationale recht van dat derde land waarin het nettostabielefinancieringsvereiste is beschreven, wordt die ontheffing als bepaald in de nationale wetgeving van het derde land, in aanmerking genomen met het oog op consolidatie. Artikel 428 sexies Verrekening van gedekte leningstransacties en kapitaalmarktgerelateerde transacties Activa en passiva die voortvloeien uit effectenfinancieringstransacties met één enkele tegenpartij worden op nettobasis berekend, mits die activa en passiva voldoen aan de verrekeningsvoorwaarden in artikel 429 ter, lid 4. Artikel 428 septies Onderling afhankelijke activa en passiva 1. Onder voorbehoud van voorafgaande goedkeuring van de bevoegde autoriteiten kunnen instellingen een actief en een passief als onderling afhankelijk behandelen, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
2. Activa en passiva worden geacht te voldoen aan de voorwaarden van lid 1 en als onderling afhankelijk beschouwd indien zij rechtstreeks verband houden met de volgende producten of diensten:
3. De EBA monitort de activa en passiva, alsmede de producten en diensten die krachtens de leden 1 en 2 als onderling afhankelijke activa en passiva worden behandeld, teneinde te bepalen of en in hoeverre aan de criteria van lid 1 is voldaan. De EBA brengt aan de Commissie verslag uit over de resultaten van die monitoring en verstrekt haar advies over de vraag of de voorwaarden van lid 1 of de lijst van producten en diensten van lid 2 gewijzigd moeten worden. Artikel 428 octies Deposito's bij institutionele protectiestelsels en coöperatieve netwerken Indien een kredietinstelling deel uitmaakt van een institutioneel protectiestelsel van het type als bedoeld in artikel 113, lid 7, van een netwerk dat in aanmerking komt voor ontheffing als bedoeld in artikel 10 of van een coöperatief netwerk in een lidstaat, geldt voor de zichtdeposito's die de instelling aanhoudt bij de centrale instelling en die door de deponerende instelling worden beschouwd als liquide activa op grond van de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling het volgende:
Artikel 428 nonies Preferentiële behandeling binnen een groep of binnen een institutioneel protectiestelsel 1. In afwijking van de hoofdstukken 3 en 4, indien artikel 428 octies niet van toepassing is, kunnen de bevoegde autoriteiten instellingen per geval toestaan een hogere factor voor de beschikbare stabiele financiering of een lagere factor voor de vereiste stabiele financiering voor activa, passiva en gecommitteerde krediet- of liquiditeitsfaciliteiten toe te passen mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
2. Indien de instelling en de tegenpartij in verschillende lidstaten zijn gevestigd, kunnen de bevoegde autoriteiten ontheffing van de voorwaarde in lid 1, punt d), verlenen, mits naast de criteria in lid 1 aan de volgende criteria is voldaan:
De bevoegde autoriteiten raadplegen elkaar overeenkomstig artikel 20, lid 1, punt b), om te bepalen of aan de extra criteria in dit lid wordt voldaan. HOOFDSTUK 3 Beschikbare stabiele financiering Afdeling 1 Algemene bepalingen Artikel 428 decies Berekening van het bedrag van de beschikbare stabiele financiering Tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald, wordt het bedrag van de beschikbare stabiele financiering berekend door vermenigvuldiging van de boekwaarde van verschillende categorieën of typen passiva en het eigen vermogen met de factoren voor de beschikbare stabiele financiering die krachtens afdeling 2 moeten worden toegepast. Het totale bedrag van de beschikbare stabiele financiering is de som van de gewogen bedragen van passiva en het eigen vermogen. Door de instelling uitgegeven obligaties en andere schuldtitels die uitsluitend op de retailmarkt worden verkocht en op een retailrekening worden aangehouden, mogen worden behandeld als behorend tot de passende categorie van retaildeposito's. Er worden beperkingen ingesteld, zodat deze instrumenten niet kunnen worden aangekocht en aangehouden door partijen die geen retailcliënten zijn. Artikel 428 undecies Resterende looptijd van verplichtingen of van eigen vermogen 1. Tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald, houden instellingen rekening met de resterende contractuele looptijd van hun verplichtingen en eigen vermogen voor het bepalen van de factoren voor de beschikbare stabiele financiering die krachtens afdeling 2 moeten worden toegepast. 2. Instellingen houden bij het bepalen van de resterende looptijd van een verplichting of van het eigen vermogen rekening met de bestaande opties. Hierbij gaan zij ervan uit dat de tegenpartij callopties op de eerst mogelijke datum zal aflossen. Voor opties die naar eigen goeddunken door de instelling kunnen worden uitgeoefend, houden de instelling en de bevoegde autoriteiten rekening met voor de reputatie relevante factoren die de mogelijkheid van de instelling om de optie niet uit te oefenen kunnen beperken, met name marktverwachtingen dat instellingen bepaalde verplichtingen voor de vervaldatum moeten aflossen. 3. Instellingen behandelen deposito's met een vaste opzegtermijn naargelang hun opzegtermijn en termijndeposito's naargelang hun resterende looptijd. In afwijking van lid 2 van dit artikel houden instellingen voor het bepalen van de resterende looptijd van termijnretaildeposito's geen rekening met mogelijkheden voor voortijdige opvragingen, waarbij de inlegger voor binnen één jaar verrichte voortijdige opvragingen een substantiële boete moet betalen; deze boete wordt bepaald in de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling. 4. Voor het bepalen van de factoren voor de beschikbare stabiele financiering die krachtens afdeling 2 moeten worden toegepast, behandelen instellingen elk gedeelte van de verplichtingen met een resterende looptijd van één jaar of meer dat vervalt binnen minder dan zes maanden en elk gedeelte van die verplichtingen dat vervalt binnen tussen zes maanden en minder dan één jaar alsof deze een resterende looptijd van minder dan zes maanden respectievelijk tussen zes maanden en minder dan één jaar hebben. Afdeling 2 Factoren voor de beschikbare stabiele financiering Artikel 428 duodecies Factor voor de beschikbare stabiele financiering van 0 % 1. Tenzij anders vermeld in de artikelen 428 terdecies tot en met 428 sexdecies, zijn alle verplichtingen zonder vastgestelde looptijd, met inbegrip van korte posities en openlooptijdposities, onderworpen aan een factor voor de beschikbare stabiele financiering van 0 %, met uitzondering van de volgende:
2. Uitgestelde belastingverplichtingen en minderheidsbelangen als bedoeld in lid 1 zijn onderworpen aan een van de volgende factoren:
3. De volgende verplichtingen zijn onderworpen aan een factor voor de beschikbare stabiele financiering van 0 %:
4. Instellingen passen een factor voor de beschikbare stabiele financiering van 0 % toe op de absolute waarde van het verschil, indien negatief, tussen de som van de reële waarden voor alle netting sets met een positieve reële waarde en de som van de reële waarden voor alle netting sets met een negatieve reële waarde, berekend overeenkomstig artikel 428 quinquies. De volgende regels zijn van toepassing op de in de eerste alinea bedoelde berekening:
Artikel 428 terdecies Factor voor de beschikbare stabiele financiering van 50 % De volgende verplichtingen zijn onderworpen aan een factor voor de beschikbare stabiele financiering van 50 %:
Artikel 428 quaterdecies Factor voor de beschikbare stabiele financiering van 90 % Voor zichtretaildeposito's, retaildeposito's met een vaste opzegtermijn van minder dan één jaar en termijnretaildeposito's met een resterende looptijd van minder dan één jaar die voldoen aan de criteria voor andere retaildeposito's die zijn beschreven in de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling, geldt een factor voor de beschikbare stabiele financiering van 90 %. Artikel 428 quindecies Factor voor de beschikbare stabiele financiering van 95 % Voor zichtretaildeposito's, retaildeposito's met een vaste opzegtermijn van minder dan één jaar en termijnretaildeposito's met een resterende looptijd van minder dan één jaar die voldoen aan de criteria voor stabiele retaildeposito's die zijn beschreven in de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling, geldt een factor voor de beschikbare stabiele financiering van 95 %. Artikel 428 sexdecies Factor voor de beschikbare stabiele financiering van 100 % Voor de volgende passiva- en kapitaalbestanddelen en -instrumenten geldt een factor voor de beschikbare stabiele financiering van 100 %:
HOOFDSTUK 4 Vereiste stabiele financiering Afdeling 1 Algemene bepalingen Artikel 428 septdecies Berekening van het bedrag van de vereiste stabiele financiering 1. Tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald, wordt het bedrag van de vereiste stabiele financiering berekend door vermenigvuldiging van de boekwaarde van de verschillende categorieën of typen activa en posten buiten de balanstelling met de factoren voor de vereiste stabiele financiering die overeenkomstig afdeling 2 moeten worden toegepast. Het totale bedrag van de vereiste stabiele financiering is de som van de gewogen bedragen van de activa en posten buiten de balanstelling. 2. Activa die instellingen, onder meer bij effectenfinancieringstransacties, hebben ingeleend, worden uitgesloten van de berekening van het bedrag van de vereiste stabiele financiering indien die activa in de balans van de instelling zijn opgenomen en de instelling er niet de uiteindelijke begunstigde van is. Activa die instellingen, onder meer bij effectenfinancieringstransacties, hebben ingeleend, zijn onderworpen aan de krachtens afdeling 2 toe te passen factoren voor de vereiste stabiele financiering indien die activa niet in de balans van de instelling zijn opgenomen, maar de instelling er wel de uiteindelijke begunstigde van is. 3. Activa die instellingen onder meer bij effectenfinancieringstransacties hebben uitgeleend en waarvan zij de uiteindelijke begunstigde blijven, worden voor de toepassing van dit hoofdstuk als bezwaarde activa beschouwd en worden onderworpen aan de krachtens afdeling 2 toe te passen factoren voor de vereiste stabiele financiering, zelfs indien de activa niet op de balans van de instelling blijven. Anders worden die activa uitgesloten van de berekening van het bedrag van de vereiste stabiele financiering. 4. Aan gedurende een resterende looptijd van ten minste zes maanden bezwaarde activa wordt de factor voor de vereiste stabiele financiering toegewezen die krachtens afdeling 2 zou gelden voor die activa mochten zij onbezwaard worden aangehouden, of de factor voor de vereiste stabiele financiering die anders toepasselijk is op die bezwaarde activa, indien die hoger is. Hetzelfde geldt indien de resterende looptijd van de bezwaarde activa korter is dan de resterende looptijd van de transactie die aan de oorsprong van de bezwaring ligt. Activa met een bezwaringstermijn van minder dan zes maanden zijn onderworpen aan de factoren voor de vereiste stabiele financiering die krachtens afdeling 2 zouden gelden voor dezelfde activa mochten zij onbezwaard worden aangehouden. 5. Indien een instelling een actief dat onder meer bij effectenfinancieringstransacties is ingeleend en dat buiten de balanstelling wordt gehouden, opnieuw gebruikt of opnieuw in pand geeft, wordt de transactie in verband waarmee dat actief is ingeleend, behandeld als bezwaard mits de transactie niet kan vervallen zonder dat de instelling het ingeleende actief heeft teruggegeven. 6. De volgende activa worden als onbezwaard beschouwd:
7. In geval van tijdelijke bijzondere operaties van de ECB of de centrale bank van een lidstaat of de centrale bank van een derde land ter vervulling van haar mandaat in een periode van marktbrede financiële stress of uitzonderlijke macro-economische omstandigheden, kan voor de volgende activa een verminderde factor voor de vereiste stabiele financiering gelden:
De bevoegde autoriteiten bepalen, in samenspraak met de centrale bank die de tegenpartij bij de transactie is, de factor voor de vereiste stabiele financiering die moet gelden voor de in de eerste alinea, punten a) en b), bedoelde activa. Voor bezwaarde activa als bedoeld in punt a) van de eerste alinea mag de toe te passen factor voor de vereiste stabiele financiering niet lager zijn dan de factor voor de vereiste stabiele financiering die krachtens afdeling 2 voor die activa zou gelden mochten zij onbezwaard worden aangehouden. Bij de toepassing van een lagere factor voor de vereiste stabiele financiering op grond van de tweede alinea volgen de bevoegde autoriteiten nauwgezet de gevolgen van die lagere factor voor de stabielefinancieringsposities van instellingen en nemen zij indien nodig passende toezichtsmaatregelen. 8. Teneinde dubbeltelling te vermijden, sluiten instellingen activa die verband houden met zekerheden die zijn opgenomen als overeenkomstig artikel 428 duodecies, lid 4, punt b), en artikel 428 quintricies, lid 2, punt b), gestorte variatiemarge, als gestorte initiële marge of als bijdrage aan het wanbetalingsfonds van een CTP overeenkomstig artikel 428 quatertricies, punten a) en b), uit van andere onderdelen van de berekening van het bedrag van de vereiste stabiele financiering overeenkomstig dit hoofdstuk. 9. Instellingen betrekken bij de berekening van het bedrag van de vereiste stabiele financiering financiële instrumenten, deviezen en grondstoffen waarvoor een aankooporder is uitgevoerd. Zij sluiten van de berekening van het bedrag van de vereiste stabiele financiering financiële instrumenten, deviezen en grondstoffen uit waarvoor een verkooporder is uitgevoerd, op voorwaarde dat die transacties niet als derivaat of gedekte financieringstransactie tot uitdrukking komen in de balans van instellingen en dat die transacties bij afwikkeling in de balans van instellingen tot uitdrukking zullen komen. 10. De bevoegde autoriteiten kunnen bepalen welke factoren voor de vereiste stabiele financiering moeten worden toegepast op blootstellingen buiten de balanstelling die in dit hoofdstuk niet aan bod komen, opdat instellingen een passend bedrag aan beschikbare stabiele financiering aanhouden voor het deel van die blootstellingen waarvoor naar verwachting financiering nodig is binnen de horizon van één jaar van de nettostabielefinancieringsratio. Voor het bepalen van deze factoren houden de bevoegde autoriteiten in het bijzonder rekening met materiële reputatieschade voor de instelling die het gevolg zou kunnen zijn van het niet verschaffen van die financiering. De bevoegde autoriteiten rapporteren ten minste eenmaal per jaar aan de EBA de soorten blootstellingen buiten de balanstelling waarvoor zij de factoren voor de vereiste stabiele financiering hebben bepaald. In dat rapport nemen zij een toelichting op over de methodiek die voor het bepalen van die factoren is toegepast. Artikel 428 octodecies Resterende looptijd van een actief 1. Tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald, houden instellingen rekening met de resterende contractuele looptijd van hun activa en transacties buiten de balanstelling bij het bepalen van de factoren voor de vereiste stabiele financiering die krachtens afdeling 2 op hun activa en posten buiten de balanstelling moeten worden toegepast. 2. Instellingen behandelen activa die overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 gescheiden zijn, in overeenstemming met de onderliggende blootstelling van die activa. Instellingen passen op deze activa evenwel hogere factoren voor de vereiste stabiele financiering toe naargelang de bezwaringstermijn die moet worden bepaald door de bevoegde autoriteiten, die beoordelen of de instelling die activa vrijelijk kan vervreemden of ruilen, en die rekening houden met de termijn van de verplichtingen tegenover de aan de oorsprong van dit scheidingsvereiste liggende cliënten van instellingen. 3. Bij het berekenen van de resterende looptijd van een actief nemen instellingen opties in aanmerking op basis van de veronderstelling dat de uitgevende instelling of tegenpartij elke optie om de looptijd van het actief te verlengen, zal uitoefenen. Voor opties die naar eigen goeddunken door de instelling kunnen worden uitgeoefend, houden de instelling en de bevoegde autoriteiten rekening met voor de reputatie relevante factoren die de mogelijkheid van de instelling om de optie niet uit te oefenen kunnen beperken, met name verwachtingen van markten en cliënten dat de instelling de looptijd van bepaalde activa moet verlengen op hun vervaldatum. 4. Voor het bepalen van de factoren voor de vereiste stabiele financiering die krachtens afdeling 2 moeten worden toegepast op aflossingsleningen met een resterende contractuele looptijd van één jaar of meer, wordt elk gedeelte met een resterende looptijd van minder dan zes maanden en elk gedeelte met een resterende looptijd tussen zes maanden en minder dan één jaar behandeld alsof deze een resterende looptijd van minder dan zes maanden respectievelijk tussen zes maanden en minder dan één jaar hebben. Afdeling 2 Factoren voor de vereiste stabiele financiering Artikel 428 novodecies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 0 % 1. De volgende activa zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 0 %:
Indien artikel 428 sexies van toepassing is, houden instellingen op nettobasis rekening met de in punt g) van de eerste alinea van dit lid bedoelde verschuldigde gelden. 2. In afwijking van lid 1, punt c), kunnen de bevoegde autoriteiten, met instemming van de betrokken centrale bank, besluiten tot toepassing van een hogere factor voor vereiste stabiele financiering op de vereiste reserves, met name rekening houdend met de mate waarin reservevereisten bestaan over een horizon van één jaar en derhalve gerelateerde stabiele financiering vereisen. Voor dochterondernemingen met hoofdkantoor in een derde land wordt, indien de vereiste centralebankreserves onderworpen zijn aan een hogere factor voor de vereiste stabiele financiering krachtens het in het nationale recht van dat derde land beschreven nettostabielefinancieringsvereiste, die hogere factor voor de vereiste stabiele financiering in aanmerking genomen voor consolidatiedoeleinden. Artikel 428 vicies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 5 % 1. De volgende activa en posten buiten de balanstelling zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 5 %:
Indien artikel 428 sexies van toepassing is, houden instellingen op nettobasis rekening met de in punt b) van de eerste alinea van dit lid bedoelde verschuldigde gelden. 2. Voor alle netting sets van derivatencontracten passen instellingen een factor voor de vereiste stabiele financiering van 5 % toe op de absolute reële waarde van die netting sets van derivatencontracten, exclusief alle gestorte zekerheden, indien deze netting sets een negatieve reële waarde hebben. Voor de toepassing van dit lid bepalen instellingen de reële waarde als de waarde exclusief alle gestorte zekerheden of met veranderingen in de marktwaardering van dergelijke contracten verband houdende afwikkelingsbetalingen of -ontvangsten. Artikel 428 unvicies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 7 % Onbezwaarde activa die op grond van de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling in aanmerking komen als gedekte obligaties van uiterst hoge kwaliteit van niveau 1, zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 7 %, ongeacht of zij voldoen aan de operationele vereisten en de in die gedelegeerde handeling beschreven vereisten inzake de samenstelling van de liquiditeitsbuffer. Artikel 428 duovicies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 7,5 % Met handelsfinanciering buiten de balanstelling verband houdende producten als bedoeld in bijlage I met een resterende looptijd van ten minste zes maanden, maar minder dan één jaar, zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 7,5 %. Artikel 428 tervicies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 10 % De volgende activa en posten buiten de balanstelling zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 10 %:
Artikel 428 quatervicies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 12 % Onbezwaarde aandelen of rechten van deelneming in icb's die overeenkomstig de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling in aanmerking komen voor een reductiefactor van 12 % voor de berekening van de liquiditeitsdekkingsratio, zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 12 %, ongeacht of zij voldoen aan de operationele vereisten en de in die gedelegeerde handeling beschreven vereisten inzake de samenstelling van de liquiditeitsbuffer. Artikel 428 quinvicies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 15 % Onbezwaarde activa die op grond van de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling in aanmerking komen als activa van niveau 2A, zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 15 %, ongeacht of zij voldoen aan de operationele vereisten en de in die gedelegeerde handeling beschreven vereisten inzake de samenstelling van de liquiditeitsbuffer. Artikel 428 sexvicies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 20 % Onbezwaarde aandelen of rechten van deelneming in icb's die overeenkomstig de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling in aanmerking komen voor een reductiefactor van 20 % voor de berekening van de liquiditeitsdekkingsratio, zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 20 %, ongeacht of zij voldoen aan de operationele vereisten en de in die gedelegeerde handeling beschreven vereisten inzake de samenstelling van de liquiditeitsbuffer. Artikel 428 septvicies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 25 % Onbezwaarde securitisaties van niveau 2B op grond van de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 25 %, ongeacht of zij voldoen aan de operationele vereisten en de in die gedelegeerde handeling beschreven vereisten inzake de samenstelling van de liquiditeitsbuffer. Artikel 428 octovicies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 30 % De volgende activa zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 30 %:
Artikel 428 novovicies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 35 % De volgende activa zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 35 %:
Artikel 428 tricies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 40 % Onbezwaarde aandelen of rechten van deelneming in icb's die op grond van de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling in aanmerking komen voor een reductiefactor van 40 % voor de berekening van de liquiditeitsdekkingsratio, zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 40 %, ongeacht of zij voldoen aan de operationele vereisten en de in die gedelegeerde handeling beschreven vereisten inzake de samenstelling van de liquiditeitsbuffer. Artikel 428 untricies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 50 % De volgende activa zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 50 %:
Artikel 428 duotricies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 55 % Onbezwaarde aandelen of rechten van deelneming in icb's die overeenkomstig de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling in aanmerking komen voor een reductiefactor van 55 % voor de berekening van de liquiditeitsdekkingsratio, zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 55 %, ongeacht of zij voldoen aan de operationele vereisten en de in die gedelegeerde handeling beschreven vereisten inzake de samenstelling van de liquiditeitsbuffer. Artikel 428 tertricies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 65 % De volgende activa zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 65 %:
Artikel 428 quatertricies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 85 % De volgende activa en posten buiten de balanstelling zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 85 %:
Artikel 428 quintricies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 100 % 1. De volgende activa zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 100 %:
2. Instellingen passen een factor voor de vereiste stabiele financiering van 100 % toe op het verschil, indien positief, tussen de som van de reële waarden voor alle netting sets met een positieve reële waarde en de som van de reële waarden voor alle netting sets met een negatieve reële waarde, berekend overeenkomstig artikel 428 quinquies. De volgende regels zijn van toepassing op de in de eerste alinea bedoelde berekening:
HOOFDSTUK 5 Afwijking voor kleine en niet-complexe instellingen Artikel 428 sextricies Afwijking voor kleine en niet-complexe instellingen In afwijking van de hoofdstukken 3 en 4 kunnen kleine en niet-complexe instellingen, met voorafgaande toestemming van hun bevoegde autoriteit, ervoor kiezen de ratio te berekenen tussen de beschikbare stabiele financiering van een instelling als beschreven in hoofdstuk 6 en de vereiste stabiele financiering van de instelling als beschreven in hoofdstuk 7, uitgedrukt als percentage. Indien een bevoegde autoriteit van oordeel is dat de vereenvoudigde methodiek niet geschikt is om de financieringsrisico's van een kleine en niet-complexe instelling te vatten, kan zij die instelling verplichten te voldoen aan het nettostabielefinancieringsvereiste op basis van de beschikbare stabiele financiering van een instelling als beschreven in hoofdstuk 3 en de vereiste stabiele financiering als beschreven in hoofdstuk 4. HOOFDSTUK 6 Beschikbare stabiele financiering voor de vereenvoudigde berekening van de nettostabielefinancieringsratio Afdeling 1 Algemene bepalingen Artikel 428 septtricies Vereenvoudigde berekening van het bedrag van de beschikbare stabiele financiering 1. Tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald, wordt het bedrag van de beschikbare stabiele financiering berekend door vermenigvuldiging van de boekwaarde van verschillende categorieën of typen passiva en het eigen vermogen met de factoren voor de beschikbare stabiele financiering die krachtens afdeling 2 moeten worden toegepast. Het totale bedrag van de beschikbare stabiele financiering is de som van de gewogen bedragen van passiva en het eigen vermogen. 2. Door de instelling uitgegeven obligaties en andere schuldtitels die uitsluitend op de retailmarkt worden verkocht en op een retailrekening worden aangehouden, mogen worden behandeld als behorend tot de passende categorie van retaildeposito's. Er worden beperkingen ingesteld zodat deze instrumenten niet kunnen worden aangekocht en aangehouden door partijen die geen retailcliënten zijn. Artikel 428 octotricies Resterende looptijd van een verplichting of eigen vermogen 1. Tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald, houden instellingen rekening met de resterende contractuele looptijd van hun verplichtingen en eigen vermogen voor het bepalen van de factoren voor de beschikbare stabiele financiering die krachtens afdeling 2 moeten worden toegepast. 2. Instellingen houden bij het bepalen van de resterende looptijd van een verplichting of van het eigen vermogen rekening met de bestaande opties. Hierbij gaan zij ervan uit dat de tegenpartij callopties op de eerst mogelijke datum zal aflossen. Voor opties die naar eigen goeddunken door de instelling kunnen worden uitgeoefend, houden de instelling en de bevoegde autoriteiten rekening met voor de reputatie relevante factoren die de mogelijkheid van de instelling om de optie niet uit te oefenen kunnen beperken, met name marktverwachtingen dat instellingen bepaalde verplichtingen voor de vervaldatum moeten aflossen. 3. Instellingen behandelen deposito's met een vaste opzegtermijn naargelang hun opzegtermijn en termijndeposito's naargelang hun resterende looptijd. In afwijking van lid 2 van dit artikel houden instellingen voor het bepalen van de resterende looptijd van termijnretaildeposito's geen rekening met mogelijkheden voor voortijdige opvragingen, waarbij de inlegger voor binnen één jaar verrichte voortijdige opvragingen een substantiële boete moet betalen; dergelijke boete wordt bepaald in de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling. 4. Voor het bepalen van de factoren voor de beschikbare stabiele financiering die krachtens afdeling 2 moeten worden toegepast op verplichtingen met een resterende contractuele looptijd van één jaar of meer, wordt elk gedeelte met een resterende looptijd van minder dan zes maanden en elk gedeelte met een resterende looptijd tussen zes maanden en minder dan één jaar behandeld alsof deze een resterende looptijd van minder dan zes maanden respectievelijk tussen zes maanden en minder dan één jaar hebben. Afdeling 2 Factoren voor de beschikbare stabiele financiering Artikel 428 novotricies Factor voor de beschikbare stabiele financiering van 0 % 1. Tenzij anders vermeld in deze afdeling, zijn alle verplichtingen zonder vastgestelde looptijd, met inbegrip van korte posities en openlooptijdposities, onderworpen aan een factor voor de beschikbare stabiele financiering van 0 %, met uitzondering van de volgende:
2. Uitgestelde belastingverplichtingen en minderheidsbelangen als bedoeld in lid 1 zijn onderworpen aan een van de volgende factoren:
3. De volgende verplichtingen zijn onderworpen aan een factor voor de beschikbare stabiele financiering van 0 %:
4. Instellingen passen een factor voor de beschikbare stabiele financiering van 0 % toe op de absolute waarde van het verschil, indien negatief, tussen de som van de reële waarden voor alle netting sets met een positieve reële waarde en de som van de reële waarden voor alle netting sets met een negatieve reële waarde, berekend overeenkomstig artikel 428 quinquies. De volgende regels zijn van toepassing op de in de eerste alinea bedoelde berekening:
Artikel 428 quadragies Factor voor de beschikbare stabiele financiering van 50 % De volgende verplichtingen zijn onderworpen aan een factor voor de beschikbare stabiele financiering van 50 %:
Artikel 428 unquadragies Factor voor de beschikbare stabiele financiering van 90 % Voor zichtretaildeposito's, retaildeposito's met een vaste opzegtermijn van minder dan één jaar en termijnretaildeposito's met een resterende looptijd van minder dan één jaar die voldoen aan de criteria voor andere retaildeposito's die zijn beschreven in de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling geldt een factor voor de beschikbare stabiele financiering van 90 %. Artikel 428 duoquadragies Factor voor de beschikbare stabiele financiering van 95 % Voor zichtretaildeposito's, retaildeposito's met een vaste opzegtermijn van minder dan één jaar en termijnretaildeposito's met een resterende looptijd van minder dan één jaar die voldoen aan de criteria voor stabiele retaildeposito's die zijn beschreven in de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling geldt een factor voor de beschikbare stabiele financiering van 95 %. Artikel 428 terquadragies Factor voor de beschikbare stabiele financiering van 100 % Voor de volgende passiva- en kapitaalbestanddelen en -instrumenten geldt een factor voor de beschikbare stabiele financiering van 100 %:
HOOFDSTUK 7 Vereiste stabiele financiering voor de vereenvoudigde berekening van de nettostabielefinancieringsratio Afdeling 1 Algemene bepalingen Artikel 428 quaterquadragies Vereenvoudigde berekening van het bedrag van de vereiste stabiele financiering 1. Tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald, wordt voor kleine en niet-complexe instellingen het bedrag van de vereiste stabiele financiering berekend door vermenigvuldiging van de boekwaarde van de verschillende categorieën of soorten activa en posten buiten de balanstelling met de factoren voor de vereiste stabiele financiering die overeenkomstig afdeling 2 moeten worden toegepast. Het totale bedrag van de vereiste stabiele financiering is de som van de gewogen bedragen van de activa en posten buiten de balanstelling. 2. Activa die instellingen onder meer bij effectenfinancieringstransacties hebben ingeleend, die in hun balans zijn opgenomen en waarvan zij niet de uiteindelijke begunstigde zijn, worden uitgesloten van de berekening van het bedrag van de vereiste stabiele financiering. Activa die instellingen onder meer bij effectenfinancieringstransacties hebben ingeleend, die niet in hun balans zijn opgenomen, maar waarvan zij de uiteindelijke begunstigde zijn, zijn onderworpen aan krachtens afdeling 2 toe te passen factoren voor de vereiste stabiele financiering. 3. Activa die instellingen onder meer bij effectenfinancieringstransacties hebben uitgeleend en waarvan zij de uiteindelijke begunstigde blijven, worden, zelfs indien zij niet op hun balans blijven, voor de toepassing van dit hoofdstuk als bezwaarde activa beschouwd en worden onderworpen aan krachtens afdeling 2 toe te passen factoren voor de vereiste stabiele financiering. Anders worden die activa uitgesloten van de berekening van het bedrag van de vereiste stabiele financiering. 4. Aan gedurende een resterende looptijd van ten minste zes maanden bezwaarde activa wordt de factor voor de vereiste stabiele financiering toegewezen die krachtens afdeling 2 zou gelden voor die activa mochten zij onbezwaard worden aangehouden, of de factor voor de vereiste stabiele financiering die anders toepasselijk is op die bezwaarde activa, indien die hoger is. Hetzelfde geldt indien de resterende looptijd van de bezwaarde activa korter is dan de resterende looptijd van de transactie die aan de oorsprong van de bezwaring ligt. Activa met een bezwaringstermijn van minder dan zes maanden zijn onderworpen aan de factoren voor de vereiste stabiele financiering die krachtens afdeling 2 zouden gelden voor dezelfde activa mochten zij onbezwaard worden aangehouden. 5. Indien een instelling een actief dat onder meer bij effectenfinancieringstransacties is ingeleend en dat buiten de balanstelling wordt gehouden, opnieuw gebruikt of opnieuw in pand geeft, wordt de transactie via welke dat actief is ingeleend, behandeld als bezwaard in de zin dat de transactie niet kan vervallen zonder dat de instelling het ingeleende actief heeft teruggegeven. 6. De volgende activa worden als onbezwaard beschouwd:
Voor de toepassing van de eerste alinea, punt a), van dit lid gaan instellingen ervan uit dat activa in de pool in toenemende volgorde van liquiditeit bezwaard zijn op basis van de liquiditeitsclassificatie, beschreven in de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling, te beginnen met activa die niet in aanmerking komen voor opneming in de liquiditeitsbuffer. 7. In geval van tijdelijke bijzondere operaties van de ECB of de centrale bank van een lidstaat of de centrale bank van een derde land ter vervulling van haar mandaat in een periode van marktbrede financiële stress of uitzonderlijke macro-economische omstandigheden, kan voor de volgende activa een verminderde factor voor de vereiste stabiele financiering gelden:
De bevoegde autoriteiten bepalen, in samenspraak met de centrale bank die de tegenpartij bij de transactie is, de factor voor de vereiste stabiele financiering die moet gelden voor de in de eerste alinea, punten a) en b), bedoelde activa. Voor bezwaarde activa als bedoeld in punt a) van de eerste alinea mag de toe te passen factor voor de vereiste stabiele financiering niet lager zijn dan de factor voor de vereiste stabiele financiering die krachtens afdeling 2 voor die activa zou gelden mochten zij onbezwaard worden aangehouden. Bij de toepassing van een lagere factor voor de vereiste stabiele financiering op grond van de tweede alinea volgen de bevoegde autoriteiten nauwgezet de gevolgen van die lagere factor voor de stabielefinancieringsposities van instellingen en nemen zij indien nodig passende toezichtsmaatregelen. 8. Teneinde dubbeltelling te vermijden, sluiten instellingen activa die verband houden met zekerheden die zijn opgenomen als overeenkomstig artikel 428 duodecies, lid 4, punt b), en 428 quintricies, lid 2, punt b), gestorte variatiemarge of als gestorte initiële marge of als bijdrage aan het wanbetalingsfonds van een CTP overeenkomstig artikel 428 quatertricies, punten a) en b), uit van andere onderdelen van de berekening van het bedrag van de vereiste stabiele financiering overeenkomstig dit hoofdstuk. 9. Instellingen betrekken bij de berekening van het bedrag van de vereiste stabiele financiering financiële instrumenten, deviezen en grondstoffen waarvoor een aankooporder is uitgevoerd. Zij sluiten van de berekening van het bedrag van de vereiste stabiele financiering financiële instrumenten, deviezen en grondstoffen uit waarvoor een verkooporder is uitgevoerd, op voorwaarde dat deze transacties niet als derivaat of gedekte financieringstransactie tot uitdrukking komen in de balans van instellingen en dat die transacties bij afwikkeling in de balans van instellingen tot uitdrukking moeten komen. 10. De bevoegde autoriteiten kunnen bepalen welke factoren voor de vereiste stabiele financiering moeten worden toegepast op blootstellingen buiten de balanstelling die in dit hoofdstuk niet aan bod komen, opdat instellingen een passend bedrag aan beschikbare stabiele financiering aanhouden voor het deel van die blootstellingen waarvoor naar verwachting financiering nodig is binnen de horizon van één jaar van de nettostabielefinancieringsratio. Voor het bepalen van deze factoren houden de bevoegde autoriteiten in het bijzonder rekening met materiële reputatieschade voor de instelling die het gevolg zou kunnen zijn van het niet verschaffen van die financiering. De bevoegde autoriteiten rapporteren ten minste eenmaal per jaar aan de EBA de soorten blootstellingen buiten de balanstelling waarvoor zij de factoren voor de vereiste stabiele financiering hebben bepaald. In dat rapport nemen zij een toelichting op over de methode die voor het bepalen van die factoren is toegepast. Artikel 428 quinquadragies Resterende looptijd van een actief 1. Tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald, houden instellingen rekening met de resterende contractuele looptijd van hun activa en transacties buiten de balanstelling bij het bepalen van de factoren voor de vereiste stabiele financiering die krachtens afdeling 2 op hun activa en posten buiten de balanstelling moeten worden toegepast. 2. Instellingen behandelen activa die overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 gescheiden zijn, in overeenstemming met de onderliggende blootstelling van die activa. Instellingen passen op deze activa evenwel hogere factoren voor de vereiste stabiele financiering toe, naargelang de bezwaringstermijn die moet worden bepaald door de bevoegde autoriteiten, die beoordelen of de instelling die activa vrijelijk kan vervreemden of ruilen, en rekening houden met de termijn van de verplichtingen tegenover de aan de oorsprong van dit scheidingsvereiste liggende cliënten van instellingen. 3. Bij het berekenen van de resterende looptijd van een actief nemen instellingen opties in aanmerking op basis van de veronderstelling dat de uitgevende instelling of tegenpartij elke optie om de looptijd van het actief te verlengen, zal uitoefenen. Voor opties die naar eigen goeddunken door de instelling kunnen worden uitgeoefend, houden de instelling en de bevoegde autoriteiten rekening met voor de reputatie relevante factoren die de mogelijkheid van de instelling om de optie niet uit te oefenen kunnen beperken, met name verwachtingen van markten en cliënten dat de instelling de looptijd van bepaalde activa moet verlengen op hun vervaldatum. 4. Ter bepaling van de factoren voor de vereiste stabiele financiering die moeten worden toegepast overeenkomstig afdeling 2 wordt voor aflossingsleningen met een resterende contractuele looptijd van één jaar of meer het gedeelte dat over minder dan zes maanden en tussen zes maanden en minder dan één jaar afloopt, behandeld alsof het een resterende looptijd had van minder dan zes maanden respectievelijk tussen zes maanden en minder dan één jaar. Afdeling 2 Factoren voor de vereiste stabiele financiering Artikel 428 sexquadragies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 0 % 1. De volgende activa zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 0 %:
2. In afwijking van lid 1, punt b), kunnen de bevoegde autoriteiten, in samenspraak met de betrokken centrale bank, besluiten tot toepassing van een hogere factor voor de vereiste stabiele financiering op de vereiste reserves, met name met inachtneming van de mate waarin reservevereisten bestaan over een horizon van één jaar en derhalve gerelateerde stabiele financiering vereisen. Voor dochterondernemingen met hun hoofdkantoor in een derde land wordt, indien de vereiste centralebankreserves onderworpen zijn aan een hogere factor voor de vereiste stabiele financiering krachtens het nettostabielefinancieringsvereiste dat beschreven is in het nationale recht van dat derde land, deze hogere factor voor de vereiste stabiele financiering in aanmerking genomen voor consolidatiedoeleinden. Artikel 428 septquadragies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 5 % 1. Het niet opgenomen deel van gecommitteerde krediet- en liquiditeitsfaciliteiten als vermeld in de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling is onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 5 %. 2. Voor alle netting sets van derivatencontracten passen instellingen een factor voor de vereiste stabiele financiering van 5 % toe op de absolute reële waarde van die netting sets van derivatencontracten, exclusief alle gestorte zekerheden, indien deze netting sets een negatieve reële waarde hebben. Voor de toepassing van dit lid bepalen instellingen de reële waarde als de waarde exclusief alle gestorte zekerheden of met veranderingen in de marktwaardering van die contracten verband houdende afwikkelingsbetalingen of -ontvangsten. Artikel 428 octoquadragies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 10 % De volgende activa en posten buiten de balanstelling zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 10 %:
Artikel 428 novoquadragies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 20 % Onbezwaarde activa die op grond van de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling in aanmerking komen als activa van niveau 2A en onbezwaarde aandelen of rechten van deelneming in icb's op grond van die gedelegeerde handeling zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 20 %, ongeacht of zij voldoen aan de operationele vereisten en de in die gedelegeerde handeling beschreven vereisten inzake de samenstelling van de liquiditeitsbuffer. Artikel 428 quinquagies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 50 % De volgende activa zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 50 %:
Artikel 428 unquinquagies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 55 % Activa die op grond van de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling in aanmerking komen als activa van niveau 2B en aandelen of rechten van deelneming in icb's op grond van die gedelegeerde handeling zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 55 %, ongeacht of zij voldoen aan de operationele vereisten en de in die gedelegeerde handeling beschreven vereisten inzake de samenstelling van de liquiditeitsbuffer, mits zij minder dan één jaar bezwaard zijn. Artikel 428 duoquinquagies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 85 % De volgende activa en posten buiten de balanstelling zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 85 %:
Artikel 428 terquinquagies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 100 % 1. De volgende activa zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 100 %:
2. Instellingen passen een factor voor de vereiste stabiele financiering van 100 % toe op het verschil, indien positief, tussen de som van de reële waarden voor alle netting sets met een positieve reële waarde en de som van de reële waarden voor alle netting sets met een negatieve reële waarde, berekend overeenkomstig artikel 428 quinquies. De volgende regels zijn van toepassing op de in de eerste alinea bedoelde berekening:
|
117) |
Deel zeven wordt vervangen door het volgende: "DEEL ZEVEN HEFBOOMFINANCIERING Artikel 429 Berekening van de hefboomratio 1. Instellingen berekenen hun hefboomratio volgens de in de leden 2, 3 en 4 beschreven methode. 2. De hefboomratio wordt berekend als het quotiënt van de kapitaalmaatstaf van de instelling en de maatstaf van totale blootstelling van de instelling, uitgedrukt als een percentage. Instellingen berekenen de hefboomratio op de referentiedatum voor de rapportage. 3. Voor de toepassing van lid 2 is de kapitaalmaatstaf gelijk aan het tier 1-kapitaal. 4. Voor de toepassing van lid 2 is de maatstaf van totale blootstelling de som van de blootstellingswaarden van:
Instellingen behandelen transacties met afwikkeling op lange termijn overeenkomstig de eerste alinea, punten a) tot en met d), naargelang het geval. Instellingen kunnen de in de eerste alinea, punten a) en d), bedoelde blootstellingswaarden verminderen met het overeenkomstige bedrag van de algemene kredietrisicoaanpassingen aan posten respectievelijk binnen en buiten de balanstelling, onder voorbehoud van een vloer van 0 indien de kredietrisicoaanpassingen tot een lager tier 1-kapitaal hebben geleid. 5. In afwijking van lid 4, punt d), zijn de volgende bepalingen van toepassing:
De behandeling van de eerste alinea, punt b), geldt ook voor een instelling die optreedt als een cliënt op een hoger niveau die de prestatie van de transactieblootstellingen van haar cliënt garandeert. Voor de toepassing van punt b) van de eerste alinea en van de tweede alinea van dit lid kunnen instellingen een verbonden entiteit alleen als een cliënt beschouwen indien de entiteit buiten het wettelijke toepassingsgebied van de consolidatie valt op het niveau waarop het vereiste van artikel 92, lid 3, punt d), wordt toegepast. 6. Voor de toepassing van lid 4, punt e), van dit artikel en van artikel 429 octies wordt onder "aankoop of verkoop volgens standaardmarktconventies" verstaan, een aankoop of een verkoop van een effect in het kader van contracten op grond waarvan het effect moet worden geleverd binnen de termijn die algemeen bij wet of overeenkomst in de betrokken markt is vastgesteld. 7. Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald in dit deel, berekenen instellingen de maatstaf van totale blootstelling overeenkomstig de volgende beginselen:
8. In afwijking van lid 7, punt b), mogen instellingen de blootstellingswaarde van voorfinanciering of een tussentijds krediet verminderen met het positieve saldo op de spaarrekening van de debiteur aan wie het krediet is verleend, en slechts het resulterende bedrag in de maatstaf van totale blootstelling opnemen, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
Onder "voorfinanciering of een tussentijds krediet" wordt een krediet verstaan dat aan de kredietnemer is verleend voor een beperkte periode om de financieringstekorten van de kredietnemer te overbruggen totdat het uiteindelijke krediet wordt verleend volgens de criteria die zijn neergelegd in de voor die transacties geldende sectorale wetgeving. Artikel 429 bis Van de maatstaf van totale blootstelling uitgesloten blootstellingen 1. In afwijking van artikel 429, lid 4, kan een instelling elk van de volgende blootstellingen van haar maatstaf van totale blootstelling uitsluiten:
Voor de toepassing van punt m) van de eerste alinea nemen instellingen aangehouden blootstellingen op in de maatstaf van totale blootstelling. 2. Voor de toepassing van lid 1, punten d) en e), wordt onder publiekrechtelijke ontwikkelingskredietinstelling verstaan, een kredietinstelling die aan alle volgende voorwaarden voldoet:
Voor de toepassing van de eerste alinea, punt b), kunnen overheidsbeleidsdoelstellingen de verlening van financiering voor stimulerings- of ontwikkelingsdoeleinden aan bepaalde economische sectoren of regio's van de betrokken lidstaat omvatten; Voor de toepassing van de eerste alinea, punten d) en e), en onverminderd de Unieregels inzake staatssteun en de verplichtingen voor de lidstaten op grond daarvan, mogen de bevoegde autoriteiten een op organisatorisch, structureel en financieel gebied onafhankelijke en autonome afdeling van die instelling op verzoek van een instelling behandelen als een publiekrechtelijke ontwikkelingskredietinstelling, mits die afdeling voldoet aan alle in de eerste alinea beschreven voorwaarden en die behandeling de effectiviteit van het toezicht op die instelling niet beïnvloedt. De bevoegde autoriteiten stellen de Commissie en de EBA onverwijld in kennis van besluiten om een afdeling van een instelling voor de toepassing van deze alinea te behandelen als een publiekrechtelijke ontwikkelingskredietinstelling. De bevoegde autoriteit evalueert die besluiten jaarlijks. 3. Voor de toepassing van lid 1, punten d) en e), en lid 2, punt d), wordt onder "stimuleringslening" verstaan een lening die ter bevordering van de beleidsdoelstellingen van de centrale overheid, regionale overheid of lokale overheid van een lidstaat direct of via een intermediaire kredietinstelling op een niet-concurrerende, non-profitbasis is verstrekt door een publiekrechtelijke ontwikkelingskredietinstelling of een door de centrale overheid, regionale overheid of lokale overheid van een lidstaat opgezette entiteit. 4. Instellingen sluiten de in lid 1, punten g) en h), van dit artikel beschreven transactieblootstellingen niet uit indien niet aan de in artikel 429, lid 5, derde alinea, beschreven voorwaarde is voldaan. 5. Instellingen mogen de lid 1, punt n), vermelde blootstellingen uitsluiten indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
6. De krachtens lid 1, punt n), uit te sluiten blootstellingen voldoen aan de volgende voorwaarden:
7. In afwijking van artikel 92, lid 1, punt d), leeft een instelling die de in lid 1, punt n), van dit artikel bedoelde blootstellingen uitsluit, gedurende de periode van uitsluiting te allen tijde het volgende vereiste inzake een aangepaste hefboomratio na:
waarbij:
Artikel 429 ter Berekening van de blootstellingswaarde van activa 1. Instellingen berekenen de blootstellingswaarde van activa, met uitzondering van de in bijlage II opgenomen derivatencontracten, van kredietderivaten en van de in artikel 429 sexies bedoelde posities overeenkomstig de volgende beginselen:
2. Het aanbieden door een instelling van een cashpoolingregeling is niet in strijd met de in artikel 429, lid 7, punt b), beschreven voorwaarde mits de regeling voldoet aan beide volgende voorwaarden:
Voor de toepassing van dit lid en lid 3 wordt onder "cashpoolingregeling" een regeling verstaan waarbij de credit- of debetsaldi van verschillende individuele rekeningen worden gecombineerd voor het contanten- of liquiditeitsbeheer. 3. In afwijking van lid 2 van dit artikel is een cashpoolingregeling die niet voldoet aan de voorwaarde in punt b) van dat lid, maar voldoet aan de voorwaarde in punt a) van dat lid, niet in strijd met de voorwaarde in artikel 429, lid 7, punt b), op voorwaarde dat de regeling voldoet aan alle volgende voorwaarden:
4. In afwijking van lid 1, punt b), kunnen instellingen de blootstellingswaarde van vorderingen en schulden in contanten krachtens een effectenfinancieringstransactie met dezelfde tegenpartij alleen op nettobasis berekenen indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
5. Voor de toepassing van lid 4, punt c), kunnen instellingen slechts oordelen dat een afwikkelingsmechanisme in het functionele equivalent van afwikkeling op nettobasis resulteert indien op de afwikkelingsdatum het nettoresultaat van de kasstromen van de transacties bij gebruik van dat mechanisme gelijk is aan het nettobedrag bij afwikkeling op nettobasis en aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
De voorwaarde in punt c) van de eerste alinea is slechts vervuld indien het mislukken van een effectenfinancieringstransactie in het afwikkelingsmechanisme alleen de afwikkeling van de overeenstemmende geldzijde kan vertragen of een verplichting kan creëren voor het afwikkelingsmechanisme, ondersteund door een verbonden kredietfaciliteit. Indien de effectenzijde van een effectenfinancieringstransactie in het afwikkelingsmechanisme mislukt aan het einde van de periode waarbinnen moet worden afgewikkeld in het afwikkelingsmechanisme, splitsen instellingen deze transactie en de overeenstemmende geldzijde van de netting set af en behandelen zij deze op brutobasis. Artikel 429 quater Berekening van de blootstellingswaarde van derivaten 1. Instellingen berekenen de blootstellingswaarde van in bijlage II vermelde derivatencontracten en van kredietderivaten, met inbegrip van die buiten de balanstelling, volgens de in deel drie, titel II, hoofdstuk 6, afdeling 3, beschreven methode. Bij het berekenen van de blootstellingswaarde mogen instellingen overeenkomstig artikel 295 rekening houden met de gevolgen van schuldvernieuwingscontracten en andere verrekeningsovereenkomsten. Instellingen houden geen rekening met productoverschrijdende verrekening, maar kunnen verrekening toepassen binnen de in artikel 272, punt 25, onder c), bedoelde productcategorie en bij kredietderivaten indien deze onderworpen zijn aan een in artikel 295, punt c), bedoelde overeenkomst inzake productoverschrijdende contractuele verrekening. Instellingen nemen in de maatstaf van totale blootstelling verkochte opties op, zelfs indien de blootstellingswaarde ervan overeenkomstig de in artikel 274, lid 5, vastgestelde behandeling op nul kan worden gesteld. 2. Indien het bedrag van de activa krachtens het toepasselijk kader voor financiële verslaggeving wordt verminderd door de verstrekking van zekerheden met betrekking tot derivatencontracten, maken instellingen die vermindering ongedaan. 3. Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel kunnen instellingen die overeenkomstig artikel 275 de vervangingswaarde van derivatencontracten berekenen, van hun tegenpartijen in contanten ontvangen zekerheden alleen als in artikel 275 bedoelde variatiemarge opnemen indien de variatiemarge op grond van het toepasselijk kader voor financiële verslaggeving niet reeds als een vermindering van de blootstellingswaarde is opgenomen en indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
Een instelling die een tegenpartij zekerheden in de vorm van contanten verstrekt die voldoen aan de in de eerste alinea, punten a) tot en met e), beschreven voorwaarden, beschouwt die zekerheden als de variatiemarge die aan de tegenpartij is gestort en betrekt deze bij de berekening van de vervangingswaarde. Voor de toepassing van punt b) van de eerste alinea wordt een instelling geacht te hebben voldaan aan de voorwaarde daarin indien de variatiemarge wordt uitgewisseld op de ochtend van de handelsdag die volgt op de handelsdag waarop het derivatencontract is opgesteld, mits de uitwisseling gebaseerd is op de waarde van het contract aan het einde van de handelsdag waarop het contract is opgesteld. Voor de toepassing van punt d) van de eerste alinea kunnen instellingen, indien er een margegeschil ontstaat, het bedrag opnemen van de niet-betwiste zekerheden die zijn uitgewisseld. 4. Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel mogen instellingen ontvangen zekerheden niet betrekken bij de berekening van het NICA als omschreven in artikel 272, punt 12 bis, behalve in geval van derivatencontracten met cliënten indien die contracten door een GCTP worden gecleard. 5. Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel stellen instellingen de waarde van de multiplicator die wordt gebruikt voor de berekening van de potentiële toekomstige blootstelling overeenkomstig artikel 278, lid 1, op één, behalve in geval van derivatencontracten met cliënten indien die contracten door een GCTP worden gecleard. 6. In afwijking van lid 1 van dit artikel kunnen instellingen de in deel drie, titel II, hoofdstuk 6, afdeling 4 of 5 beschreven methode gebruiken om de blootstellingswaarde van de in bijlage II, punten 1 en 2, vermelde derivatencontracten te bepalen, maar uitsluitend indien zij deze methode ook gebruiken om de blootstellingswaarde van deze contracten te bepalen om aan de eigenvermogensvereisten van artikel 92 te voldoen. Indien instellingen een van de methoden als bedoeld in de eerste alinea toepassen, verminderen zij de maatstaf van totale blootstelling niet met het bedrag van de marge die zij hebben ontvangen. Artikel 429 quinquies Additionele bepalingen over de berekening van de blootstellingswaarde van geboekte kredietderivaten 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "geboekt kredietderivaat" verstaan elk financieel instrument waarmee een instelling feitelijk kredietprotectie verleent, daaronder begrepen kredietverzuimswaps, total return swaps en opties waarbij de instelling verplicht is kredietprotectie te verlenen onder voorwaarden die nader bepaald zijn in het optiecontract. 2. Naast de in artikel 429 quater vastgestelde berekening betrekken instellingen bij de berekening van de blootstellingswaarde van geboekte kredietderivaten de effectieve notionele bedragen waarnaar de geboekte kredietderivaten verwijzen, na aftrek van eventuele negatieve veranderingen in de reële waarde die met betrekking tot die geboekte kredietderivaten in het tier 1-kapitaal zijn verwerkt. Instellingen berekenen het effectieve notionele bedrag van geboekte kredietderivaten door aanpassing van het notionele bedrag van die derivaten teneinde de werkelijke blootstelling van de contracten die van hefboomfinanciering worden voorzien of anderszins worden verbeterd door de structuur van de transactie, tot uitdrukking te brengen. 3. Instellingen kunnen de overeenkomstig lid 2 berekende blootstellingswaarde volledig of gedeeltelijk met het effectieve notionele bedrag van gekochte kredietderivaten verminderen, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
Voor de toepassing van de berekening van de potentiële toekomstige blootstelling overeenkomstig artikel 429 quater, lid 1, kunnen instellingen van de netting set het deel van een geboekt kredietderivaat uitsluiten dat niet wordt gecompenseerd overeenkomstig de eerste alinea van dit lid en waarvoor het effectieve notionele bedrag wordt opgenomen in de maatstaf van totale blootstelling. 4. Voor de toepassing van lid 3, punt b), wordt onder "materiële voorwaarde" verstaan elk kenmerk van het kredietderivaat dat relevant is voor de waardering ervan, met inbegrip van het niveau van achterstelling, de optionaliteit, de kredietgebeurtenissen, de onderliggende referentie-entiteit of pool van referentie-entiteiten, en de onderliggende referentieverplichting of pool van referentieverplichtingen, met uitzondering van het notionele bedrag en de resterende looptijd van het kredietderivaat. Twee referentienamen zijn alleen hetzelfde indien zij aan dezelfde juridische entiteit refereren. 5. In afwijking van lid 3, punt b), kunnen instellingen gebruik maken van gekochte kredietderivaten met betrekking tot een pool van referentienamen om geboekte kredietderivaten met betrekking tot individuele referentienamen binnen die pool te compenseren indien de pool van referentie-entiteiten en het niveau van achterstelling bij beide transacties dezelfde zijn. 6. Instellingen verminderen het effectieve notionele bedrag van geboekte kredietderivaten niet indien zij door middel van een total return swap kredietprotectie kopen en de ontvangen nettobetalingen als netto-inkomsten boeken, maar niet overgaan tot de boeking van een eventuele daartegenover staande waardevermindering van het geboekte kredietderivaat bij het tier 1-kapitaal. 7. Bij gekochte kredietderivaten met betrekking tot een pool van referentieverplichtingen kunnen instellingen het effectieve notionele bedrag van geboekte kredietderivaten met betrekking tot individuele referentieverplichtingen alleen met het effectieve notionele bedrag van de gekochte kredietderivaten overeenkomstig lid 3 verminderen indien de gekochte protectie economisch gelijkwaardig is aan het afzonderlijk kopen van protectie met betrekking tot elk van de individuele verplichtingen in de pool. Artikel 429 sexies Opslagfactor voor tegenpartijkredietrisico voor effectenfinancieringstransacties 1. Naast de berekening van de blootstellingswaarde van effectenfinancieringstransacties, met inbegrip van die buiten de balanstelling overeenkomstig artikel 429 ter, lid 1, nemen instellingen in de maatstaf van totale blootstelling een opslagfactor op voor tegenpartijkredietrisico die overeenkomstig lid 2 of lid 3 van dit artikel wordt berekend, naargelang het geval. 2. Bij transacties met een tegenpartij welke niet vallen onder een kaderverrekeningsovereenkomst die aan de in artikel 206 beschreven voorwaarden voldoet, berekenen instellingen de opslagfactor per transactie volgens de volgende formule:
waarbij:
op nul stellen indien Ei gelijk is aan de aan een tegenpartij in lening gegeven contanten en de betrokken vordering in contanten niet in aanmerking komt voor de verrekeningsbehandeling van artikel 429 ter, lid 4. 3. Bij transacties met een tegenpartij welke vallen onder een kaderverrekeningsovereenkomst die aan de voorwaarden van artikel 206 voldoet, berekenen instellingen de opslagfactor voor transacties per overeenkomst volgens de volgende formule:
waarbij:
4. Voor de toepassing van de leden 2 en 3 omvat de term tegenpartij ook tripartiete agenten die zekerheden in deposito nemen en de zekerheden beheren in geval van tripartiete transacties. 5. In afwijking van lid 1 van dit artikel kunnen instellingen de methode van artikel 222 gebruiken, onder voorbehoud van een vloer van 20 % voor het toepasselijke risicogewicht, om de opslagfactor voor effectenfinancieringstransacties, met inbegrip van die buiten de balanstelling, te bepalen. Instellingen mogen die methode alleen gebruiken indien zij deze ook gebruiken voor de berekening van de blootstellingswaarde van die transacties om aan de eigenvermogensvereisten van artikel 92, lid 1, punten a), b) en c), te voldoen. 6. Indien voor een retrocessietransactie de verkoop wordt verantwoord krachtens het toepasselijk kader voor financiële verslaggeving, worden alle aan de verkoop gerelateerde posten door de instelling teruggeboekt. 7. Indien een instelling als agent optreedt tussen twee partijen bij een effectenfinancieringstransactie, inclusief een transactie buiten de balanstelling, gelden de volgende bepalingen voor de berekening van de maatstaf van totale blootstelling van de instelling:
Artikel 429 septies Berekening van de blootstellingswaarde van posten buiten de balanstelling 1. Instellingen berekenen overeenkomstig artikel 111, lid 1 de blootstellingswaarde van posten buiten de balanstelling, exclusief de derivatencontracten die zijn opgenomen in bijlage II, kredietderivaten, effectenfinancieringstransacties en posities als bedoeld in artikel 429 quinquies. Indien een verplichting betrekking heeft op de uitbreiding van een andere verplichting, is artikel 166, lid 9, van toepassing. 2. In afwijking van lid 1 kunnen instellingen het kredietblootstellingequivalent van een post buiten de balanstelling verminderen met het overeenkomstige bedrag van specifieke kredietrisicoaanpassingen. De berekening is onderworpen aan een vloer van nul. 3. In afwijking van lid 1 van dit artikel passen instellingen een omrekeningsfactor van 10 % toe op posten buiten de balanstelling met laag risico als bedoeld in artikel 111, lid 1, punt d). Artikel 429 octies Berekening van de blootstellingswaarde van nog af te wikkelen aankopen of verkopen volgens standaardmarktconventies 1. Instellingen behandelen contanten met betrekking tot verkopen volgens standaardmarktconventies en effecten met betrekking tot aankopen volgens standaardmarktconventies die op de balans blijven tot de afwikkelingsdatum, als activa overeenkomstig artikel 429, lid 4, punt a). 2. Instellingen die overeenkomstig het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving administratieve verwerking op basis van de transactiedatum toepassen op nog af te wikkelen aankopen en verkopen volgens standaardmarktconventies, verrichten een tegenboeking van elke compensatie tussen vorderingen in contanten als gevolg van nog af te wikkelen verkopen volgens standaardmarktconventies en schulden in contanten als gevolg van nog af te wikkelen aankopen volgens standaardmarktconventies, die krachtens dat kader is toegestaan. Nadat instellingen de boekhoudkundige compensatie hebben tegengeboekt, kunnen zij tussen die vorderingen en schulden in contanten compenseren indien zowel de aankopen als de verkopen volgens standaardmarktconventies op basis van levering-tegen-betaling worden afgewikkeld. 3. Instellingen die overeenkomstig het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving administratieve verwerking op basis van de transactiedatum toepassen op nog af te wikkelen aankopen en verkopen volgens standaardmarktconventies, nemen in de maatstaf van totale blootstelling de volledige nominale waarde op van de verplichtingen tot betaling in verband met aankopen volgens standaardmarktconventies. Instellingen mogen de volledige nominale waarde van de verplichtingen tot betaling betreffende aankopen volgens standaardmarktconventies slechts compenseren met de volledige nominale waarde van de kasvorderingen in verband met nog af te wikkelen verkopen volgens standaardmarktconventies indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
(*13) Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB L 133 van 22.5.2008, blz. 66)."." |
118) |
Na artikel 429 octies wordt het volgende deel ingevoegd: "DEEL ZEVEN BIS RAPPORTAGEVEREISTEN Artikel 430 Rapportage inzake prudentiële vereisten en financiële informatie 1. Instellingen rapporteren aan hun bevoegde autoriteiten over:
Overeenkomstig artikel 6, lid 5, vrijgestelde instellingen vallen niet op individuele basis onder het in de eerste alinea, punt a), van dit lid bedoelde rapportagevereiste inzake de hefboomratio. 2. Naast de in lid 1, eerste alinea, punt a), bedoelde rapportage over de hefboomratio, rapporteren grote instellingen aan hun bevoegde autoriteiten specifieke componenten van de hefboomratio op basis van gemiddelden voor de rapportageperiode, evenals de gegevens die zijn gebruikt voor het berekenen van die gemiddelden, zodat de bevoegde autoriteiten de volatiliteit van de hefboomratio kunnen monitoren, met name rond rapportagereferentiedatums. 3. Naast de in lid 1 van dit artikel bedoelde rapportage over prudentiële vereisten rapporteren instellingen financiële informatie aan hun bevoegde autoriteiten indien ze één van de volgende instellingen zijn:
4. De bevoegde autoriteiten kunnen kredietinstellingen die hun eigen vermogen op geconsolideerde basis volgens internationale standaarden voor jaarrekeningen bepalen op grond van artikel 24, lid 2, verplichten om financiële informatie overeenkomstig dit artikel te rapporteren. 5. De in de leden 3 en 4 bedoelde rapportage over financiële informatie omvat alleen informatie die noodzakelijk is om een volledig beeld te krijgen van het risicoprofiel van de instelling en van de systeemrisico's die de instelling voor de financiële sector of de reële economie vormt, als beschreven in Verordening (EU) nr. 1093/2010. 6. De in dit artikel vastgelegde rapportagevereisten worden evenredig op instellingen toegepast, rekening houdend met het in lid 8 bedoelde verslag, in verhouding tot hun omvang en complexiteit en de aard van hun activiteiten en het daaraan verbonden risico. 7. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot nadere bepaling van de eenvormige rapportageformaten en -templates, de instructies en de methodiek voor het gebruik van die templates, de frequentie en de data van de rapportage, de definities en de IT-oplossingen voor de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde rapportage. Nieuwe in dergelijke technische uitvoeringsnormen vervatte rapportagevereisten worden niet eerder toepasselijk dan zes maanden na de datum van hun inwerkingtreding. Voor de toepassing van lid 2 vermelden de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen welke componenten van de hefboomratio gerapporteerd moeten worden aan de hand van de waarden aan het einde van de dag en het einde van de maand. Daartoe houdt de EBA rekening met beide volgende aspecten:
De EBA dient de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen bedoeld in dit lid uiterlijk op 28 juni 2021 bij de Commissie in, behalve met betrekking tot het volgende:
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. 8. De EBA beoordeelt overeenkomstig dit lid de kosten en baten van de rapportagevereisten die in de in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 van de Commissie (*14) zijn vastgesteld en doet de Commissie uiterlijk op 28 juni 2020 verslag van haar bevindingen. Die beoordeling wordt met name verricht met betrekking tot kleine en niet-complexe instellingen. Daartoe bevat het verslag het volgende:
De EBA doet dat verslag vergezeld gaan van ontwerpen van technische uitvoeringsnormen als bedoeld in lid 7. 9. De bevoegde autoriteiten raadplegen de EBA over de vraag of andere dan in de leden 3 en 4 bedoelde instellingen, op geconsolideerde basis financiële informatie dienen te rapporteren overeenkomstig lid 3, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot nadere bepaling van de formats en templates die moeten worden gebruikt door instellingen als bedoeld in de eerste alinea voor de daarin beschreven doelstellingen. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de tweede alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. 10. Indien een bevoegde autoriteit van oordeel is dat niet door de in lid 7 bedoelde technische uitvoeringsnormen bestreken informatie noodzakelijk is voor de in lid 5 bedoelde doeleinden, brengt zij de EBA en het ESRB op de hoogte van de bijkomende informatie die volgens haar in de in dat lid bedoelde technische uitvoeringsnormen moet worden opgenomen. 11. De bevoegde autoriteiten kunnen het vereiste tot indiening van de gegevenspunten die zijn beschreven in de rapportagetemplates die nader zijn bepaald in de in dit artikel bedoelde technische uitvoeringsnormen, opheffen indien deze gegevenspunten elkaar overlappen. In dit verband worden onder overlappende gegevenspunten de gegevenspunten begrepen die reeds ter beschikking van de bevoegde autoriteiten staan via andere middelen dan via het verzamelen van die rapportagetemplates, onder meer indien die gegevenspunten kunnen worden verkregen uit gegevens die reeds ter beschikking van de bevoegde autoriteiten staan in andere formats of andere niveaus van granulariteit; de bevoegde autoriteit kan de in dit lid bedoelde opheffingen slechts verlenen indien de gegevens die door middel van dergelijke alternatieve methoden worden verkregen, verzameld of geaggregeerd, identiek zijn aan de gegevenspunten die anders overeenkomstig de betrokken technische uitvoeringsnorm zouden moeten worden gerapporteerd. De bevoegde autoriteiten, de afwikkelingsautoriteiten en de aangewezen autoriteiten wisselen waar mogelijk gegevens uit om de rapportagevereisten te beperken. De in titel VII, hoofdstuk I, afdeling II, van Richtlijn 2013/36/EU vervatte bepalingen inzake de uitwisseling van informatie en beroepsgeheim zijn van toepassing. Artikel 430 bis Specifieke rapportagevereisten 1. Instellingen rapporteren aan hun bevoegde autoriteiten jaarlijks de volgende geaggregeerde gegevens voor elke nationale onroerendgoedmarkt waaraan ze zijn blootgesteld:
2. De in lid 1 bedoelde gegevens worden gerapporteerd aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de betrokken instelling. Indien een instelling een bijkantoor in een andere lidstaat heeft, worden de gegevens met betrekking tot dat bijkantoor tevens aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst gerapporteerd. De gegevens worden afzonderlijk gerapporteerd voor elke onroerendgoedmarkt binnen de Unie waaraan de betrokken instelling is blootgesteld. 3. De bevoegde autoriteiten publiceren de in lid 1, punten a) tot en met f), bepaalde gegevens jaarlijks op geaggregeerde basis, samen met historische gegevens, indien deze beschikbaar zijn. Een bevoegde autoriteit verstrekt op verzoek van een andere bevoegde autoriteit in een lidstaat of van de EBA aan die bevoegde autoriteit of de EBA nadere informatie over de staat van de markten voor niet-zakelijk en zakelijk onroerend goed in die lidstaat. Artikel 430 ter Specifieke rapportagevereisten voor marktrisico 1. Met ingang van de datum van toepassing van de in artikel 461 bis bedoelde gedelegeerde handeling, rapporteren instellingen die niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 94, lid 1, noch aan de voorwaarden van artikel 325 bis, lid 1, voor al hun handelsportefeuille- en niet-handelsportefeuilleposities waaraan wisselkoers- of grondstoffenrisico's verbonden zijn, de resultaten van de berekeningen volgens de alternatieve standaardbenadering als beschreven in deel drie, titel IV, hoofdstuk 1 bis, op dezelfde basis als die waarop instellingen de verplichtingen in artikel 92, lid 3, punt b), onder i), en punt c) rapporteren. 2. Instellingen als bedoeld in lid 1 van dit artikel rapporteren de in artikel 325 quater, lid 2, punten a), b) en c), beschreven berekeningen voor de portefeuille van alle handelsportefeuilleposities of niet-handelsportefeuilleposities waaraan wisselkoers- of grondstoffenrisico's verbonden zijn. 3. Naast het vereiste in lid 1 van dit artikel rapporteren instellingen vanaf het einde van een termijn van drie jaar na de datum van inwerkingtreding van de meest recente technische reguleringsnormen, bedoeld in artikel 325 septquinquagies, lid 7, artikel 325 octoquinquagies, lid 3, artikel 325 novoquinquagies, lid 9, en artikel 325 sexagies, lid 4, voor de posities die zijn toegewezen aan tradingafdelingen waarvoor zij van de bevoegde autoriteiten toestemming hebben gekregen om de alternatieve internemodellenbenadering te gebruiken overeenkomstig artikel 325 terquinquagies, lid 2, de resultaten van de berekening volgens die in deel drie, titel IV, hoofdstuk 1 ter beschreven benadering, op dezelfde basis als die waarop dergelijke instellingen de verplichtingen in artikel 92, lid 3, punt b), onder i), en punt c) rapporteren. 4. Voor de toepassing van het rapportagevereiste in lid 3 van dit artikel rapporteren instellingen de berekeningen als bedoeld in artikel 325 quaterquinquagies, lid 1, punt a), onder i) en ii), en punt b), onder i) en ii) afzonderlijk en, voor de portefeuille van alle handelsportefeuilleposities of niet-handelsportefeuilleposities waaraan wisselskoers- en grondstoffenrisico's zijn verbonden en die zijn toegewezen aan tradingafdelingen waarvoor de instelling toestemming van de bevoegde autoriteiten heeft gekregen om de alternatieve internemodellenbenadering te gebruiken overeenkomstig artikel 325 terquinquagies, lid 2. 5. Instellingen mogen de in de leden 1 en 3 bedoelde benaderingen binnen een groep combineren, mits de berekening volgens de in lid 1 bedoelde benadering maximaal 90 % van de totale berekening vertegenwoordigt. Anders gebruikt de instelling de in lid 1 bedoelde benadering voor al haar handelsportefeuilleposities en niet-handelsportefeuilleposities waaraan een wisselskoers- grondstoffenrisico is verbonden. 6. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot nadere bepaling van de eenvormige rapportagetemplates, de instructies en de methodiek voor het gebruik van de templates, de frequentie en de data van de rapportage, de definities en de IT-oplossingen voor de in dit artikel bedoelde rapportage. Nieuwe in dergelijke technische uitvoeringsnormen vervatte rapportagevereisten worden niet eerder toepasselijk dan zes maanden na de datum van hun inwerkingtreding. De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 30 juni 2020 voor aan de Commissie. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Artikel 430 quater Haalbaarheidsverslag over het geïntegreerde rapportagesysteem 1. De EBA stelt een haalbaarheidsverslag op over de ontwikkeling van een consistent en geïntegreerd systeem voor het verzamelen van statistische, afwikkelings- en prudentiële gegevens, en doet de Commissie uiterlijk op 28 juni 2020 verslag van haar bevindingen. 2. De EBA betrekt de bevoegde autoriteiten, alsmede de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor depositogarantiestelsels, afwikkeling en met name het ESCB, bij de opstelling van het haalbaarheidsverslag. Het verslag houdt rekening met de eerdere werkzaamheden van het ESCB in verband met geïntegreerde gegevensverzameling en wordt gebaseerd op een alomvattende analyse van de kosten en baten, met ten minste:
3. Uiterlijk een jaar na de indiening van het in dit artikel bedoelde verslag dient de Commissie, indien passend en rekening houdend met het haalbaarheidsverslag van de EBA, een wetgevingsvoorstel in bij het Europees Parlement en de Raad voor de invoering van een gestandaardiseerd en geïntegreerd rapportagesysteem voor rapportagevereisten. (*14) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 van de Commissie van 16 april 2014 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor wat betreft de rapportage aan de toezichthoudende autoriteit door instellingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 191 van 28.6.2014, blz. 1)."." |
119) |
Deel acht wordt vervangen door: "DEEL ACHT OPENBAARMAKING DOOR INSTELLINGEN TITEL I ALGEMENE BEGINSELEN Artikel 431 Openbaarmakingsvereisten en -beleidslijnen 1. Instellingen maken de informatie openbaar als bedoeld in de titels II en III overeenkomstig de bepalingen van deze titel, onder voorbehoud van de uitzonderingen, bedoeld in artikel 432. 2. Instellingen waaraan de bevoegde autoriteiten voor de in dit deel, titel III, bedoelde instrumenten en methoden toestemming krachtens deel drie hebben verleend, maken de daarin genoemde informatie openbaar. 3. Het leidinggevend orgaan of de directie neemt formele beleidslijnen aan om te voldoen aan de openbaarmakingsvereisten van dit deel en zorgt voor de invoering en handhaving van interne procedures, systemen en controles om te verifiëren of de openbaarmakingen van de instelling dienstig en in overeenstemming met de vereisten van dit deel zijn. Ten minste één lid van het leidinggevend orgaan of van de directie verklaart schriftelijk dat de instelling de krachtens dit deel vereiste openbaarmakingen heeft gedaan in overeenstemming met de formele beleidslijnen en de interne procedures, systemen en controles. De schriftelijke verklaring en de belangrijkste elementen van de formele beleidslijnen van de instelling teneinde te voldoen aan de openbaarmakingsvereisten worden opgenomen in de openbaarmakingen van instellingen. Voor informatie die overeenkomstig dit deel openbaar moet worden gemaakt, geldt hetzelfde niveau van interne verificatie als voor het managementverslag dat in het financieel verslag van de instelling is opgenomen. Instellingen voeren ook beleidslijnen in om te verifiëren of hun openbaarmakingen de marktdeelnemers volledig inzicht in hun risicoprofiel verschaffen. Indien instellingen van oordeel zijn dat de krachtens dit deel vereiste openbaarmakingen de marktdeelnemers geen volledig inzicht in hun risicoprofiel verschaffen, maken zij extra informatie openbaar naast de informatie die krachtens dit deel openbaar moet worden gemaakt. Niettemin zijn instellingen slechts verplicht informatie openbaar te maken die wezenlijk, geen zakengeheim en niet-vertrouwelijk is als bedoeld in artikel 432. 4. Alle kwantitatieve openbaarmakingen gaan vergezeld van een kwalitatieve beschrijving en alle andere aanvullende informatie die noodzakelijk kan zijn om de kwantitatieve openbaarmakingen voor de gebruikers van deze informatie begrijpelijk te maken, waarbij met name wordt gewezen op significante wijzigingen in de informatie van openbaarmakingen ten opzichte van de vorige openbaarmakingen. 5. Instellingen moeten op verzoek hun ratingbeslissingen tegenover kmo's en andere bedrijven die een krediet aanvragen, schriftelijk toelichten. De desbetreffende administratieve kosten moeten in verhouding staan tot de omvang van het krediet. Artikel 432 Niet-wezenlijke informatie, zakengeheim of vertrouwelijke informatie 1. Met uitzondering van de in artikel 435, lid 2, punt c), en de artikelen 437 en 450 neergelegde openbaarmakingen mogen instellingen de in de titels II en III vermelde openbaarmakingen achterwege laten indien de via deze openbaarmakingen verstrekte informatie niet wezenlijk wordt geacht. Informatie wordt voor openbaarmakingsdoeleinden wezenlijk geacht indien de weglating of onjuiste vermelding ervan zou kunnen leiden tot wijziging of beïnvloeding van het oordeel of de beslissing van een gebruiker die zich voor het nemen van economische beslissingen op die informatie baseert. De EBA vaardigt overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren uit over de wijze waarop instellingen het wezenlijkheidscriterium moeten toepassen in verband met de openbaarmakingsvereisten van de titels II en III. 2. Instellingen mogen ook de openbaarmaking van informatie over een of meer van de in de titels II en III vermelde posten achterwege laten als deze informatie overeenkomstig dit lid als een zakengeheim of vertrouwelijke informatie wordt beschouwd, met uitzondering van de overeenkomstig de artikelen 437 en 450 openbaar te maken informatie. Informatie wordt als een zakengeheim van een instelling beschouwd indien het openbaar maken ervan haar concurrentiepositie zou ondermijnen. Onder het zakengeheim valt onder meer informatie betreffende producten of systemen die de waarde van de investeringen van de instelling in die producten of systemen zou verminderen, indien zij met concurrenten zou worden gedeeld. Informatie wordt als vertrouwelijk beschouwd indien instellingen door cliënten of andere relaties met tegenpartijen verplicht worden om die informatie vertrouwelijk te houden. De EBA vaardigt overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren uit over de wijze waarop instellingen de criteria van een zakengeheim en vertrouwelijkheid moeten toepassen in verband met de openbaarmakingsvereisten van de titels II en III. 3. In de in lid 2 bedoelde uitzonderlijke gevallen vermeldt de betrokken instelling in haar openbaarmakingen dat, en om welke reden, specifieke informatiebestanddelen niet openbaar worden gemaakt, en publiceert zij meer algemene informatie over het onderwerp van het openbaarmakingsvereiste, tenzij dat onderwerp zelf een zakengeheim of vertrouwelijk is. Artikel 433 Frequentie en reikwijdte van openbaarmakingen Instellingen publiceren de openbaarmakingen die krachtens de titels II en III vereist zijn op de wijze, beschreven in de artikelen 433 bis, 433 ter en 433 quater. De publicatie van de jaarlijkse openbaarmakingen vindt plaats op dezelfde datum als de datum waarop instellingen hun financiële overzichten publiceren of zo spoedig mogelijk daarna. Halfjaarlijkse en kwartaalopenbaarmakingen worden op dezelfde datum gepubliceerd als de datum waarop instellingen, in voorkomend geval, hun financiële verslagen voor de desbetreffende periode publiceren of zo spoedig mogelijk daarna. Elke vertraging tussen de datum van publicatie van de openbaarmakingen die krachtens dit deel vereist zijn en de betrokken financiële overzichten is redelijk en mag in geen geval de termijn overschrijden die door de bevoegde autoriteiten wordt vastgesteld op grond van artikel 106 van Richtlijn 2013/36/EU. Artikel 433 bis Openbaarmakingen door grote instellingen 1. Grote instellingen maken de hieronder beschreven informatie met de volgende frequentie openbaar:
2. In afwijking van lid 1 maken andere grote instellingen dan MSI's die niet-beursgenoteerde instellingen zijn, de hieronder beschreven informatie met de volgende frequentie openbaar:
3. Grote instellingen die onderworpen zijn aan artikel 92 bis of 92 ter maken de krachtens artikel 437 bis vereiste informatie halfjaarlijks openbaar, behalve de in artikel 447, punt h), bedoelde kernmaatstaven, die elk kwartaal openbaar moeten worden gemaakt. Artikel 433 ter Openbaarmakingen door kleine en niet-complexe instellingen 1. Kleine en niet-complexe instellingen maken de hieronder beschreven informatie met de volgende frequentie openbaar:
2. In afwijking van lid 1 van dit artikel maken kleine en niet-complexe instellingen die niet-beursgenoteerde instellingen zijn, de in artikel 447 bedoelde kernmaatstaven jaarlijks openbaar. Artikel 433 quater Openbaarmakingen door andere instellingen 1. Instellingen die niet onder artikel 433 bis of 433 ter vallen, maken de hieronder beschreven informatie openbaar met de volgende frequentie:
2. In afwijking van lid 1 van dit artikel maken andere instellingen die niet-beursgenoteerde instellingen zijn, de volgende informatie jaarlijks bekend:
Artikel 434 Openbaarmakingsmiddelen 1. Instellingen maken alle informatie die vereist is krachtens de titels II en III in elektronische vorm en in één enkel medium of op één enkele locatie openbaar. Het ene medium of de ene locatie is een op zichzelf staand document dat gebruikers van deze informatie voorziet van een gemakkelijk toegankelijke bron van prudentiële informatie, of is een afzonderlijk hoofdstuk dat deel uitmaakt van of gehecht is aan financiële overzichten of financiële verslagen van instellingen, dat de vereiste openbaarmakingen bevat en dat gemakkelijk herkenbaar is voor deze gebruikers. 2. Instellingen stellen op hun website of, bij gebrek aan een website, op een andere geschikte locatie een archief beschikbaar van de vereiste informatie die overeenkomstig dit deel openbaar moet worden gemaakt. Dat archief is toegankelijk voor een periode die niet korter is dan de in het nationale recht vastgestelde bewaringstermijn voor informatie in de financiële verslagen van instellingen. Artikel 434 bis Uniforme openbaarmakingsformats De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot nadere bepaling van de uniforme openbaarmakingsformats en de bijbehorende instructies voor het verrichten van de krachtens de titels II en III vereiste openbaarmakingen. Deze uniforme openbaarmakingsformats bevatten voldoende uitgebreide en vergelijkbare informatie voor de gebruikers van die informatie voor het beoordelen van het risicoprofiel van instellingen en de mate waarin deze voldoen aan de eisen van deel een tot en met zeven. Om de vergelijkbaarheid van informatie te vergemakkelijken, wordt in de technische uitvoeringsnormen gestreefd naar consistentie van de openbaarmakingsformats met de internationale normen over openbaarmakingen. De uniforme openbaarmakingsformats nemen in voorkomend geval de vorm aan van tabellen. De EBA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 28 juni 2020 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. TITEL II TECHNISCHE CRITERIA INZAKE TRANSPARANTIE EN OPENBAARMAKING Artikel 435 Openbaarmaking van doelstellingen en beleidslijnen inzake risicobeheer 1. Instellingen maken hun doelstellingen en beleidslijnen inzake risicobeheer voor elke afzonderlijke risicocategorie, met inbegrip van de in deze titel bedoelde risico's, openbaar. Deze openbaarmakingen omvatten:
2. Instellingen maken de volgende informatie openbaar met betrekking tot governanceregelingen:
Artikel 436 Openbaarmaking van het toepassingsgebied Instellingen maken de volgende informatie openbaar met betrekking tot het toepassingsgebied van deze verordening:
Artikel 437 Openbaarmaking van het eigen vermogen Instellingen maken de volgende informatie over hun eigen vermogen openbaar:
Artikel 437 bis Openbaarmaking van het eigen vermogen en in aanmerking komende passiva Instellingen die onderworpen zijn aan artikel 92 bis of 92 ter gaan over tot openbaarmaking van de volgende informatie over hun eigen vermogen en in aanmerking komende passiva:
Artikel 438 Openbaarmaking van eigenvermogensvereisten en risicogewogen posten De instellingen gaan over tot openbaarmaking van de volgende informatie over hun naleving van artikel 92 van deze verordening en van de vereisten van artikel 73 en artikel 104, lid 1, punt a), van Richtlijn 2013/36/EU:
Artikel 439 Openbaarmaking van blootstellingen aan het tegenpartijkredietrisico De instellingen gaan over tot openbaarmaking van de volgende informatie over hun blootstelling aan tegenpartijkredietrisico als bedoeld in deel drie, titel II, hoofdstuk 6:
Indien de centrale bank van een lidstaat liquiditeitssteun in de vorm van zekerhedenswaptransacties verstrekt, kan de bevoegde autoriteit instellingen van de vereisten van de punten d) en e) van de eerste alinea vrijstellen, indien die bevoegde autoriteit van oordeel is dat de openbaarmaking van de in die punten bedoelde informatie zou kunnen onthullen dat noodliquiditeitssteun is verstrekt. De bevoegde autoriteit voorziet daartoe in passende drempels en objectieve criteria. Artikel 440 Openbaarmaking van anticyclische kapitaalbuffers Instellingen gaan over tot openbaarmaking van de volgende informatie over hun naleving van het vereiste inzake een anticyclische kapitaalbuffer als bedoeld in titel VII, hoofdstuk 4, van Richtlijn 2013/36/EU:
Artikel 441 Openbaarmaking van indicatoren voor mondiale systeemrelevantie MSI's gaan jaarlijks over tot openbaarmaking van de waarden van de indicatoren die worden gehanteerd voor het vaststellen van hun score volgens de in artikel 131 van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde identificatiemethode. Artikel 442 Openbaarmaking van blootstellingen aan kredietrisico en verwateringsrisico Instellingen gaan over tot openbaarmaking van de volgende informatie over hun blootstellingen aan kredietrisico en verwateringsrisico:
Artikel 443 Openbaarmaking van bezwaarde en onbezwaarde activa Instellingen maken informatie over hun bezwaarde en hun onbezwaarde activa openbaar. Hiertoe gebruiken zij de boekwaarde per blootstellingscategorie, uitgesplitst op basis van de kwaliteit van de activa en het totale bedrag van de boekwaarde die bezwaard is en die onbezwaard is. Bij de openbaarmaking van informatie over bezwaarde en onbezwaarde activa mag niet worden onthuld of door de centrale banken noodliquiditeitssteun wordt verstrekt. Artikel 444 Openbaarmaking van het gebruik van de standaardbenadering Instellingen die hun risicogewogen posten overeenkomstig deel drie, titel II, hoofdstuk 2, berekenen, maken de volgende informatie openbaar voor elk van de categorieën blootstellingen in artikel 112:
Artikel 445 Openbaarmaking van blootstelling aan het marktrisico Instellingen die hun eigenvermogensvereisten berekenen volgens artikel 92, lid 3, punten b) en c), maken die vereisten afzonderlijk voor elk risico als bedoeld in die punten openbaar. Daarnaast worden de eigenvermogensvereisten voor het specifieke renterisico van securitisatieposities afzonderlijk openbaar gemaakt. Artikel 446 Openbaarmaking van het beheer van het operationeel risico Instellingen maken de volgende informatie over het beheer van hun operationeel risico openbaar:
Artikel 447 Openbaarmaking van kernmaatstaven Instellingen maken de volgende kernmaatstaven openbaar in tabelvorm:
Artikel 448 Openbaarmaking van blootstellingen aan renterisico in verband met niet in de handelsportefeuille opgenomen posities 1. Met ingang van 28 juni 2021 gaan instellingen over tot openbaarmaking van de volgende kwantitatieve en kwalitatieve informatie over de risico's uit hoofde van potentiële wijzigingen in rentetarieven die van invloed zijn op zowel de economische waarde van het eigen vermogen als de nettorentebaten van hun activiteiten buiten de handelsportefeuille als bedoeld in artikel 84 en artikel 98, lid 5, van Richtlijn 2013/36/EU:
2. In afwijking van lid 1 van dit artikel zijn de vereisten in punt c) en punt e), onder i) tot en met iv), van lid 1 van dit artikel niet van toepassing op instellingen die gebruik maken van de gestandaardiseerde methode of de vereenvoudigde gestandaardiseerde methode, bedoeld in artikel 84, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU. Artikel 449 Openbaarmaking van blootstellingen met betrekking tot securitisatieposities Instellingen die de risicogewogen posten overeenkomstig deel drie, titel II, hoofdstuk 5, of eigenvermogensvereisten overeenkomstig artikel 337 of 338 berekenen, maken de volgende informatie afzonderlijk openbaar voor hun activiteiten binnen en buiten de handelsportefeuille:
Artikel 449 bis Openbaarmaking van ecologische, sociale en governancerisico's (ESG-risico's) Vanaf 28 juni 2022 gaan grote instellingen die effecten hebben uitgegeven die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt van een lidstaat, als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 21, van Richtlijn 2014/65/EU, over tot openbaarmaking van informatie over ESG-risico's, met inbegrip van fysieke risico's en overgangsrisico's, als gedefinieerd in het in artikel 98, lid 8, van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde verslag. De in de eerste alinea bedoelde informatie wordt jaarlijks openbaar gemaakt voor het eerste jaar, en daarna halfjaarlijks. Artikel 450 Openbaarmaking van het beloningsbeleid 1. Instellingen gaan over tot openbaarmaking van de volgende informatie over hun beloningsbeleid en hun beloningscultuur ten aanzien van de categorieën van medewerkers wier beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van de instellingen wezenlijk beïnvloeden:
Voor de toepassing van punt k) van de eerste alinea van dit lid geven instellingen die een dergelijke afwijking genieten, aan of zij die afwijking genieten op grond van punt a) of punt b) van artikel 94, lid 3, van Richtlijn 2013/36/EU. Zij vermelden ook voor welke van de beloningsbeginselen zij de afwijking(en) vragen, het aantal personeelsleden dat de afwijking(en) geniet en hun totale beloning, uitgesplitst naar vaste en variabele beloning. 2. Voor grote instellingen wordt de kwantitatieve informatie over de beloning van het gezamenlijk leidinggevend orgaan van instellingen als bedoeld in dit artikel eveneens beschikbaar gesteld voor het publiek, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen uitvoerende en niet-uitvoerende leden. Instellingen voldoen aan de vereisten van dit artikel op een wijze die past bij hun omvang, interne organisatie en de aard, de reikwijdte en de complexiteit van hun activiteiten, en onverminderd Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (*15). Artikel 451 Openbaarmaking van de hefboomratio 1. Instellingen die onderworpen zijn aan deel zeven maken de volgende informatie openbaar over hun hefboomratio, berekend overeenkomstig artikel 429, en over de wijze waarop zij het risico van buitensporige hefboomfinanciering beheren:
2. Publiekrechtelijke ontwikkelingskredietinstellingen in de zin van artikel 429 bis, lid 2, maken de hefboomratio openbaar zonder de aanpassing aan de maatstaf van totale blootstelling, vastgesteld overeenkomstig artikel 429 bis, lid 1, eerste alinea, punt d). 3. Naast de punten a) en b) van lid 1 van dit artikel maken grote instellingen de hefboomratio en de opsplitsing van de in artikel 429, lid 4, bedoelde maatstaf van totale blootstelling op basis van overeenkomstig de in artikel 430, lid 7, bedoelde uitvoeringshandeling berekende gemiddelden openbaar. Artikel 451 bis Openbaarmaking van liquiditeitsvereisten 1. Instellingen die onderworpen zijn aan deel zes gaan overeenkomstig dit artikel over tot openbaarmaking van informatie over hun liquiditeitsdekkingsratio, nettostabielefinancieringsratio en liquiditeitsrisicobeheer. 2. Instellingen gaan over tot openbaarmaking van de volgende informatie over hun liquiditeitsdekkingsratio, berekend overeenkomstig de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling:
3. Instellingen gaan over tot openbaarmaking van de volgende informatie over hun nettostabielefinancieringsratio, berekend overeenkomstig deel zes, titel IV:
4. Instellingen gaan over tot openbaarmaking van de regelingen, systemen, procedures en strategieën die zijn ingevoerd voor het bepalen, meten, beheren en monitoren van hun liquiditeitsrisico overeenkomstig artikel 86 van Richtlijn 2013/36/EU. TITEL III TE VERVULLEN VEREISTEN VOOR HET GEBRUIK VAN BEPAALDE INSTRUMENTEN OF METHODEN Artikel 452 Openbaarmaking van het gebruik van de IRB-benadering voor het kredietrisico Instellingen die de risicogewogen posten volgens de IRB-benadering voor kredietrisico berekenen, maken de volgende informatie openbaar:
Voor de toepassing van punt b) van dit artikel gebruiken instellingen de blootstellingswaarde als omschreven in artikel 166. Artikel 453 Openbaarmaking van het gebruik van technieken voor kredietrisicolimitering Instellingen die kredietrisicolimiteringstechnieken gebruiken, maken de volgende informatie openbaar:
Artikel 454 Openbaarmaking van het gebruik van de geavanceerde meetbenaderingen voor het operationeel risico Instellingen die gebruikmaken van de in artikelen 321 tot en met 324 bedoelde geavanceerde meetbenaderingen voor de berekening van hun eigenvermogensvereisten voor het operationeel risico, geven een beschrijving van hun gebruik van verzekering en van andere mechanismen van risico-overdracht om dat risico te limiteren. Artikel 455 Gebruik van interne modellen voor het marktrisico Instellingen die hun kapitaalvereisten berekenen overeenkomstig artikel 363, maken de volgende informatie openbaar:
(*15) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1)."." |
120) |
Aan artikel 456 wordt het volgende punt toegevoegd:
|
121) |
In artikel 457 wordt punt i) vervangen door:
|
122) |
Artikel 458 wordt als volgt gewijzigd:
|
123) |
Artikel 460 wordt als volgt gewijzigd:
|
124) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 461 bis Alternatieve standaardbenadering voor marktrisico Voor de toepassing van de rapportagevereisten van artikel 430 ter, lid 1, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 462 gedelegeerde handelingen vast te stellen om, rekening houdend met ontwikkelingen inzake internationale reguleringsnormen, deze verordening te wijzigen door technische aanpassingen aan te brengen in de artikelen 325 sexies, 325 octies tot en met 325 undecies, 325 septdecies, 325 octodecies, 325 duotricies, 325 octotricies, 325 quadragies, 325 terquadragies, 325 quaterquadragies, 325 quinquadragies, 325 sexquadragies, 325 septquadragies, 325 novoquadragies, 325 unquinquagies, om het risicogewicht van subklasse 11 in tabel 4 in artikel 325 quintricies te bepalen, evenals de risicogewichten van gedekte obligaties, uitgegeven door kredietinstellingen in derde landen overeenkomstig artikel 325 quintricies, en de correlatie van gedekte obligaties, uitgegeven door kredietinstellingen in derde landen overeenkomstig artikel 325 septtricies van de alternatieve standaardbenadering, beschreven in deel drie, titel IV, hoofdstuk 1 bis. De Commissie stelt de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handeling uiterlijk op 31 december 2019 vast.". |
125) |
Artikel 462 wordt vervangen door: "Artikel 462 Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie 1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden. 2. De in artikel 244, lid 6, artikel 245, lid 6, de artikelen 456 tot en met 460 en artikel 461 bis bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 28 juni 2013. 3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 244, lid 6, artikel 245, lid 6, de artikelen 456 tot en met 460 en artikel 461 bis bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds in werking zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. 5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. 6. Een op grond van artikel 244, lid 6, artikel 245, lid 6, de artikelen 456 tot en met 460 en artikel 461 bis vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.". |
126) |
In artikel 471 wordt lid 1 vervangen door: "1. In afwijking van artikel 49, lid 1, kunnen instellingen ervoor kiezen om gedurende de periode van 31 december 2018 tot en met 31 december 2024 geen aftrek toe te passen van deelnemingen in verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen en verzekeringsholdings indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
|
127) |
Artikel 493 wordt als volgt gewijzigd:
|
128) |
Artikel 494 wordt vervangen door: "Artikel 494 Overgangsbepalingen betreffende het vereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva 1. In afwijking van artikel 92 bis voldoen als af te wikkelen entiteiten aangewezen instellingen die een MSI of een deel van een MSI zijn vanaf 27 juni 2019 tot en met 31 december 2021 te allen tijde aan de volgende vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva:
2. In afwijking van artikel 72 ter, lid 3, bedraagt de mate waarin in aanmerking komende passiva-instrumenten als bedoeld in artikel 72 ter, lid 3, kunnen worden opgenomen in in aanmerking komende passivabestanddelen vanaf 27 juni 2019 tot en met 31 december 2021 2,5 % van het overeenkomstig artikel 92, leden 3 en 4, berekende totaal van de risicoposten. 3. In afwijking van artikel 72 ter, lid 3, worden, totdat de afwikkelingsautoriteit voor het eerst de vervulling van de voorwaarde in punt c) van dat lid heeft beoordeeld, passiva als in aanmerking komende passiva-instrumenten aangemerkt tot een totaalbedrag dat tot 31 december 2021 niet meer bedraagt dan 2,5 % en nadien niet meer dan 3,5 % van het totaal van de risicoposten, berekend overeenkomstig artikel 92, leden 3 en 4, mits deze passiva voldoen aan de voorwaarden in artikel 72 ter, lid 3, punten a) en b).". |
129) |
De volgende artikelen worden ingevoegd: "Artikel 494 bis Toepassing van grandfathering op uitgiftes via special purpose entities 1. In afwijking van artikel 52 worden kapitaalinstrumenten die niet rechtstreeks door een instelling worden uitgegeven, tot en met 31 december 2021 alleen als aanvullend-tier 1-instrumenten aangemerkt indien aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
2. In afwijking van artikel 63 worden kapitaalinstrumenten die niet rechtstreeks door een instelling worden uitgegeven, tot en met 31 december 2021 alleen als tier 2-instrumenten aangemerkt indien aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
Artikel 494 ter Toepassing van grandfathering op eigenvermogensinstrumenten en in aanmerking komende passiva-instrumenten 1. In afwijking van de artikelen 51 en 52 worden instrumenten die vóór 27 juni 2019 zijn uitgegeven, tot uiterlijk 28 juni 2025 als aanvullend-tier 1-instrumenten aangemerkt mits zij voldoen aan de voorwaarden van de artikelen 51 en 52, met uitzondering van de voorwaarden in artikel 52, lid 1, punten p), q) en r). 2. In afwijking van de artikelen 62 en 63 worden instrumenten die vóór 27 juni 2019 zijn uitgegeven, tot uiterlijk 28 juni 2025 als tier 2-instrumenten aangemerkt mits zij voldoen aan de voorwaarden van de artikelen 62 en 63, met uitzondering van de voorwaarden in artikel 63, punten n), o) en p). 3. In afwijking van artikel 72 bis, lid 1, punt a), worden passiva die vóór 27 juni 2019 zijn uitgegeven, als in aanmerking komende passivabestanddelen aangemerkt mits zij voldoen aan de voorwaarden van artikel 72 ter, met uitzondering van de voorwaarden in artikel 72 ter, lid 2, punten f) tot en met m).". |
130) |
Artikel 497 wordt vervangen door: "Artikel 497 Eigenvermogensvereisten voor blootstellingen met betrekking tot CTP's 1. Indien een in een derde land gevestigde CTP overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EU) nr. 648/2012 erkenning aanvraagt, kunnen instellingen die CTP als een GCTP beschouwen vanaf de datum van indiening van de erkenningsaanvraag bij de ESMA en tot een van de volgende datums:
2. Indien een in dat lid bedoelde CTP niet over een wanbetalingsfonds beschikt en geen bindende regeling met haar clearingleden is aangegaan op grond waarvan zij de initiële marge die zij van haar clearingleden heeft ontvangen, geheel of gedeeltelijk kan gebruiken alsof die voorgefinancierde bijdragen vertegenwoordigde, vervangt de instelling tot aan het verstrijken van de in lid 1 van dit artikel vermelde termijn de formule voor het berekenen van het eigenvermogensvereiste in artikel 308, lid 2, door de volgende:
waarbij:
3. Indien het in uitzonderlijke omstandigheden ter voorkoming van verstoring van de internationale financiële markten noodzakelijk en evenredig is, kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen en volgens de in artikel 464, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure een besluit vaststellen tot eenmalige verlenging met twaalf maanden van de overgangsbepalingen in lid 1 van dit artikel.". |
131) |
In artikel 498, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door: "1. De in deze verordening vervatte eigenvermogensvereisten zijn niet van toepassing op beleggingsondernemingen waarvan het hoofdbedrijf uitsluitend bestaat in het aanbieden van beleggingsdiensten of -activiteiten in verband met de financiële instrumenten die worden omschreven in bijlage I, deel C, punten 5, 6, 7, 9, 10 en 11, bij Richtlijn 2014/65/EU en waarop Richtlijn 2004/39/EG op 31 december 2006 niet van toepassing was.". |
132) |
Artikel 499, lid 3, wordt geschrapt. |
133) |
De artikelen 500 en 501 worden vervangen door: "Artikel 500 Aanpassing voor verkopen van grote omvang 1. In afwijking van artikel 181, lid 1, punt a), kan een instelling haar LGD-ramingen aanpassen door volledige of gedeeltelijke verrekening van het effect van verkopen van grote omvang van blootstellingen waarbij sprake is van wanbetaling op gerealiseerde LGD's tot aan het verschil tussen de gemiddelde geraamde LGD's voor vergelijkbare blootstellingen waarbij sprake is van wanbetaling die niet definitief zijn geliquideerd en de gemiddelde gerealiseerde LGD's, mede op basis van de verliezen die wegens verkopen van grote omvang zijn gerealiseerd, en wel zodra alle volgende voorwaarden zijn vervuld:
De in de eerste alinea bedoelde bijstelling mag enkel plaatsvinden tot 28 juni 2022 en de effecten ervan mogen net zolang duren als de overeenkomstige blootstellingen deel uitmaken van de eigen LGD-ramingen van de instelling. 2. De instellingen stellen de bevoegde autoriteit onverwijld ervan in kennis dat de voorwaarde van lid 1, punt c), is vervuld. Artikel 501 Aanpassing van risicogewogen niet in wanbetaling zijnde kmo-blootstellingen 1. De instellingen passen de naargelang het geval overeenkomstig deel drie, titel II, hoofdstuk 2 of 3 berekende risicogewogen blootstellingsbedragen voor niet in wanbetaling zijnde blootstellingen aan een kmo ("risk-weighted exposure amounts" - RWEA) aan volgens de volgende formule:
waarbij:
2. Voor de toepassing van dit artikel:
(*17) Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36)."." |
134) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 501 bis Aanpassing van de eigenvermogensvereisten voor kredietrisico voor blootstellingen aan entiteiten die fysieke structuren of faciliteiten, systemen en netwerken exploiteren of financieren die essentiële openbare diensten verrichten of ondersteunen 1. De overeenkomstig deel drie, titel II, berekende eigenvermogensvereisten voor het kredietrisico worden vermenigvuldigd met een factor 0,75 mits de blootstelling voldoet aan alle volgende criteria:
2. Voor de toepassing van lid 1, punt e), worden de gegenereerde kasstromen slechts als voorspelbaar beschouwd indien een substantieel deel van de inkomsten voldoet aan de volgende voorwaarden:
3. Instellingen rapporteren het totale bedrag van de overeenkomstig lid 1 van dit artikel berekende blootstellingen met betrekking tot infrastructuurprojectentiteiten om de zes maanden aan de bevoegde autoriteiten. 4. Uiterlijk op 28 juni 2022 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel, over het effect van de in deze verordening vastgestelde eigenvermogensvereisten op de kredietverlening aan infrastructuurprojectentiteiten. 5. Voor de toepassing van lid 4 brengt de EBA aan de Commissie verslag uit over het volgende:
Artikel 501 ter Afwijking van rapportagevereisten In afwijking van artikel 430 kan een bevoegde autoriteit tijdens de periode tussen de datum van toepassing van de relevante bepalingen van deze verordening en de datum van de eerste inlevering van verslagen die in de in dat artikel bedoelde technische uitvoeringsnormen is bepaald, het vereiste opheffen dat instellingen informatie moeten rapporteren in het format, beschreven in de templates in de in artikel 430, lid 7, bedoelde uitvoeringshandeling, indien die templates niet zijn geactualiseerd om de bepalingen in deze verordening tot uitdrukking te brengen.". |
135) |
In deel tien wordt na titel II "VERSLAGEN EN TOETSINGEN" het volgende artikel ingevoegd: "Artikel 501 quater Prudentiële behandeling van blootstellingen, gerelateerd aan milieu- en/of sociale doelstellingen Na overleg met het ESRB beoordeelt de EBA, op basis van beschikbare gegevens en de vaststellingen van de deskundigengroep op hoog niveau van de Commissie inzake duurzame financiering, of een specifieke prudentiële behandeling van blootstellingen gerelateerd aan activa of activiteiten die hoofdzakelijk worden geassocieerd met milieu- en/of sociale doelstellingen, gerechtvaardigd zou zijn. De EBA onderzoekt met name:
De EBA dient uiterlijk op 28 juni 2025 een verslag over haar bevindingen in bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. Indien nodig dient de Commissie, op basis van dat verslag, bij het Europees Parlement en de Raad een wetgevingsvoorstel in.". |
136) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 504 bis Aangehouden in aanmerking komende passiva-instrumenten Uiterlijk op 28 juni 2022 brengt de EBA aan de Commissie verslag uit over de bedragen en verdeling van aangehouden in aanmerking komende passiva-instrumenten onder als MSI of ASI aangemerkte instellingen, en over potentiële afwikkelingsbelemmeringen en het besmettingsrisico in verband met die aangehouden passiva-instrumenten. Op basis van het verslag van de EBA brengt de Commissie uiterlijk op 28 juni 2023 aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de passende behandeling van dergelijke aangehouden passiva-instrumenten, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel.". |
137) |
Artikel 507 wordt vervangen door: "Artikel 507 Grote blootstellingen 1. De EBA monitort het gebruik van de vrijstellingen van artikel 390, lid 6, punt b), artikel 400, lid 1, punten f) tot en met m), en artikel 400, lid 2, punten a), c) tot en met g), i), j) en k), en dient uiterlijk op 28 juni 2021 een verslag in bij de Commissie waarin het kwantitatieve effect wordt beoordeeld dat de opheffing van die vrijstellingen of het begrenzen van het gebruik ervan zouden hebben. In dat verslag wordt met name voor elke vrijstelling van die artikelen het volgende beoordeeld:
2. Uiterlijk op 31 december 2023 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van de afwijkingen, bedoeld in artikel 390, lid 4, en artikel 401, lid 2, betreffende de methoden voor het berekenen van de blootstellingswaarde van effectenfinancieringstransacties, en met name over de noodzaak om rekening te houden met wijzigingen in de internationale normen waarbij de methoden voor die berekening worden bepaald.". |
138) |
Aan artikel 510 worden de volgende leden toegevoegd: "4. De EBA monitort het bedrag van de vereiste stabiele financiering ter dekking van het financieringsrisico in verband met de in bijlage II opgenomen derivatencontracten en de kredietderivaten over de horizon van één jaar van de nettostabielefinancieringsratio, met name het toekomstige financieringsrisico voor die derivatencontracten als beschreven in artikel 428 vicies, lid 2, en in artikel 428 septquadragies, lid 2, en brengt uiterlijk op 28 juni 2024 aan de Commissie verslag uit over de mogelijkheid een hogere factor voor vereiste stabiele financiering of een meer risicogevoelige maatstaf vast te stellen. Dat verslag omvat ten minste een beoordeling van:
5. Indien internationale normen van invloed zijn op de behandeling van de in bijlage II opgenomen derivatencontracten en de kredietderivaten met het oog op de berekening van de nettostabielefinancieringsratio, dient de Commissie, indien passend en rekening houdend met het in lid 4 bedoelde verslag, met die wijzigingen van internationale normen en met de verscheidenheid van de banksector in de Unie, een wetgevingsvoorstel in bij het Europees Parlement en de Raad over de vraag hoe de bepalingen betreffende de behandeling van de in bijlage II opgenomen derivatencontracten en de kredietderivaten met het oog op de berekening van de nettostabielefinancieringsratio als beschreven in deel zes, titel IV, kunnen worden gewijzigd om beter rekening te houden met het aan die transacties verbonden financieringsrisico. 6. De EBA monitort het bedrag van de stabiele financiering dat vereist is ter dekking van het financieringsrisico in verband met effectenfinancieringstransacties, inclusief in verband met de bij die transacties ontvangen of gegeven activa, en in verband met ongedekte transacties met een resterende looptijd van minder dan zes maanden met financiële cliënten, en brengt uiterlijk op 28 juni 2023 aan de Commissie verslag uit over de geschiktheid van deze behandeling. Dat verslag omvat ten minste een beoordeling van:
7. Uiterlijk op 28 juni 2024 dient de Commissie, indien passend en rekening houdend met het in lid 6 bedoelde verslag, met internationale normen en met de verscheidenheid van de banksector in de Unie, een wetgevingsvoorstel in bij het Europees Parlement en de Raad over de vraag hoe de bepalingen betreffende de behandeling van effectenfinancieringstransacties, met inbegrip van de bij die transacties ontvangen of gegeven activa, en de behandeling van ongedekte transacties met een resterende looptijd van minder dan zes maanden met financiële cliënten met het oog op de berekening van de nettostabielefinancieringsratio als beschreven in deel zes, titel IV, kunnen worden gewijzigd indien de Commissie dat passend acht gezien het effect van de bestaande behandeling op de nettostabielefinancieringsratio van instellingen en om beter rekening te houden met het aan die transacties verbonden financieringsrisico. 8. Uiterlijk op 28 juni 2025 worden de factoren voor vereiste stabiele financiering die worden toegepast op de in artikel 428 novodecies, lid 1, punt g), artikel 428 vicies, lid 1, punt c), en artikel 428 tervicies, punt b), bedoelde transacties, respectievelijk verhoogd van 0 % tot 10 %, van 5 % tot 15 % en van 10 % tot 15 %, tenzij in een op basis van een Commissievoorstel vastgestelde wetgevingshandeling overeenkomstig lid 7 van dit artikel anders is bepaald. 9. De EBA monitort het bedrag van de stabiele financiering die vereist is ter dekking van het financieringsrisico in verband met door instellingen aangehouden effecten ter afdekking van derivatencontracten. Uiterlijk op 28 juni 2023 brengt de EBA verslag uit over de geschiktheid van deze behandeling. Dat verslag omvat ten minste een beoordeling van:
10. Uiterlijk op 28 juni 2023 of één jaar na een overeenkomst over internationale normen die is ontwikkeld door het BCBS, indien deze eerder tot stand komt, dient de Commissie, indien passend en rekening houdend met het in lid 9 bedoelde verslag, met eventueel door het BCBS ontwikkelde internationale normen, met de verscheidenheid van de bankensector in de Unie en met de doelstellingen van de kapitaalmarktenunie, een wetgevingsvoorstel in bij het Europees Parlement en de Raad over de vraag hoe de bepalingen betreffende de behandeling van door instellingen aangehouden effecten ter afdekking van derivatencontracten kunnen worden gewijzigd met het oog op de berekening van de nettostabielefinancieringsratio als beschreven in deel zes, titel IV, indien de Commissie dat passend acht gezien het effect van de bestaande behandeling op de nettostabielefinancieringsratio van instellingen en om beter rekening te houden met het aan die transacties verbonden financieringsrisico. 11. De EBA beoordeelt of een verlaging van de factor voor de vereiste stabiele financiering voor activa die worden gebruikt voor het verrichten van clearing- en afwikkelingsdiensten met betrekking tot edelmetalen, zoals goud, zilver, platina of palladium, of voor activa die worden gebruikt voor het verrichten van financieringstransacties met betrekking tot edelmetalen, zoals goud, zilver, platina of palladium, met een looptijd van 180 dagen of minder, gerechtvaardigd zou zijn. De EBA dient haar verslag uiterlijk op 28 juni 2021 bij de Commissie in.". |
139) |
Artikel 511 wordt vervangen door: "Artikel 511 Hefboomfinanciering 1. De Commissie dient uiterlijk op 31 december 2020 een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad over de vraag of:
2. Ten behoeve van het in lid 1 bedoelde verslag houdt de Commissie rekening met internationale ontwikkelingen en internationaal overeengekomen standaarden. Dat verslag gaat, in voorkomend geval, vergezeld van een wetgevingsvoorstel.". |
140) |
Artikel 513 wordt vervangen door: "Artikel 513 Macroprudentiële regels 1. De Commissie toetst uiterlijk op 30 juni 2022, en nadien om de vijf jaar, na raadpleging van het ESRB en de EBA, of de macroprudentiële regels in deze verordening en in Richtlijn 2013/36/EU afdoende zijn om systeemrisico's in sectoren, regio's en lidstaten te ondervangen, onder meer door te beoordelen:
2. Op basis van de raadpleging van het ESRB en de EBA dient de Commissie uiterlijk op 31 december 2022, en nadien om de vijf jaar, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de in lid 1 bedoelde beoordeling, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel.". |
141) |
Artikel 514 wordt vervangen door: "Artikel 514 Methode voor het berekenen van de blootstellingswaarde van derivatentransacties 1. De EBA brengt uiterlijk op 28 juni 2023 aan de Commissie verslag uit over het effect en de relatieve ijking van de in deel drie, titel II, hoofdstuk 6, afdelingen 3, 4 en 5, beschreven benaderingen voor het berekenen van de blootstellingswaarden van derivatentransacties. 2. Op basis van het verslag van de EBA dient de Commissie, in voorkomend geval, een wetgevingsvoorstel in tot wijziging van de in deel drie, titel II, hoofdstuk 6, afdelingen 3, 4 en 5, beschreven benaderingen.". |
142) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 518 bis Evaluatie van kruiselingse wanbetalingsbepalingen Uiterlijk op 28 juni 2022 toetst en beoordeelt de Commissie of het dienstig is te verlangen dat in aanmerking komende passiva in een bail-in worden betrokken zonder dat zulks aanleiding geeft tot kruiselingse wanbetalingsclausules in andere contracten, zulks teneinde de doeltreffendheid van het bail-in-instrument zoveel mogelijk te versterken en te beoordelen of er een bepaling tot uitsluiting van kruiselingse wanbetalingsclausules, betreffende in aanmerking komende passiva, in de voorwaarden of contracten voor andere passiva moet worden opgenomen. Die toetsing en beoordeling gaan zo nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel.". |
143) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 519 ter Eigenvermogensvereisten voor marktrisico 1. De EBA brengt uiterlijk op 30 september 2019 verslag uit over het effect van de internationale normen voor de berekening van de eigenvermogensvereisten voor marktrisico op instellingen in de Unie. 2. De Commissie dient, rekening houdend met de resultaten van het in lid 1 bedoelde verslag, en de internationale normen en de in deel drie, titel IV, hoofdstukken 1 bis en 1 ter beschreven benaderingen, uiterlijk op 30 juni 2020 bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel, over de manier waarop de internationale normen inzake passende eigenvermogensvereisten voor marktrisico moeten worden geïmplementeerd.". |
144) |
Aan deel tien wordt de volgende titel toegevoegd: "TITEL II BIS TOEPASSING VAN DE REGELS Artikel 519 quater Nalevingsinstrument 1. De EBA ontwikkelt een elektronisch instrument ter facilitering van de naleving door instellingen van deze verordening en van Richtlijn 2013/36/EU, alsmede van de technische reguleringsnormen, de technische uitvoeringsnormen, de richtsnoeren en de templates die ter uitvoering van deze verordening en van die richtlijn zijn vastgesteld. 2. Het in lid 1 bedoelde instrument stelt iedere instelling ten minste in de mogelijkheid:
|
145) |
Bijlage II wordt gewijzigd als beschreven in de bijlage bij deze verordening. |
Artikel 2
Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 648/2012
Verordening (EU) nr. 648/2012 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 50 bis wordt lid 2 vervangen door: "2. Een CTP berekent het hypothetische kapitaal als volgt:
waarbij:
|
2) |
Artikel 50 ter wordt vervangen door: "Artikel 50 ter Algemene regels voor de berekening van KCCP Voor de berekening van KCCP als bedoeld in artikel 50 bis, lid 2, zijn de volgende bepalingen van toepassing:
Voor de toepassing van punt a), onder ii), van dit artikel gebruikt de CTP de in artikel 223 van Verordening (EU) nr. 575/2013 beschreven methode met toepassing van de toezichthoudersbenadering van volatiliteitsaanpassingen van artikel 224 van die verordening voor de berekening van de blootstellingswaarde.". |
3) |
In artikel 50 quater, lid 1, worden de punten d) en e) geschrapt. |
4) |
In artikel 50 quinquies wordt punt c) geschrapt. |
5) |
In artikel 89 wordt lid 5 bis vervangen door: "5 bis. Tijdens de overgangsperiode van artikel 497 van Verordening (EU) nr. 575/2013 neemt een CTP als bedoeld in dat artikel in de informatie die zij overeenkomstig artikel 50 quater, lid 1, van deze verordening rapporteert, het totale bedrag op van de initiële marge, als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 140, van Verordening (EU) nr. 575/2013, die zij van haar clearingleden heeft ontvangen indien aan beide van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
|
Artikel 3
Inwerkingtreding en datum van toepassing
1. Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2. Deze verordening is van toepassing met ingang van 28 juni 2021, met de uitzonderingen die worden opgesomd in de leden 3 tot en met 8.
3. De volgende punten van artikel 1 van deze verordening zijn van toepassing met ingang van 27 juni 2019:
a) |
punt 1, dat de bepalingen betreffende het toepassingsgebied en betreffende de toezichtsbevoegdheden bevat; |
b) |
punt 2, dat de definities bevat, tenzij zij uitsluitend betrekking hebben op bepalingen die overeenkomstig dit artikel met ingang van een andere datum van toepassing zijn, in welk geval zij van toepassing zijn met ingang van die andere datum; |
c) |
punt 3, onder b), punt 6, onder c), punt 8, punt 9 wat betreft artikel 13 van Verordening (EU) nr. 575/2013, punt 12 wat betreft artikel 18, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 575/2013, punten 14 tot en met 17, punten 19 tot en met 44, punt 47, en punten 128 en 129, die de bepalingen betreffende eigen vermogen en de bepalingen betreffende de invoering van de nieuwe vereisten voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva bevatten; |
d) |
punt 9 wat betreft de bepalingen betreffende de gevolgen van de nieuwe in artikel 14 van Verordening (EU) nr. 575/2013 neergelegde securitisatieregels; |
e) |
punt 57, dat de bepalingen betreffende de risicogewichten voor multilaterale ontwikkelingsbanken bevat, en punt 58, dat de bepalingen betreffende de risicogewichten voor internationale organisaties bevat; |
f) |
punt 53 wat betreft artikel 104 ter van Verordening (EU) nr. 575/2013, punten 89 en 90, punt 118 wat betreft artikel 430 ter van Verordening (EU) nr. 575/2013, punt 124 en punt 143, die de bepalingen betreffende de rapportagevereisten voor marktrisico bevatten; |
g) |
punt 130, dat de bepalingen betreffende de eigenvermogensvereisten voor blootstellingen met betrekking tot CTP's bevat; |
h) |
punt 133 wat betreft de in artikel 500 van Verordening (EU) nr. 575/2013 neergelegde bepalingen betreffende verkopen van grote omvang; |
i) |
punt 134 wat betreft artikel 501 ter van Verordening (EU) nr. 575/2013, dat de bepalingen betreffende de ontheffing van verslaggeving bevat; |
j) |
punt 144, dat de bepalingen betreffende het nalevingsinstrument bevat; |
k) |
de bepalingen op grond waarvan de Europese toezichthoudende autoriteiten of de ESRB bij de Commissie ontwerpen van technische reguleringsnormen of uitvoeringsnormen alsook verslagen moeten indienen, de bepalingen op grond waarvan de Commissie verslagen moet opstellen, de bepalingen die de Commissie de bevoegdheid verlenen gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen vast te stellen, de bepalingen over toetsing en wetgevingsvoorstellen, en de bepalingen op grond waarvan de Europese toezichthoudende autoriteiten richtsnoeren moeten uitvaardigen, namelijk punt 2, onder b); punt 12 wat betreft artikel 18, lid 9, van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 18, onder b); punt 31 wat betreft artikel 72 ter, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 38 wat betreft artikel 78 bis, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 57, onder b); punt 60 wat betreft artikel 124, leden 4 en 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 63 wat betreft artikel 132 bis, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 67 wat betreft artikel 164, leden 8 en 9, van Verordening (EU) nr. 575/2013); punt 74 wat betreft artikel 277, lid 5, en artikel 279 bis, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 89 wat betreft artikel 325, lid 9, van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 90 wat betreft artikel 325 duovicies, lid 5, artikel 325 quatervicies, lid 8, artikel 325 terquadragies, lid 3, artikel 325 terquinquagies, leden 8 en 9, artikel 325 septquinquagies, lid 7, artikel 325 octoquinquagies, lid 3, artikel 325 novoquinquagies, lid 9, artikel 325 sexagies, lid 4, artikel 325 unsexagies, lid 3, artikel 325 quatersexagies, lid 3 en artikel 325 novosexagies, lid 12, van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 93 wat betreft artikel 390, lid 9, van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 94; punt 96 wat betreft artikel 394, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 98, onder b); punt 104 wat betreft artikel 403, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 109, onder b); punt 111, onder b); punt 118 wat betreft artikel 430, leden 7 en 8, artikel 430 ter, lid 6 en artikel 430 quater van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 119 wat betreft artikel 432, leden 1 en 2, en artikel 434 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 123; punt 124; punt 125; punt 134 wat betreft artikel 501 bis, leden 4 en 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 135; punt 136; punt 137; punt 138; punt 139; punt 140; punt 141 wat betreft artikel 514, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 142; en punt 143. |
Onverminderd punt f) van de eerste alinea zijn de bepalingen betreffende openbaarmaking en rapportage van toepassing met ingang van de datum van toepassing van het vereiste waarop de openbaarmaking of rapportage betrekking heeft.
4. De volgende punten van artikel 1 van deze verordening zijn van toepassing met ingang van 28 december 2020:
a) |
punt 6, onder a), punt 6, onder b), punt 6, onder d), en de punten 7 en 12 wat betreft artikel 18, lid 1, eerste alinea, en artikel 18, leden 2 tot en met 8, van Verordening (EU) nr. 575/2013, die de bepalingen betreffende prudentiële consolidatie bevatten; |
b) |
punt 60, dat de bepalingen betreffende blootstellingen die gedekt zijn door hypotheken op onroerend goed bevat, punt 67, dat de bepalingen betreffende verlies bij wanbetaling bevat, en punt 122, dat de bepalingen betreffende op het niveau van een lidstaat geconstateerd macroprudentieel of systeemrisico bevat. |
5. Punt 46, onder b), van artikel 1 van deze verordening, dat de bepalingen over de invoering van het nieuwe vereiste voor eigen vermogen voor MSI's bevat, is toepassing met ingang van 1 januari 2022.
6. Punt 53 wat betreft artikel 104 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013, en punten 55 en 69 van artikel 1 van deze verordening, die de bepalingen betreffende de invoering van de nieuwe eigenvermogensvereisten voor marktrisico bevatten, zijn van toepassing met ingang van 28 juni 2023.
7. Punt 18 van artikel 1 van deze verordening wat betreft artikel 36, lid 1, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013, dat de bepaling betreffende de vrijstelling van aftrekkingen van prudent gewaardeerde softwareactiva bevat, is van toepassing vanaf twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van de in artikel 36, lid 4, van die verordening bedoelde technische reguleringsnormen.
8. Punt 126 van artikel 1 van deze verordening, dat bepalingen betreffende de vrijstellingen van aftrekkingen van deelnemingen bevat, is retroactief van toepassing met ingang van 1 januari 2019.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 20 mei 2019.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
A. TAJANI
Voor de Raad
De voorzitter
G. CIAMBA
(1) PB C 34 van 31.1.2018, blz. 5.
(2) PB C 209 van 30.6.2017, blz. 36.
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 mei 2019.
(4) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
(5) Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
(6) PB C 50 van 9.2.2018, blz. 80.
(7) Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).
(8) Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EU, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).
(9) Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1).
(10) Richtlijn 2010/76/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG wat betreft de kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille en voor hersecuritisaties, alsook het bedrijfseconomisch toezicht op het beloningsbeleid (PB L 329 van 14.12.2010, blz. 3).
(11) Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).
(12) Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 1).
(13) PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
(14) Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).
BIJLAGE
Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In punt 1 wordt punt e) vervangen door:
|
2) |
In punt 2 wordt punt d) vervangen door:
|
3) |
Punt 3 wordt vervangen door:
|