Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32008R1193

    Verordening (EG) nr. 1193/2008 van de Raad van 1 december 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van de voorlopige antidumpingrechten op de invoer van citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China

    PB L 323 van 3.12.2008, p. 1–15 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2008/1193/oj

    3.12.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 323/1


    VERORDENING (EG) Nr. 1193/2008 VAN DE RAAD

    van 1 december 2008

    tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van de voorlopige antidumpingrechten op de invoer van citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 9,

    Gezien het voorstel dat de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité heeft ingediend,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A.   VOORLOPIGE MAATREGELEN

    (1)

    Op 4 september 2007 heeft de Commissie een bericht van inleiding (2) van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Gemeenschap van citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China („VRC”) gepubliceerd. Op 3 juni 2008 heeft de Commissie bij Verordening (EG) nr. 488/2008 (3) („de voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van citroenzuur van oorsprong uit de VRC ingesteld.

    (2)

    De procedure is ingeleid naar aanleiding van een klacht van de European Chemical Industry Council (CEFIC) („de klager”) namens een producent die een groot deel van de totale communautaire productie van citroenzuur vertegenwoordigt, in dit geval meer dan 25 %.

    (3)

    Zoals in overweging 14 van de voorlopige verordening is vermeld, had het onderzoek naar dumping en schade betrekking op de periode van 1 juli 2006 tot en met 30 juni 2007 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek van de Commissie naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2004 tot het einde van het OT („de beoordelingsperiode”).

    B.   VERVOLG VAN DE PROCEDURE

    (4)

    Na de instelling van voorlopige antidumpingrechten op de invoer van citroenzuur van oorsprong uit de VRC hebben enkele belanghebbenden schriftelijk opmerkingen ingediend. De partijen die verzochten te worden gehoord, zagen hun verzoek ook ingewilligd.

    (5)

    De Commissie heeft alle nadere informatie verzameld en geverifieerd die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte. De Commissie heeft met name het belang van de Gemeenschap grondiger onderzocht. In dit verband werd na de instelling van de voorlopige maatregelen een aanvullend controlebezoek afgelegd bij de volgende gebruiker van citroenzuur in de Europese Unie:

    Reckitt-Benckiser Corporate Services Ltd, Slough, Verenigd Koninkrijk en Nowy Dwor, Polen.

    Zoals in overweging 11 uitvoerig wordt uiteengezet, zijn er controlebezoeken afgelegd bij de volgende producenten/exporteurs:

    Laiwu Taihe Biochemistry Co. Ltd, („Laiwu Taihe”), Laiwu, provincie Shandong,

    Weifang Ensign Industry Co. Ltd („Weifang Ensign”), Changle, provincie Shandong.

    (6)

    Alle belanghebbenden werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wilde aanbevelen een definitief antidumpingrecht in te stellen op citroenzuur van oorsprong uit de VRC en de bedragen die uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid waren gesteld, definitief te innen. Belanghebbenden konden hierover binnen een bepaalde termijn na deze mededeling ook opmerkingen maken.

    (7)

    De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden werden onderzocht en waar nodig zijn de bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd.

    C.   INLEIDING VAN DE PROCEDURE, BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    (8)

    Eén producent/exporteur herhaalde het argument dat de openbare versie van de klacht geen prima facie bewijs van aanmerkelijke schade aan de bedrijfstak van de Gemeenschap bevatte, waardoor de belanghebbenden hun recht van verweer niet konden uitoefenen. Volgens deze producent/exporteur kon de procedure niet worden ingeleid omdat er niet voldoende bewijs in de klacht was opgenomen. In dit verband moet worden opgemerkt dat de openbare versie van de klacht alle essentiële bewijzen evenals niet-vertrouwelijke samenvattingen van vertrouwelijk verschafte gegevens bevatte, zodat de belanghebbenden hun recht van verweer tijdens de hele procedure konden uitoefenen. Dit argument wordt daarom niet aanvaard.

    (9)

    Sommige belanghebbenden betoogden dat het betrokken product, zoals omschreven in overweging 16 van de voorlopige verordening, en het soortgelijke product niet soortgelijk zijn zoals in overweging 18 van de voorlopige verordening wordt verklaard, aangezien zij niet dezelfde fysische en chemische eigenschappen hebben en niet voor dezelfde doeleinden worden gebruikt. Volgens die belanghebbenden gaat de verklaring van overweging 18 van de voorlopige verordening niet in op de tijdens het onderzoek naar voren gebrachte argumenten en is deze verklaring in tegenspraak met de correctie die de Commissie heeft toegepast bij de berekening van de onderbieding omdat een deel van het betrokken product na aankomst in de Europese Unie moet worden ontklonterd. In de eerste plaats moet worden opgemerkt dat uit onderzoek is gebleken dat het betrokken product en het soortgelijke product dezelfde basistoepassingen hebben, namelijk in huishoudelijke reinigingsmiddelen (vaatwasmiddelen, wasmiddelen, waterontharders) en als toevoeging in voedingsmiddelen en dranken, maar ook in lichaamsverzorgingsproducten en cosmetica. Het argument dat het betrokken product door bepaalde gebruikers in de reinigingsmiddelen-, voedingsmiddelen- en drankenindustrie niet wordt toegepast in verband met de geur en/of kleur ervan, is niet nader onderbouwd met bewijs. Uit het onderzoek is gebleken dat slechts voor één nichetoepassing, namelijk geneesmiddelen, alleen Europees citroenzuur wordt gebruikt in verband met de kosten van de voorgeschreven speciale conformiteitstest. Aangezien de geneesmiddelenindustrie slechts een klein deel van het gebruik voor haar rekening neemt, was het economisch niet interessant om de conformiteitstest te laten verrichten. In de tweede plaats is de toegepaste correctie bij de berekening van de onderbieding in verband met de ontklontering van gedeelten van het betrokken product na invoer, zoals genoemd in overweging 64 van de voorlopige verordening, niet tegenstrijdig met de verklaring dat beide producten soortgelijk zijn, aangezien het voldoende is dat het betrokken product en het soortgelijke product dezelfde chemische, fysische en technische basiseigenschappen en dezelfde basistoepassingen hebben; dat is hier het geval. Bovendien moet worden opgemerkt dat de klontering op zichzelf niet optreedt door specifieke kenmerken van het Chinese product, maar omdat alle citroenzuur, ongeacht de oorsprong, als gevolg van de chemische samenstelling een neiging tot klonteren heeft wanneer het aan vocht en temperatuurwisselingen wordt blootgesteld. Aangezien vanzelfsprekend alleen het betrokken product tijdens het vervoer per schip naar de Europese Unie langdurig aan vocht en temperatuurwisselingen blootstaat, betreft het probleem voornamelijk, maar niet uitsluitend, het betrokken product. Daarom wordt bij de correctie eenvoudigweg rekening gehouden met het feit dat ontklontering, die voornamelijk voor het betrokken product nodig is, extra kosten met zich meebrengt, aangezien de geklonterde gedeelten hetzij vóór de verkoop ontklonterd worden (door de klonters te breken en te zeven of door ze vloeibaar te maken), hetzij worden verkocht met een korting. Dit argument moet daarom worden afgewezen.

    (10)

    Gezien het voorafgaande luidt de definitieve conclusie dat het betrokken product en citroenzuur dat in het referentieland, Canada, wordt vervaardigd en verkocht, evenals het product dat door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt wordt vervaardigd en verkocht, gelijk zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening, en de overwegingen 15 tot en met 17 van de voorlopige verordening worden hierbij definitief bevestigd.

    D.   DUMPING

    1.   Algemeen

    (11)

    Tijdens het voorlopige stadium van het onderzoek zijn de verzoeken om behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”) of individuele behandeling („IB”) van alle bekende producenten/exporteurs onderzocht. Slechts enkele producenten/exporteurs zijn in de steekproef opgenomen en één onderneming kwam voor een individueel onderzoek in aanmerking. In hun opmerkingen over de voorlopige verordening betoogden enkele partijen dat deze aanpak enkele tekortkomingen vertoont. Daarom werd de zaak opnieuw bekeken en werd — mede omdat de omstandigheden, zoals de beschikbare middelen, het mogelijk maakten om het aantal ondernemingen dat redelijkerwijze kon worden onderzocht te vergroten — uiteindelijk afgezien van steekproeven. Aangezien aan elke medewerkende onderneming in het voorlopige stadium ten minste een IB werd toegekend, moet voor ieder van hen een individueel recht worden vastgesteld. Daarom werd aan drie ondernemingen die niet in de steekproef waren opgenomen of individueel waren onderzocht tijdens het voorlopige stadium, verzocht de vragenlijst te beantwoorden. Slechts twee van deze ondernemingen hebben echter antwoorden ingestuurd. De derde onderneming heeft de vragenlijst niet beantwoord en is niet nader onderzocht.

    2.   Behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”)

    (12)

    De in overweging 27 van de voorlopige verordening genoemde onderneming benadrukte dat de in die overweging genoemde subsidie niet voor het betrokken product was bestemd en dat de niet-betaling van pachtgelden werd gerechtvaardigd door privaatrechtelijke regelingen tussen de groepen om de winst te verrekenen met de verschuldigde huur. Omdat er geen nieuwe elementen of informatie over deze kwestie zijn ingediend en gezien de verstorende gevolgen die de genoemde praktijken op het gebied van de pachtgelden voor de boekhouding hebben, blijven de conclusies met betrekking tot deze onderneming ongewijzigd en worden zij definitief bevestigd.

    (13)

    Na de bekendmaking van de voorlopige bevindingen verklaarde een in overweging 25 van de voorlopige verordening genoemde groep van ondernemingen leningen te hebben ontvangen op basis van een gedetailleerde financiële analyse van één van de banken en na een hoge kredietwaardigheidsnotering te hebben ontvangen. Het feit dat een bank formeel een analyse heeft verricht en een hoge kredietwaardigheidsnotering heeft verleend, neemt echter niet weg dat de onderneming in kwestie garanties aan andere ondernemingen heeft gegeven hoewel zij de meeste van haar niet-vlottende activa had verhypothekeerd, en evenmin dat de aan de betrokken onderneming toegekende leningen zijn verleend door een bank die onder staatsinvloed staat. Daarom blijven de conclusies met betrekking tot deze onderneming ongewijzigd en worden zij definitief bevestigd.

    (14)

    Eén van de in overweging 26 van de voorlopige verordening genoemde ondernemingen betoogde dat zij werd bestraft voor het feit dat haar meerderheidsaandeelhouder voor een gunstige prijs grondgebruiksrechten had verworven en deze vervolgens correct had laten hertaxeren in overeenstemming met de marktprijsontwikkelingen. Zij kon echter geen verklaring geven voor het enorme verschil tussen de aankoopprijs en latere taxaties (1 000-2 000 %). Omdat nieuwe elementen of informatie over de aankoop en de latere hertaxatie van de grondgebruiksrechten ontbreken en gezien de voordelen die de onderneming heeft ontvangen door activa te verwerven voor prijzen die aanzienlijk beneden de marktwaarde lagen, blijven de conclusies met betrekking tot deze onderneming ongewijzigd en worden zij definitief bevestigd.

    (15)

    Aangezien er geen andere opmerkingen over de BMO werden ontvangen, worden de overwegingen 25 tot en met 30 van de voorlopige verordening definitief bevestigd.

    3.   Individuele behandeling („IB”)

    (16)

    Vijf ondernemingen of groepen van ondernemingen waaraan geen BMO werd toegekend, voldeden aan alle criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening en kregen een IB toegekend. Eén onderneming waaraan voorlopig een IB was toegekend, weigerde verdere samenwerking en kreeg daarom uiteindelijk geen IB (zie overwegingen 11 en 34).

    4.   Normale waarde

    (17)

    Zoals in overweging 11 werd verklaard, werd naar aanleiding van opmerkingen over de voorlopige verordening afgezien van steekproeven en werd de drie ondernemingen die niet in de steekproef waren opgenomen of individueel waren onderzocht tijdens het voorlopige stadium, verzocht de vragenlijst te beantwoorden. De normale waarde is vastgesteld voor één van deze ondernemingen (Laiwu Taihe), die een BMO kreeg toegekend en die antwoorden op de vragenlijst heeft ingestuurd.

    4.1.   Ondernemingen of groepen van ondernemingen waaraan een BMO kon worden toegekend

    (18)

    Aangezien de enige onderneming waaraan een BMO kon worden toegekend en die tijdens het voorlopige stadium van het onderzoek individueel was onderzocht geen opmerkingen over de normale waarde heeft ingediend, worden de bevindingen in de overwegingen 35 tot en met 39 van de voorlopige verordening definitief bevestigd.

    (19)

    Bij de enige andere onderneming waaraan een BMO was toegekend (Laiwu Taihe) en die om de in overweging 11 vermelde redenen nader werd onderzocht, werd eerst geverifieerd of de totale binnenlandse verkoop van het soortgelijke product representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van het betrokken product bedroeg iets minder dan 5 % van de uitvoer van het soortgelijke product naar de Gemeenschap. Een dergelijk laag percentage is echter voldoende om een deugdelijke vergelijking te kunnen maken en de binnenlandse prijzen van het soortgelijke product zijn als representatief te beschouwen, mede gezien de totale binnenlandse verkoop door de betrokken onderneming. Daarom zijn zij gebruikt om de normale waarde vast te stellen.

    (20)

    Van elke productsoort die door Laiwu Taihe voor uitvoer naar de Gemeenschap werd verkocht, werd vastgesteld of er een rechtstreeks vergelijkbare productsoort op de binnenlandse markt werd verkocht. Productsoorten werden als rechtstreeks vergelijkbaar beschouwd wanneer zij van dezelfde productsoort (gedefinieerd door de chemische samenstelling) waren en een vergelijkbare korrelgrootte en verpakking hadden. Vastgesteld werd dat slechts van één productsoort die voor uitvoer naar de Gemeenschap werd verkocht, een rechtstreeks vergelijkbare productsoort op de binnenlandse markt werd verkocht.

    (21)

    Vervolgens werd onderzocht of de binnenlandse verkoop van deze productsoort had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties volgens artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Vastgesteld werd dat er tijdens het OT sprake was van winstgevende binnenlandse verkoop van deze productsoort aan onafhankelijke afnemers, dus in het kader van normale handelstransacties.

    (22)

    Aangezien de winstgevende verkoop van die productsoort 80 % of minder van de totale verkoop van die soort bedroeg, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, berekend als een gewogen gemiddelde van uitsluitend de winstgevende verkoop van die soort.

    (23)

    Omdat de binnenlandse prijzen van Laiwu Taihe niet bruikbaar waren om de normale waarde voor de andere productsoorten vast te stellen, werd de normale waarde vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening.

    (24)

    Bij de berekening van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening werden de bedragen voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten („VAA”) en winst overeenkomstig artikel 2, lid 6, eerste alinea, van de basisverordening gebaseerd op feitelijke gegevens over de productie en de verkoop van het soortgelijke product, in het kader van normale handelstransacties, door Laiwu Taihe.

    4.2.   Ondernemingen of groepen van ondernemingen waaraan geen BMO kon worden toegekend

    (25)

    In hun opmerkingen over de voorlopige verordening betoogden enkele partijen dat Canada geen geschikt referentieland was omdat de Verenigde Staten onlangs een antidumpingprocedure tegen citroenzuur van oorsprong uit onder andere Canada had ingeleid. Daarom werd opnieuw Thailand voorgesteld als alternatief referentieland. Uit de analyse bleek echter dat tijdens het OT geen antidumpingmaatregelen tegen citroenzuur van oorsprong uit Canada van kracht waren, maar wel tegen citroenzuur van oorsprong uit Thailand. Laatstgenoemde maatregelen waren opgelegd door India en bestonden uit substantiële antidumpingrechten van 374,36 USD per ton, die pas vervielen in augustus 2007, dus twee maanden na afloop van het OT. Daarom wordt geconcludeerd dat er — ook gezien de in de overwegingen 42 en 43 van de voorlopige verordening genoemde argumenten en het feit dat het onderzoek in de Verenigde Staten naar citroenzuur van oorsprong uit Canada bij de afronding van het communautair onderzoek nog gaande was — geen reden is om de voorkeur te geven aan Thailand boven Canada als referentieland.

    (26)

    Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet de in overweging 11 genoemde normale waarde voor producenten/exporteurs aan wie geen BMO werd toegekend, worden vastgesteld aan de hand van de prijzen of de berekende waarde in het referentieland.

    5.   Uitvoerprijs

    (27)

    Voor de twee ondernemingen die om de in overweging 11 genoemde redenen nader werden onderzocht, werd de uitvoerprijs berekend volgens dezelfde in de overwegingen 45 tot en met 47 van de voorlopige verordening uiteengezette methode.

    (28)

    Aangezien geen onderneming opmerkingen over uitvoerprijzen heeft ingediend, worden de bevindingen in de overwegingen 45 tot en met 47 van de voorlopige verordening bevestigd.

    6.   Vergelijking

    (29)

    In haar opmerkingen over de voorlopige verordening en over de mededeling van de definitieve bevindingen betwistte een groep van ondernemingen de aftrek van een fictieve provisie voor de verkoop via een handelaar in de VRC, aangezien de handelaar een integrerend deel van de groep uitmaakte. Het stond echter vast dat de handelsmaatschappij wel degelijk als onafhankelijke handelaar optrad en dat de relatie tussen de twee ondernemingen economisch gezien die van opdrachtgever en tussenpersoon is. Voorts stond vast dat de handelaar niet alleen handelde in producten van de verbonden ondernemingen, maar ook in die van onafhankelijke producenten. Bovendien verkocht de onderneming in kwestie ook rechtstreeks aan niet-verbonden afnemers. Daarom werd dit argument verworpen en werd overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening een aftrek op basis van VAA-kosten en winst van niet-verbonden importeurs toegepast.

    (30)

    In zijn opmerkingen over de voorlopige verordening betoogde een producent/exporteur dat de valutakosten niet mochten worden meegeteld, aangezien exporteurs op grond van artikel 2, lid 10, onder j), van de basisverordening 60 dagen de tijd moeten hebben om met duurzame veranderingen van de wisselkoersen gedurende het onderzoektijdvak rekening te houden. Aangezien dit argument steekhoudend was, is de dumpingmarge van de producent/exporteur dienovereenkomstig gecorrigeerd.

    (31)

    In de voorlopige verordening werd een aftrek van de uitvoerprijs toegepast met betrekking tot niet-terugvorderbare btw over de verkoop naar het buitenland overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening. Eén producent/exporteur betoogde in zijn opmerkingen over de voorlopige verordening dat een dergelijke correctie van de uitvoerprijs niet mocht worden toegepast omdat artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening naar zijn mening alleen de normale waarde betreft. Erkend moet worden dat de in artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening voorgeschreven correctie alleen de berekening van de normale waarde betreft. In feite is de bovengenoemde aftrek van de uitvoerprijs gerechtvaardigd en moet deze worden toegepast op grond van artikel 2, lid 10, onder k), van de basisverordening. Bij de beoordeling van dit argument bleek dat bij de berekening van de correctie voor de betrokken onderneming een materiële fout was gemaakt, en dat deze fout ook met betrekking tot andere ondernemingen was gemaakt. Deze vergissingen zijn gecorrigeerd en hebben geleid tot een lichte verlaging van de dumpingmarges die eerder voor deze ondernemingen waren berekend.

    (32)

    Bij het onderzoek van het in overweging 31 genoemde argument bleek dat de noodzakelijke correctie niet was toegepast voor één onderneming waaraan een individuele behandeling was toegekend. Deze fout is hersteld, met als gevolg een lichte verhoging van de dumpingmarge voor die onderneming.

    (33)

    Aangezien er geen andere opmerkingen over de vergelijking werden ontvangen, worden de overwegingen 48, 49 en 50 van de voorlopige verordening, afgezien van de in de overwegingen 30, 31 en 32 genoemde wijzigingen, definitief bevestigd.

    7.   Dumpingmarge

    (34)

    Voor de twee ondernemingen die om de in overweging 11 genoemde redenen nader werden onderzocht, werd de dumpingmarge berekend volgens dezelfde in overweging 51 van de voorlopige verordening uiteengezette methode. Eén onderneming die de vragenlijst niet had beantwoord en die niet nader was onderzocht, zoals aangegeven in overweging 11, wordt als niet-medewerkend beschouwd en de bevindingen worden overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de basisverordening op de beschikbare feiten gebaseerd. In dit geval is aan de onderneming — gezien de hoge mate van medewerking zoals vermeld in overweging 19 van de voorlopige verordening — de hoogste dumpingmarge van alle andere ondernemingen toegekend.

    (35)

    De dumpingmarges van alle ondernemingen die in het voorlopige stadium reeds individueel waren onderzocht, zijn opnieuw berekend om de in de overwegingen 30, 31 en 32 genoemde fouten te herstellen. Deze herberekening heeft tot lichte correcties van de dumpingmarges geleid.

    (36)

    Aangezien er geen nieuwe elementen zijn ingediend, worden de conclusies in overweging 53 van de voorlopige verordening, die de mate van medewerking betreffen, definitief bevestigd.

    (37)

    Bijgevolg luiden de definitieve dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs grens Gemeenschap, vóór inklaring, als volgt:

    Onderneming

    Definitieve dumpingmarge

    (%)

    Anhui BBCA Biochemical Co. Ltd

    58,1

    DSM Citric Acid (Wuxi) Ltd

    19,1

    RZBC Co. Ltd

    59,8

    RZBC (Juxian) Co. Ltd

    59,8

    TTCA Co. Ltd

    57,1

    Yixing Union Biochemical Co. Ltd

    55,7

    Laiwu Taihe Biochemistry Co. Ltd

    6,6

    Weifang Ensign Industry Co. Ltd

    53,5

    Alle andere ondernemingen

    59,8

    E.   SCHADE

    1.   Communautaire productie en bedrijfstak van de Gemeenschap

    (38)

    Enkele belanghebbenden betoogden dat SA Citrique Belge NV de productie na het OT had beëindigd en slechts handelde in het betrokken product dat zij van haar verbonden onderneming in China (DSM Citric Acid (Wuxi) Ltd) invoerde, en waren daarom van mening dat SA Citrique Belge NV niet tot de bedrijfstak van de Gemeenschap mocht worden gerekend. Dit argument werd echter niet met enig bewijs onderbouwd en uit de door SA Citrique Belge NV ingediende gegevens blijkt dat de onderneming de productie niet heeft beëindigd.

    (39)

    Eén belanghebbende klaagde erover dat in overweging 56 van de voorlopige verordening van de invoer door SA Citrique Belge NV van haar verbonden Chinese producent tijdens het OT slechts een orde van grootte werd vermeld. Volgens deze partij moet de ontwikkeling van alle invoer door de bedrijfstak van de Gemeenschap van verbonden en niet-verbonden ondernemingen worden vermeld voor de hele beoordelingsperiode, aangezien invoer een belangrijke factor vormt voor de beoordeling van de communautaire productie en daarmee voor de vaststelling of er sprake is van schade. Uit het onderzoek is gebleken dat de invoer door de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens de hele beoordelingsperiode onbeduidend was, namelijk tussen 1 % en 6 % van de productie — om redenen van vertrouwelijkheid wordt een orde van grootte gegeven. Daarom moet het argument worden afgewezen en worden de overwegingen 55 tot en met 58 van de voorlopige verordening definitief bevestigd.

    2.   Verbruik in de Gemeenschap

    (40)

    Omdat er geen nieuwe onderbouwde informatie in verband met het verbruik in de Gemeenschap is ontvangen, worden de overwegingen 59 en 60 van de voorlopige verordening definitief bevestigd.

    3.   Invoer uit het betrokken land

    a)   Ingevoerde hoeveelheden en marktaandeel, invoerprijzen

    (41)

    Met betrekking tot de invoervolumes, het marktaandeel en de prijzen is geen nieuwe onderbouwde informatie aangetroffen of ontvangen. Om deze reden, en omdat er door geen van de belanghebbenden argumenten of bezwaren met betrekking tot het invoervolume en de invoerprijzen zijn ingebracht, worden de overwegingen 61 tot en met 63 van de voorlopige verordening definitief bevestigd.

    b)   Prijsonderbieding

    (42)

    Tijdens het voorlopige stadium van het onderzoek is bij de berekening van de prijsonderbieding een correctie voor de winstmarge (inclusief VAA-kosten) van niet-verbonden importeurs toegepast en is bovendien een correctie voor bijzondere behandelingskosten voor de importeurs in de Gemeenschap doorgevoerd in verband met de ontklontering van een gedeelte van het product voordat het kan worden doorverkocht. Op deze wijze konden het betrokken product en het door de bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigde citroenzuur in hetzelfde handelsstadium worden vergeleken. Niettemin is de gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge, die was vastgesteld op 17,42 %, na een kleine herziening van de gegevens met betrekking tot de hoogte van de correctie in verband met het handelsstadium verlaagd naar 16,54 %.

    (43)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen betoogde een communautaire producent dat de correcties in verband met het handelsstadium ook moeten worden verricht met betrekking tot de verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap, dus dat rekening moet worden gehouden met de verkoop via handelaars. In dit verband moet worden opgemerkt dat de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn gecorrigeerd in verband met het handelsstadium voordat deze werden vergeleken met de invoerprijzen van het betrokken product.

    (44)

    Van dezelfde communautaire producent kwam het verzoek om de correctie voor bijzondere behandelingskosten in verband met de ontklontering van delen van het betrokken product ook op het soortgelijke product toe te passen. Dit verzoek werd echter niet nader onderbouwd met gegevens over de specifieke kosten van deze communautaire producent en kon daarom niet worden aanvaard. Gezien het bovenstaande wordt overweging 64 van de voorlopige verordening definitief bevestigd.

    4.   Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

    a)   Algemeen

    (45)

    Enkele belanghebbenden betoogden dat de Commissie niet alle schade-indicatoren grondig had geanalyseerd en dat er daarom geen deugdelijk en volledig verband tussen de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de Chinese invoer was vastgesteld. Met name waren volgens hen de positieve ontwikkelingen van bepaalde schade-indicatoren niet beoordeeld. Opgemerkt moet worden dat hoewel sommige schade-indicatoren een positieve ontwikkeling laten zien, zoals in overweging 79 van de voorlopige verordening wordt erkend, de algemene situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap is verslechterd. Uit de lichte verbetering van de productie, de productiecapaciteit, de bezettingsgraad, het verkoopvolume en de prijsniveaus per eenheid alsmede de in overweging 76 van de voorlopige verordening genoemde toegenomen kosteneffectiviteit blijkt hoezeer de communautaire producenten zich hebben ingespannen om in de beoordelingsperiode concurrerend te blijven en van het toegenomen verbruik te profiteren. Zoals echter in overweging 68 van de voorlopige verordening is te lezen, heeft de bedrijfstak van de Gemeenschap ondanks deze inspanningen vijf procentpunten (van 54 % naar 49 %) van zijn marktaandeel verloren. Dit werd voor het grootste deel ingenomen door Chinese goedkope invoer met dumping. Als verzwarende factor moet ook worden vermeld dat de bedrijfstak van de Gemeenschap had kunnen verwachten een deel van het marktaandeel te kunnen overnemen van drie communautaire producenten van citroenzuur die in 2004 zijn gesloten. Maar de bedrijfstak van de Gemeenschap kon geen afnemers van de drie communautaire producenten overnemen en evenmin profiteren van het toegenomen verbruik. Uit deze aanzienlijke verkleining van het marktaandeel, gecombineerd met de duidelijk verslechterende financiële indicatoren — winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom — blijkt dat de algemene situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode is verslechterd en tijdens het OT een dieptepunt bereikte. Bovendien is het slinken van de voorraden in dit geval niet als een positieve ontwikkeling van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap te beschouwen. Dit gegeven is namelijk geen zinvolle indicator omdat het product door zijn aard niet lang kan worden opgeslagen.

    b)   Investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

    (46)

    Eén belanghebbende betoogde dat de investeringen op dit gebied niet constant zijn maar volgens bepaalde investeringscycli verlopen. Hoewel zelfs onder normale marktomstandigheden zeker niet elk jaar grote investeringen zijn te verwachten, is het feit dat in de hele periode geen van de twee resterende communautaire producenten aanzienlijk heeft geïnvesteerd, een aanwijzing dat door de lage winsten (die vanaf 2006 in verlies overgingen) geen grote investeringen mogelijk waren. Investeringen zijn in dit geval als een bijzonder veelzeggende schade-indicator te beschouwen.

    (47)

    Tot slot moet worden gekeken naar het vermogen van de communautaire producenten om kapitaal aan te trekken. In dit verband is uit het onderzoek gebleken dat beide communautaire producenten als gevolg van het verslechterende ondernemingsklimaat voor citroenzuur, moeite hadden om kapitaal aan te trekken.

    (48)

    Eén belanghebbende betoogde dat de klager ten minste in staat was om kapitaal voor andere producten aan te trekken, aangezien hij in februari 2007 de bouw van een nieuwe glucosefabriek had aangekondigd. In dit verband moet worden opgemerkt dat het onderzoek zich beperkt tot het vermogen om kapitaal aan te trekken voor het betrokken product, namelijk citroenzuur, en dat dit vermogen negatief lijkt te zijn beïnvloed door de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

    (49)

    Op basis van het bovenstaande wordt de in overweging 72 van de voorlopige verordening opgenomen conclusie over de investeringen van de bedrijfstak van de Gemeenschap definitief bevestigd.

    c)   Winstgevendheid en rendement van investeringen

    (50)

    Volgens één belanghebbende waren de bevindingen in overweging 73 van de voorlopige verordening niet verenigbaar met de boekhouding van beide communautaire producenten. Met name waren de genoemde buitengewone herstructureringskosten in geen van de boekhoudingen terug te vinden. Opgemerkt moet worden dat het uitzonderlijke resultaat van één communautaire producent tijdens de beoordelingsperiode enerzijds sterk is beinvloed door herstructureringsinspanningen — die in de boekhouding hetzij als kosten, hetzij als inkomsten waren opgenomen, afhankelijk van de vraag of het de toevoeging of de vrijgave van een voorziening betrof — en anderzijds door royalty’s die aan de moedermaatschappij in Zwitserland waren betaald. Daarom werd het exploitatieresultaat een betere basis voor de schadeanalyse geacht dan de nettowinst.

    (51)

    Dezelfde belanghebbende betoogde dat de boete voor concurrentiebeperkend gedrag die in 2005 aan beide moedermaatschappijen van de communautaire producenten was opgelegd, de winstsituatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap kan hebben beïnvloed. Alle effecten van de geldboete (zowel de toevoeging als de vrijgave van voorzieningen) zijn als buitengewoon resultaat geboekt. Zoals in overweging 50 wordt aangegeven, is in deze procedure het exploitatieresultaat als schade-indicator gebruikt. Daarom kan de boete die aan de communautaire producenten was opgelegd, niet van invloed zijn geweest op de in de schadeanalyse gebruikte winstsituatie. Bovendien moet worden opgemerkt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap van 2006 tot het einde van het OT verlies leed. Daarom worden de in de voorlopige verordening beschreven ontwikkelingen definitief bevestigd.

    (52)

    Verscheidene belanghebbenden wezen op een zekere tegenstrijdigheid tussen de ontwikkeling van de winstgevendheid en het rendement van investeringen. In tegenstelling tot de winstgevendheid, die was vastgesteld als de operationele winst op de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers, uitgedrukt in procenten van de omzet, werd het rendement van investeringen berekend op basis van de nettowinst, uitgedrukt in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen. Met het oog op een consistente berekening van alle schade-indicatoren is het rendement van investeringen opnieuw berekend, ditmaal op basis van de operationele winst, uitgedrukt in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen. De herziene waarden zijn als volgt:

     

    2004

    2005

    2006

    OT

    Rendement van totale investeringen

    (index)

    100

    148

    – 147

    – 207

    (53)

    De gecorrigeerde waarden laten echter dezelfde ontwikkeling zien en veranderen daarom niets aan de conclusie van overweging 74 van de voorlopige verordening, die daarom definitief wordt bevestigd.

    5.   Conclusie inzake schade

    (54)

    Aangezien er geen nieuwe onderbouwde gegevens of argumenten betreffende productie, verkochte hoeveelheid, markaandeel, verkoopprijs per eenheid, voorraden, kasstroom, werkgelegenheid, productiviteit, lonen en hoogte van de dumpingmarge zijn ontvangen, worden de bevindingen van de overwegingen 66 tot en met 71, 73, en 75 tot en met 78 van de voorlopige verordening definitief bevestigd. Bovendien zijn de gecorrigeerde cijfers voor het rendement van investeringen niet van invloed op de ontwikkelingen die in de overwegingen 73 en 74 van de voorlopige verordening zijn beschreven. Gezien de duidelijk verslechterende financiële indicatoren — winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom — in combinatie met de aanzienlijke verkleining van het marktaandeel, wordt de conclusie van overweging 81 van de voorlopige verordening, namelijk dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden, definitief bevestigd.

    F.   OORZAKELIJK VERBAND

    1.   Gevolgen van de invoer met dumping

    (55)

    Zoals reeds in overweging 42 is vermeld, werd definitief geconcludeerd dat tijdens het onderzoektijdvak het uit de VRC ingevoerde product werd verkocht tegen prijzen die de gemiddelde prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap onderboden. Na een kleine herziening van de berekeningen werd de gemiddelde onderbieding vastgesteld op 16,54 %. Deze kleine bijstelling naar beneden is niet van invloed op de conclusies over de gevolgen van de invoer met dumping in de overwegingen 83 tot en met 85 van de voorlopige verordening, die definitief worden bevestigd.

    2.   Gevolgen van andere factoren

    a)   Schade door eigen toedoen

    (56)

    Enkele importeurs betoogden dat de bedrijfstak van de Gemeenschap de schade over zichzelf had afgeroepen door een „prijs-vóór-volume”-strategie te volgen, d.w.z. dat zij alleen het topsegment van de markt bedienden en geen producten voor het lagere segment produceerden en verkochten. Volgens die importeurs had dit tot gevolg dat de bedrijfstak van de Gemeenschap niet van de toegenomen vraag naar citroenzuur in het lage marktsegment kon profiteren, hetgeen tot een afnemend marktaandeel en slechtere financiële prestaties leidde. Uit het onderzoek bleek echter dat het betrokken product en het soortgelijk product in hoofdzaak voor dezelfde doeleinden worden gebruikt en in dezelfde segmenten met elkaar concurreren (zie overweging 9) met uitzondering van één nichemarkt die slechts een klein deel van de Europese citroenzuurmarkt uitmaakt en die tot dusverre uitsluitend door de bedrijfstak van de Gemeenschap werd bediend. Het onderzoek liet zien dat de bedrijfstak van de Gemeenschap vertegenwoordigd was in het lage marktsegment. Dit argument wordt daarom niet aanvaard.

    (57)

    Bovendien beschouwden enkele belanghebbenden het feit dat tijdens de beoordelingsperiode — en vooral in 2004 en 2005, toen de bedrijfstak van de Gemeenschap betere resultaten boekte — niet was geïnvesteerd, als een factor die bijdroeg aan het verlies van marktaandeel en daarmee aan de verslechterende situatie. Uit het onderzoek is gebleken dat de bedrijfstak van de Gemeenschap niet op volle capaciteit produceerde en dat de bezettingsgraad tijdens de beoordelingsperiode stabiel was. Daarom had de productie zonder verdere investeringen kunnen worden vergroot wanneer de vraag was toegenomen. Aangezien de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens de gehele beoordelingsperiode onvoldoende was, dat wil zeggen onder de nagestreefde winstmarge, en zelfs negatief werd, is het een economisch te rechtvaardigen beslissing om geen grote bedragen in de productie van het soortgelijke product te investeren. Dit argument is daarom niet overtuigend en moet worden afgewezen.

    b)   Stijging van de grondstofkosten, stijgende energieprijzen

    (58)

    Vrijwel alle belanghebbenden herhaalden hun argument dat de eventueel vastgestelde schade was toe te schrijven aan de hervorming van de suikermarkt en de daarmee samenhangende afschaffing van de productierestituties in 2006 en/of aan de stijgende energieprijzen.

    (59)

    Eén belanghebbende wees erop dat een communautaire producent in zijn jaarverslag voor 2007 stelde dat de grondstoffen als gevolg van de Europese suikerregeling beperkt verkrijgbaar waren, hetgeen tot hogere kosten leidde. In dit verband wordt erop gewezen dat de genoemde communautaire producent geen suiker maar melasses als grondstof gebruikt en dat hiervoor, zoals in overweging 89 van de voorlopige verordening wordt vermeld, nooit productierestituties zijn toegekend. De prijsstijging van melasses was echter niet aanzienlijk, maar stemde overeen met de toename van de suikerprijs op de wereldmarkt. Met betrekking tot de situatie van de andere communautaire producent, die uitvoerig was beschreven in de overwegingen 90 tot en met 94 van de voorlopige verordening, zijn geen nieuwe of onderbouwde gegevens of argumenten ontvangen. De algemene conclusie in overweging 93, namelijk dat de hervorming van de suikersector geen aanzienlijke invloed op de kostensituatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap had, wordt definitief bevestigd.

    (60)

    Dezelfde belanghebbende betoogde dat er een verband bestond tussen de suikerprijs en de productie van biobrandstoffen, zoals bleek uit een studie van de Commissie over de oorzaken van de voedselprijzencrisis (4). In dit verband moet worden opgemerkt dat de Commissie, zoals in overweging 98 van de voorlopige verordening wordt vermeld, toegang had tot de kostengegevens van beide communautaire producenten en daarom de concrete grondstofkosten voor de productie van citroenzuur voor beide communautaire producenten kon analyseren. Een eventueel verband tussen suikerprijzen en de productie van biobrandstoffen is dan ook onderzocht en in aanmerking genomen bij de beoordeling van de gevolgen van de suikermarkthervorming in de Europese Unie en de toenemende biobrandstoffenproductie. Op basis hiervan kon worden geconcludeerd en wordt hierbij definitief bevestigd dat deze factoren geen wezenlijke invloed op de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade hadden.

    (61)

    Bovendien moet worden opgemerkt dat de kostenstijgingen van melasses, suiker of glucose of van energie, die in de voorlopige verordening worden erkend (zie overwegingen 93 en 96) niet de schade aan de bedrijfstak van de Gemeenschap hebben veroorzaakt, aangezien de bedrijfstak deze gestegen kosten in een normale marktsituatie ten minste in zekere mate aan de afnemers had kunnen doorberekenen. Uit het onderzoek bleek echter dat er steeds meer invoer met dumping plaatsvond, waardoor de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijk werden onderboden. Zoals in overweging 84 van de voorlopige verordening wordt vermeld, werden de prijzen op de communautaire markt gedrukt en kon de bedrijfstak van de Gemeenschap slechts een fractie van zijn eigen kostenstijging aan zijn afnemers doorberekenen, wat leidde tot een verslechterde financiële situatie en een verder verlies van marktaandeel.

    (62)

    Tot slot moet worden opgemerkt dat uit het onderzoek is gebleken dat de Chinese productiekosten van citroenzuur ook waren gestegen. Deze kostenstijging leidde echter niet een prijsverhoging, maar juist tot een daling van de verkoopprijzen per eenheid met zes procentpunten tijdens de beoordelingsperiode, zoals blijkt uit overweging 63 van de voorlopige verordening.

    (63)

    Op grond hiervan moeten de verzoeken worden afgewezen en worden de overwegingen 88 tot en met 99 van de voorlopige verordening definitief bevestigd.

    c)   Prijskartel van de bedrijfstak van de Gemeenschap

    (64)

    Sommige belanghebbenden herhaalden hun argument dat de Europese producenten het verlies in marktaandeel zelf hadden veroorzaakt door het citroenzuurkartel (1991-1995) waaraan de klager en de andere Europese producent deelnamen en die volgens hen de reden van de sterk gestegen invoer van Chinees citroenzuur was. Deze bewering werd niet nader onderbouwd en veranderde daarom niet de conclusie in overweging 100 van de voorlopige verordening, namelijk dat de sterke stijging van de invoer met dumping plaatshad verscheidene jaren nadat het kartel ophield te bestaan.

    (65)

    Gelet op het voorgaande wordt definitief geconcludeerd dat de gevolgen van de concurrentiebeperkende praktijken waaraan de bedrijfstak van de Gemeenschap deelnam, geen medeoorzaak zijn van de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

    d)   Wisselkoersschommelingen

    (66)

    Enkele belanghebbenden herhaalden de bewering dat de prijsdaling van het Chinese citroenzuur tijdens het OT voornamelijk was toe te schrijven aan de ongunstige wisselkoers tussen de Amerikaanse dollar en de euro, aan het feit dat de prijzen voor citroenzuur op de wereldmarkt over het algemeen worden uitgedrukt in dollars en dat het moeilijk is om de prijzen, die in de regel jaarlijks door onderhandelingen worden vastgesteld, aan de nieuwe wisselkoers aan te passen.

    (67)

    Er moet aan worden herinnerd dat in overweging 104 van de voorlopige verordening de gevolgen van koersfluctuaties als te verwaarlozen worden beschouwd, omdat zelfs indien de devaluatie van de dollar ten opzichte van de euro tussen 2004 en het OT — die na een correctie van de voorlopige rekeningen 4,97 % bedroeg — volledig buiten beschouwing zou blijven, de prijsonderbieding nog altijd meer dan 10 % zou bedragen.

    (68)

    Bijgevolg wordt definitief bevestigd dat de waardestijging van de euro ten opzichte van de USD niet sterk genoeg was om het oorzakelijke verband tussen de betrokken invoer en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade te verbreken, en dat het argument daarom moet worden verworpen.

    3.   Conclusie inzake het oorzakelijke verband

    (69)

    Omdat er geen onderbouwde nieuwe gegevens of argumenten zijn, worden de overwegingen 82 tot en met 110 van de voorlopige verordening definitief bevestigd.

    (70)

    In het licht van het bovenstaande wordt de voorlopige bevinding definitief bevestigd, namelijk dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden en de invoer met dumping uit China.

    G.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

    1.   Ontwikkelingen na het onderzoektijdvak

    (71)

    Zowel bepaalde producenten van de bedrijfstak van de Gemeenschap als de medewerkende producenten/exporteurs en importeurs merkten op dat bepaalde belangrijke ontwikkelingen na het OT in aanmerking moesten worden genomen. Er zij op gewezen dat informatie die betrekking heeft op een periode na het onderzoektijdvak, op grond van artikel 6, lid 1, van de basisverordening in de regel niet in aanmerking wordt genomen. Gezien de verklaring in de overwegingen 119 en 129 van de voorlopige verordening werd het echter bij wijze van uitzondering noodzakelijk geacht om gegevens en informatie over de periode tussen juni 2007 en juli 2008 te verzamelen.

    (72)

    Enkele belanghebbenden voerden aan dat er geen maatregelen hoefden te worden opgelegd omdat de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap als gevolg van de aanzienlijk gestegen prijzen na het OT een hoog niveau had bereikt en dat de markt zichzelf had gereguleerd. Tijdens het OT was er aantoonbaar sprake van dumping en schade, en deze schade werd in aanzienlijke mate veroorzaakt door de prijsdaling als gevolg van de invoer met dumping. Uit de invoerstatistieken blijkt dat de Chinese verkoopprijzen na het OT met slechts 12 % zijn gestegen. In vergelijking met het onderbiedingsniveau van 16,54 % dat tijdens het OT is vastgesteld, is deze stijging duidelijk onvoldoende omdat de bedrijfstak van de Gemeenschap hierdoor bij het uitblijven van antidumpingmaatregelen niet in staat zou zijn de verkoopprijs tot een houdbaar niveau te laten stijgen zonder het risico om meer klanten te verliezen. Wat het prijsniveau van de bedrijfstak van de Gemeenschap betreft, is gebleken dat de bedrijfstak erin is geslaagd zijn prijzen vanaf het eerste kwartaal van 2008 met mate te verhogen, waardoor de financiële situatie van de bedrijfstak kennelijk is verbeterd. Het tijdstip van deze prijsverhogingen valt echter nauw samen met de inleiding van deze procedure en de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap lijkt dan ook te zijn verbeterd door de potentiële antidumpingmaatregelen tegen de invoer vanuit de VRC. Daarom luidde de conclusie dat de markt zichzelf niet reguleerde, of dat de zelfregulering onvoldoende was om de oplegging van maatregelen overbodig te maken. Het argument moet daarom worden afgewezen.

    2.   Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap

    (73)

    Omdat er geen onderbouwde nieuwe gegevens of argumenten betreffende het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn ontvangen, wordt de in de overwegingen 112 tot en met 115 van de voorlopige verordening getrokken conclusie over dit aspect definitief bevestigd.

    3.   Mededinging en continuïteit van het aanbod

    (74)

    De meeste belanghebbenden herhaalden hun argument dat de oplegging van maatregelen de mededinging op de communautaire markt aanzienlijk zou verminderen en tot een duopolistische marktsituatie zou leiden. Gezien de sterke marktpositie die de Chinese producenten/exporteurs in de loop van de jaren hebben opgebouwd, wordt echter geoordeeld dat de invoering van maatregelen hen niet van de communautaire markt zou verdringen, maar slechts de gelijke mededingingsvoorwaarden zou herstellen, waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap en de Chinese producenten/exporteurs op gelijke voet met elkaar zouden kunnen concurreren. Bovendien zou een redelijke prijsstijging op de communautaire markt meer invoer aantrekken uit andere derde landen met een eigen productie, zoals Israël en Zuid-Amerika, die waarschijnlijk weinig interesse hebben om uit te voeren naar een markt met gedrukte prijzen.

    (75)

    Indien echter geen antidumpingmaatregelen zouden worden opgelegd, kan niet worden uitgesloten dat de bedrijfstak van de Gemeenschap de productie op dit specifieke gebied zou moeten stopzetten. Dit zou tot het tegengestelde scenario leiden, namelijk een dominante positie van de Chinese invoer.

    (76)

    De meeste belanghebbenden betoogden ook dat indien de invoer uit de VRC door de oplegging van maatregelen zou stoppen, de continuïteit van het aanbod in gevaar zou komen omdat de bedrijfstak van de Gemeenschap niet aan de vraag van de EU-markt kan voldoen, zelfs indien beide producenten 100 % van hun capaciteit zouden gebruiken. Deze situatie zou worden verergerd doordat de vraag naar citroenzuur naar verwachting nog toeneemt als gevolg van Verordening (EG) nr. 648/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende detergentia (5). In deze verordening verbindt de Commissie zich ertoe, het gebruik van fosfaten in detergentia te evalueren en op basis van de resultaten een voorstel voor passende maatregelen in te dienen. Naar aanleiding van deze verplichting heeft de Commissie een verslag ingediend, maar nog geen maatregelen voorgesteld. Maar zelfs indien fosfaten volledig verboden zouden worden in de reinigingsmiddelenindustrie, zouden de belangrijkste vervangingsmiddelen zeolieten zijn, en slechts in mindere mate citroenzuur.

    (77)

    Bovendien zijn verschillende feiten in tegenspraak met de veronderstelling dat de Chinese invoer daadwerkelijk zou stoppen.

    Uit de invoerstatistieken bleek dat de invoer uit de VRC tijdens de 12 maanden na het OT met 17 % is toegenomen, terwijl deze na de oplegging van voorlopige maatregelen op een aanzienlijk niveau bleef, dat kennelijk voldoende was om de continuïteit van het aanbod in de Europese Unie te verzekeren.

    Uit het onderzoek bleek dat sommige producenten/exporteurs in China enige overcapaciteit hadden, hetgeen erop wijst dat de Chinese invoer op de communautaire markt niet zal worden stopgezet, vooral niet indien de Verenigde Staten in het kader van het antidumpingonderzoek maatregelen tegen de VRC zou nemen.

    (78)

    Bovendien kondigde de bedrijfstak van de Gemeenschap passende maatregelen aan om zijn productiecapaciteit te vergroten. De klager stelde een aanzienlijke vergroting van de productiecapaciteit in het vooruitzicht. Volgens het persbericht van juli 2008 moet deze extra capaciteit vanaf medio 2009 volledig beschikbaar zijn; de eerste uitbreiding is al in januari 2009 voorzien. Dit moet ertoe bijdragen dat aan de vraag in de Europese Unie wordt voldaan. Voorts heeft de andere communautaire producent in augustus 2008 aangekondigd zijn productie-eenheid in China in het eerste kwartaal van 2009 te zullen sluiten en zich op zijn productievestiging in de Gemeenschap te zullen concentreren.

    (79)

    Bovendien zou een aantrekkelijker prijsniveau op de EU-markt waarschijnlijk ook tot meer invoer uit derde landen leiden. Met die alternatieve bronnen lijkt de continuïteit van het aanbod beter verzekerd te zijn dan indien de gebruikers alleen van het Chinese citroenzuur afhankelijk zouden zijn. In de 12 maanden na het OT is de invoer uit Israël bijvoorbeeld gestegen met 30 %.

    (80)

    Daarom lijkt het erop dat de oplegging van maatregelen de Chinese producenten/exporteurs niet van de markt zou verdringen, maar gelijke mededingingsvoorwaarden zou herstellen om zeker te zijn van alternatieve bevoorradingsbronnen.

    4.   Belang van niet-verbonden importeurs

    (81)

    Enkele belanghebbenden betoogden dat de Commissie door de steekproefmethode alleen de resultaten van de grootste importeurs in Europa ontving en daardoor geen informatie had over de gevolgen die de heffing van rechten voor de overgrote meerderheid van de kleine en middelgrote importeurs heeft. Geen van de partijen maakte echter bezwaar tegen de samengestelde steekproef en daarom wordt de steekproef als representatief voor alle importeurs beschouwd.

    (82)

    Aangezien citroenzuur gemiddeld slechts 1 % van het totale inkomen van de importeurs uitmaakt, zijn de gevolgen van een antidumpingrecht voor het algemene resultaat van de onderneming waarschijnlijk gering.

    (83)

    Omdat er van de importeurs geen nadere opmerkingen zijn ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 116 tot en met 120 van de voorlopige verordening definitief bevestigd.

    5.   Belang van de gebruikers

    (84)

    Na de instelling van de voorlopige maatregelen heeft de Commissie de mogelijke gevolgen van de maatregelen voor gebruikers nog diepgaander onderzocht. Hiertoe werd aan de gebruikers en nationale organisaties om aanvullende informatie verzocht en werd een aanvullend controlebezoek afgelegd bij één gebruiker in de Gemeenschap.

    (85)

    De ontvangen informatie bevestigt de voorlopige conclusie, die — zoals vermeld in de overwegingen 121 en 122 van de voorlopige verordening — was gebaseerd op de onvolledige antwoorden van gebruikers op een vragenlijst, en die luidt dat het aandeel van citroenzuur in de totale productiekosten van de gebruikers betrekkelijk gering is. Hoewel het aandeel van citroenzuur in de productiekosten vanzelfsprekend afhankelijk is van het product, werd vastgesteld dat het in de regel varieerde van 1 % tot 20 %. De hierboven genoemde aanvullende informatie heeft ook de voorlopige bevindingen bevestigd dat een recht ter hoogte van de onderbiedingsmarge een zeer gering effect op de productiekosten van de medewerkende gebruikers zou hebben. Na de mededeling van de definitieve bevindingen betoogden twee van de belangrijkste industriële gebruikers dat citroenzuur een groot deel van sommige van hun producten uitmaakt en dat de oplegging van rechten voor hen aanzienlijke gevolgen zou hebben. In de eerste plaats moet worden opgemerkt dat beide gebruikers een breed assortiment aan producten vervaardigen waarvoor uiteenlopende percentages citroenzuur worden gebruikt. In de tweede plaats kon op basis van de ingediende gegevens niet worden aangetoond dat deze gebruikers voornamelijk die producten verkochten waarvoor de kosten van citroenzuur een grote rol speelden. Tot slot werd dit argument niet nader onderbouwd met aanvullende gegevens. Dit argument kan daarom niet worden aanvaard.

    6.   Conclusie inzake het belang van de Gemeenschap

    (86)

    Bovenstaande aanvullende analyse over het belang van de importeurs en de gebruikers in de Gemeenschap was geen reden om de voorlopige conclusies te wijzigen. Ook al zouden de lasten in bepaalde gevallen volledig moeten worden gedragen door de gebruikers/importeurs, dan nog zijn de eventuele negatieve financiële gevolgen in elk geval te verwaarlozen. Op grond hiervan worden de conclusies met betrekking tot het belang van de Gemeenschap in de voorlopige verordening niet gewijzigd. Aangezien geen andere opmerkingen werden ingediend, worden deze conclusies definitief bevestigd.

    H.   DEFINITIEVE MAATREGELEN

    1.   Schademarge

    (87)

    Verscheidene belanghebbenden betwistten de hoogte van de voorlopig gebruikte winstmarge en betoogden dat 9 % winst buitensporig was, aangezien de bedrijfstak van de Gemeenschap dit winstpercentage tijdens de beoordelingsperiode nooit bereikte. Erkend moet worden dat slechts één communautaire producent deze winst behaalde toen er geen sprake van dumping was, namelijk in 2001, terwijl de andere hier niet in slaagde. De gebruikte methode om de schademarge te bepalen, werd daarom opnieuw onderzocht en de gewogen gemiddelde winstmarge die door beide Europese producenten in 2001 was gehaald, namelijk 6 %, werd meer geschikt geacht om als winstmarge te worden gehanteerd.

    (88)

    Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap bij afwezigheid van invoer met dumping redelijkerwijze kon verwachten een winstmarge vóór belasting van 6 % te behalen; deze winstmarge werd gebruikt voor de definitieve bevindingen.

    (89)

    De prijzen van de invoer uit de VRC werden voor het OT vergeleken met de niet-schadeveroorzakende prijs van het soortgelijke product dat door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt werd verkocht. Deze niet-schadeveroorzakende prijs werd verkregen door de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan te passen aan de aldus gecorrigeerde winstmarge. Het uit deze vergelijking resulterende verschil, uitgedrukt in procenten van de totale cif-invoerwaarde, bedroeg tussen 8,3 % en 42,7 % voor elke onderneming. Dit is minder dan de vastgestelde dumpingmarge, behalve voor één onderneming.

    2.   Definitieve maatregelen

    (90)

    Gelet op de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Gemeenschap moet overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening een definitief antidumpingrecht worden ingesteld, dat volgens de regel van het laagste recht gelijk moet zijn aan de dumpingmarge of aan de schademarge indien deze lager is. In op één na alle gevallen moet het recht bijgevolg worden vastgesteld op het niveau van de vastgestelde schademarge.

    (91)

    Op basis van het bovenstaande moeten de volgende definitieve antidumpingrechten worden toegepast:

    Producent/exporteur

    Voorgesteld antidumpingrecht

    (%)

    Anhui BBCA Biochemical Co., Ltd

    35,7

    DSM Citric Acid (Wuxi) Ltd

    8,3

    RZBC Co. Ltd

    36,8

    RZBC (Juxian) Co. Ltd

    36,8

    TTCA Co., Ltd

    42,7

    Yixing Union Biochemical Co. Ltd

    32,6

    Laiwu Taihe Biochemistry Co. Ltd

    6,6

    Weifang Ensign Industry Co. Ltd

    33,8

    Alle andere ondernemingen

    42,7

    3.   Vorm van de maatregelen

    (92)

    Tijdens het onderzoek hebben zes producenten/exporteurs in de VRC overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening een aanvaardbare prijsverbintenis aangeboden.

    (93)

    De Commissie heeft deze verbintenis bij Besluit 2008/899/EG (6) aanvaard. De Raad erkent dat de verbintenis het schadelijke effect van de dumping opheft en het gevaar van ontwijking aanzienlijk beperkt.

    (94)

    Om de Commissie en de douaneautoriteiten nog beter in staat te stellen effectief toezicht op de naleving van de verbintenissen door de ondernemingen uit te oefenen, moet, wanneer de aanvraag voor het vrije verkeer bij de douaneautoriteit wordt ingediend, de vrijstelling van het antidumpingrecht afhankelijk worden gesteld van i) de overlegging van een verbintenisfactuur, zijnde een handelsfactuur die ten minste de gegevens en de verklaring bevat die in de bijlage zijn vermeld; ii) het feit dat de ingevoerde goederen door de genoemde ondernemingen zijn vervaardigd en verzonden en door hen direct aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap zijn gefactureerd; en iii) het feit dat de bij de douane aangegeven en aangeboden goederen exact overeenstemmen met de beschrijving in de verbintenisfactuur. Wanneer niet aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, is op het ogenblik van de aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer het van toepassing zijnde antidumpingrecht verschuldigd.

    (95)

    Wanneer de Commissie ingevolge artikel 8, lid 9, van de basisverordening onder verwijzing naar specifieke transacties haar aanvaarding van een verbintenis wegens een schending opzegt en de desbetreffende verbintenisfacturen ongeldig verklaart, ontstaat op het ogenblik van de aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer een douaneschuld.

    (96)

    Importeurs moeten zich ervan bewust zijn dat op het ogenblik van de aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer een douaneschuld kan ontstaan, zoals beschreven in de overwegingen 94 en 95, ook al heeft de Commissie een verbintenis aanvaard van de fabrikant bij wie zij direct of indirect kopen; zij dienen dit als een normaal handelsrisico aan te merken.

    (97)

    Ingevolge artikel 14, lid 7, van de basisverordening moeten de douaneautoriteiten de Commissie onverwijld op de hoogte stellen wanneer zij aanwijzingen hebben dat de verbintenis wordt geschonden.

    (98)

    Om bovenstaande redenen acht de Commissie de door de producenten/exporteurs aangeboden verbintenissen aanvaardbaar en heeft zij de betrokken ondernemingen in kennis gesteld van de belangrijkste feiten, overwegingen en verplichtingen waarop de aanvaarding is gebaseerd.

    (99)

    Als de verbintenissen worden geschonden of opgezegd of als de Commissie de aanvaarding van een verbintenis opzegt, is overeenkomstig artikel 8, lid 9, automatisch het op grond van artikel 9, lid 4, van de basisverordening door de Raad ingestelde antidumpingrecht van toepassing.

    I.   DEFINITIEVE INNING VAN HET VOORLOPIGE RECHT

    (100)

    Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarge en de ernst van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, dienen de bedragen waarvoor zekerheid is gesteld uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde antidumpingrecht, definitief te worden geïnd tot het bedrag van het definitieve antidumpingrecht. Daar het definitieve recht lager is dan het voorlopige, moeten de voorlopig als zekerheid gestelde bedragen die het bedrag van het definitieve recht overschrijden, worden vrijgegeven,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van citroenzuur en trinatriumcitraat-dihydraat dat is ingedeeld onder de GN-codes 2918 14 00 en ex 2918 15 00 (Taric-code 2918150010) van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

    2.   Het definitieve antidumpingrecht, dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, voor de in lid 1 omschreven producten die door onderstaande bedrijven zijn geproduceerd, is als volgt:

    Onderneming

    Antidumpingrecht

    (%)

    Aanvullende Taric-code

    Anhui BBCA Biochemical Co. Ltd — nr. 73, Fengyuandadao Road, Bengbu 233010, provincie Anhui, VRC

    35,7

    A874

    DSM Citric Acid (Wuxi) Ltd — West Side of Jincheng Bridge, Wuxi 214024, provincie Jiangsu, VRC

    8,3

    A875

    RZBC Co. Ltd — nr. 9 Xinghai West Road, Rizhao, provincie Shandong, VRC

    36,8

    A876

    RZBC (Juxian) Co. Ltd, West Wing, Chenyang North Road, Ju, Rizhao, provincie Shandong, VRC

    36,8

    A877

    TTCA Co., Ltd — West, Wenhe Bridge North, Anqiu, provincie Shandong, VRC

    42,7

    A878

    Yixing Union Biochemical Co. Ltd — Economic Development Zone Yixing 214203, provincie Jiangsu, VRC

    32,6

    A879

    Laiwu Taihe Biochemistry Co. Ltd, No. 106 Luzhong Large East Street, Laiwu, provincie Shandong, VRC

    6,6

    A880

    Weifang Ensign Industry Co. Ltd, The West End, Limin Road, Changle, provincie Shandong, VRC

    33,8

    A882

    Alle andere ondernemingen

    42,7

    A999

    3.   Niettegenstaande lid 1 zijn de definitieve antidumpingrechten niet van toepassing op invoer die overeenkomstig artikel 2 in het vrije verkeer is gebracht.

    4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

    Artikel 2

    1.   Ingevoerde goederen die voor het vrije verkeer zijn aangegeven en zijn gefactureerd door ondernemingen waarvan de Commissie verbintenissen heeft aanvaard en wier namen zijn vermeld in Besluit 2008/899/EG, zoals dat van tijd tot tijd wordt gewijzigd, zijn vrijgesteld van de bij artikel 1 ingestelde antidumpingrechten op voorwaarde dat:

    a)

    de goederen door de genoemde ondernemingen zijn vervaardigd en verzonden en door hen direct aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Europese Unie zijn gefactureerd, en tevens

    b)

    de goederen vergezeld gaan van een geldige verbintenisfactuur, zijnde een handelsfactuur die ten minste de gegevens en de verklaring bevat die in de bijlage bij deze verordening zijn vermeld, en tevens

    c)

    de goederen die bij de douane worden aangegeven en aangeboden, exact overeenstemmen met de beschrijving in de verbintenisfactuur.

    2.   Er ontstaat een douaneschuld op het ogenblik van de aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer:

    a)

    wanneer ten aanzien van de in lid 1 beschreven ingevoerde goederen wordt vastgesteld dat aan een of meer van de in dat lid genoemde voorwaarden niet is voldaan, of

    b)

    wanneer de Commissie haar aanvaarding van de verbintenis overeenkomstig artikel 8, lid 9, van Verordening (EG) nr. 384/96 intrekt bij een verordening of besluit waarin zij naar specifieke transacties verwijst en de desbetreffende verbintenisfacturen ongeldig verklaart.

    Artikel 3

    De bedragen uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 488/2008 worden definitief geïnd tot het bedrag van het in artikel 1 van deze verordening vastgestelde definitieve recht. De als zekerheid gestelde bedragen die het bedrag van het definitieve recht overschrijden, worden vrijgegeven.

    Artikel 4

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 1 december 2008.

    Voor de Raad

    De voorzitter

    H. NOVELLI


    (1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

    (2)  PB C 205 van 4.9.2007, blz. 14.

    (3)  PB L 143 van 3.6.2008, blz. 13.

    (4)  Commissie: „The Causes of the Food Price Crisis: Sugar”, 20 mei 2008, http://ec.europa.eu/agriculture/analysis/perspevct/foodprice/sugar_en.pdf

    (5)  PB L 104 van 8.4.2004, blz. 1.

    (6)  Zie blz. 62 van dit Publicatieblad.


    BIJLAGE

    De volgende gegevens moeten worden vermeld op de door de ondernemingen opgestelde handelsfactuur die de invoer in de Gemeenschap waarop een verbintenis van toepassing is, vergezelt:

    1.

    Het opschrift „COMMERCIAL INVOICE ACCOMPANYING GOODS SUBJECT TO AN UNDERTAKING”.

    2.

    De naam van de onderneming die de handelsfactuur heeft opgesteld.

    3.

    Het nummer van de handelsfactuur.

    4.

    De datum van afgifte van de handelsfactuur.

    5.

    De aanvullende Taric-code waaronder de in de factuur vermelde goederen aan de grens van de Gemeenschap worden ingeklaard.

    6.

    Een nauwkeurige omschrijving van de goederen, met inbegrip van:

    het productcodenummer (PCN) dat in de verbintenis wordt gebruikt,

    een duidelijke omschrijving van de goederen die onder het betrokken PCN vallen,

    het productcodenummer van de onderneming (company product code of CPC),

    Taric-code,

    de hoeveelheid (in ton).

    7.

    De verkoopvoorwaarden, met inbegrip van:

    de prijs per ton,

    de betalingsvoorwaarden,

    de leveringsvoorwaarden,

    het totaalbedrag van de kortingen.

    8.

    De naam van de onderneming die als importeur in de Gemeenschap de rechtstreekse ontvanger is van de handelsfactuur die de in het kader van de verbintenis geleverde goederen vergezelt.

    9.

    De naam van de werknemer van de onderneming die de handelsfactuur heeft opgesteld en de hiernavolgende ondertekende verklaring:

    „Ondergetekende bevestigt dat de verkoop voor rechtstreekse uitvoer naar de Europese Gemeenschap van de goederen waarop deze factuur betrekking heeft, plaatsvindt in het kader en op de voorwaarden van de verbintenis die door [ONDERNEMING] werd aangeboden en door de Commissie bij Besluit 2008/899/EG werd aanvaard. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”.


    Top