Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32008D0080

    2008/80/EG: Beschikking van de Commissie van 21 december 2007 betreffende door de Republiek Oostenrijk aangemelde nationale bepalingen inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 6646) (Voor de EER relevante tekst)

    PB L 24 van 29.1.2008, p. 45–50 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2008/80(1)/oj

    29.1.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 24/45


    BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

    van 21 december 2007

    betreffende door de Republiek Oostenrijk aangemelde nationale bepalingen inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen

    (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 6646)

    (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

    (Voor de EER relevante tekst)

    (2008/80/EG)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 95, lid 6,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen (1), en met name op artikel 9, lid 3,

    Overwegende hetgeen volgt:

    I.   FEITEN EN PROCEDURE

    (1)

    Op 29 juni 2007 heeft de Republiek Oostenrijk de Commissie, ingevolge artikel 9, lid 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 842/2006 betreffende bepaalde broeikasgassen, in kennis gesteld van nationale maatregelen die in 2002 waren vastgesteld (Besluit nr. 447/2002 van de Bondsminister voor Land- en Bosbouw, Milieu- en Waterbeheer inzake verboden en beperkingen voor gedeeltelijk en volledig gefluoreerde koolwaterstoffen en zwavelhexafluoride („het HFK-PFK-SF6-besluit”), bekendgemaakt in het Bundesgesetzblatt II van 10 december 2002, gewijzigd bij Besluit nr. 139/2007 bekendgemaakt in het Bundesgesetzblatt II van 21 juni 2007.

    (2)

    In dit schrijven wijst de Oostenrijkse regering erop dat Oostenrijk zijn nationale bepalingen, die strenger zijn dan die van Verordening (EG) nr. 842/2006, tot 31 december 2012 wenst te handhaven, overeenkomstig artikel 9, lid 3, onder a), van die verordening.

    1.   EG-WETGEVING

    1.1.   ARTIKEL 95, LEDEN 4, 5 EN 6, VAN HET EG-VERDRAG

    (3)

    Artikel 95, lid 4, van het Verdrag luidt als volgt: „Wanneer een lidstaat het, nadat de Raad of de Commissie een harmonisatiemaatregel heeft genomen, noodzakelijk acht nationale bepalingen te handhaven die hun rechtvaardiging vinden in gewichtige eisen als bedoeld in artikel 30 of verband houden met de bescherming van het milieu of het arbeidsmilieu, geeft hij zowel van die bepalingen als van de redenen voor het handhaven ervan, kennis aan de Commissie.”.

    (4)

    Artikel 95, lid 5, van het Verdrag luidt als volgt: „Wanneer een lidstaat het na het nemen van een harmonisatiemaatregel door de Raad of de Commissie noodzakelijk acht, nationale bepalingen te treffen die gebaseerd zijn op nieuwe wetenschappelijke gegevens die verband houden met de bescherming van het milieu of het arbeidsmilieu vanwege een specifiek probleem dat zich in die lidstaat heeft aangediend nadat de harmonisatiemaatregel is genomen, stelt hij de Commissie voorts, onverminderd lid 4, in kennis van de voorgenomen bepalingen en de redenen voor het vaststellen ervan.”.

    (5)

    Volgens artikel 95, lid 6, keurt de Commissie binnen zes maanden na de kennisgeving de betrokken nationale bepalingen goed of wijst zij die af na te hebben nagegaan of zij al dan niet een middel tot willekeurige discriminatie, een verkapte beperking van de handel tussen lidstaten of een hinderpaal voor de werking van de interne markt vormen.

    1.2.   VERORDENING (EG) NR. 842/2006

    (6)

    Verordening (EG) nr. 842/2006 betreffende bepaalde gefluoreerde broeikasgassen (F-gassen) heeft ten doel de emissie van bepaalde F-gassen (HFK’s, PFK’s en SF6) waarop het Protocol van Kyoto betrekking heeft, te voorkomen en te beheersen.

    (7)

    De verordening bevat tevens een aantal verbodsbepalingen voor het gebruik en het op de markt brengen, wanneer kosteneffectieve alternatieven op EG-niveau beschikbaar zijn en een verbetering van de insluiting en terugwinning niet goed mogelijk is.

    (8)

    De verordening heeft twee rechtsgronden: artikel 175, lid 1, van het EG-Verdrag, voor alle bepalingen, en artikel 95 van het EG-Verdrag voor de artikelen 7, 8 en 9, gezien hun implicaties voor het vrije verkeer van goederen binnen de eengemaakte EG-markt.

    (9)

    Artikel 9 van de verordening regelt het op de markt brengen en verbiedt met name het op de markt brengen van een aantal producten en apparaten die F-gassen bevatten die onder het toepassingsgebied van de verordening vallen of waarvan de werking op zulke gassen berust. Bovendien is bij lid 3, onder a), van dat artikel bepaald dat lidstaten die vóór 31 december 2005 nationale bepalingen hebben vastgesteld die verder gaan dan het bepaalde in het artikel en die onder het toepassingsgebied van de verordening vallen, deze bepalingen tot en met 31 december 2012 mogen handhaven. Overeenkomstig lid 3, onder b), van dat artikel moeten dergelijke nationale bepalingen, onder opgave van redenen, bij de Commissie worden aangemeld en mogen deze niet in strijd zijn met het Verdrag.

    (10)

    De verordening is vanaf 4 juli 2007 van toepassing, behalve artikel 9 en bijlage II die vanaf 4 juli 2006 van toepassing zijn.

    2.   AANGEMELDE NATIONALE BEPALINGEN

    (11)

    De door Oostenrijk aangemelde nationale bepalingen werden ingevoerd bij Besluit nr. 447/2002 van 10 december 2002 en gewijzigd bij Besluit nr. 139/2007 van 21 juni 2007.

    (12)

    Besluit nr. 447/2002, gewijzigd bij Besluit nr. 139/2007 (hierna „het besluit” genoemd) heeft betrekking op onder het Protocol van Kyoto vallende broeikasgassen, waarvan de meeste een hoog aardopwarmingsvermogen hebben, namelijk fluorkoolwaterstoffen (HFK’s), perfluorkoolwaterstoffen (PFK’s) en zwavelhexafluoride (SF6); doel van het besluit was ervoor te zorgen dat Oostenrijk de streefcijfers voor de vermindering van de uitstoot kon halen.

    (13)

    Het besluit verbiedt het in de handel brengen en het gebruik van de bovengenoemde broeikasgassen en het gebruik ervan in bepaalde apparatuur, systemen en producten, tenzij ze gebruikt worden voor onderzoek, ontwikkeling en analyse. Nadere bepalingen over verboden en de voorwaarden voor toelaatbaarheid zijn opgenomen in de paragrafen 4 tot en met 17 van het besluit.

    (14)

    Bij de wijziging van 2007 is rekening gehouden met het feit dat het Oostenrijkse Grondwettelijk Hof (bij arresten van 9 juni en 1 december 2005, bekendgemaakt in het Bundesgesetzblatt van respectievelijk 9 augustus 2005 en 24 februari 2006) de grenswaarde van aardopwarmingsvermogen 3 000 voor HFK’s, als bepaald in artikel 12, lid 2, regel 3, van Besluit nr. 447/2002 en de uitzonderingsclausule in artikel 12, lid 2, regel 3, onder a), nietig heeft verklaard omdat zij onwettig zijn.

    (15)

    Bij de wijziging van 2007 werden de beperkingen in de koel- en klimaatregelingsector versoepeld om het besluit in overeenstemming te brengen met Verordening (EG) nr. 842/2006. Het gewijzigde ministerieel besluit is niet langer van toepassing op mobiele koel- en klimaatregelingsystemen. Wat vaste toepassingen betreft, gelden de verbodsbepalingen alleen voor kleine elektrische apparaten met een koelmiddelvulling van ten hoogste 150 g en voor autonome apparaten met een koelmiddelvulling van ten minste 20 kg. Voor andere toepassingen zijn technische parameters vastgelegd om ervoor te zorgen dat niet meer koelmiddelen worden gebruikt dan volgens de huidige stand van de techniek nodig is. Ook zijn wijzigingen aangebracht in de regels inzake HFK-bevattende spuitbussen en het gebruik van SF6 om deze in overeenstemming te brengen met de EG-wetgeving.

    (16)

    Bij schrijven van 1 augustus 2007 heeft de Commissie de Oostenrijkse regering meegedeeld dat zij de kennisgeving had ontvangen en dat de termijn van zes maanden voor de beoordeling, overeenkomstig artikel 95, lid 6, een dag na ontvangst, dat wil zeggen op 30 juni 2007, was ingegaan.

    (17)

    Bij schrijven van 12 oktober 2007 heeft de Commissie de andere lidstaten van de kennisgeving op de hoogte gebracht en verzocht eventuele opmerkingen binnen 30 dagen toe te zenden. De Commissie heeft ook een bericht over de kennisgeving gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) om andere belanghebbenden te informeren over de nationale bepalingen die Oostenrijk wenst te handhaven en de redenen die het land daarvoor aanvoert.

    II.   BEOORDELING

    1.   ONTVANKELIJKHEID

    (18)

    Onderhavige kennisgeving is overeenkomstig Verordening (EG) nr. 842/2006 onderzocht in het licht van artikel 95, leden 4 en 5, van het EG-Verdrag.

    (19)

    Artikel 95, lid 4, heeft betrekking op gevallen waarin een lidstaat, na de vaststelling van een harmonisatiemaatregel, het nodig acht nationale bepalingen te handhaven om redenen van de in artikel 30 bedoelde gewichtige eisen of in verband met de bescherming van het milieu of het arbeidsmilieu.

    (20)

    Daar het in 2002 vastgestelde besluit in 2007 is gewijzigd, moet worden onderzocht of artikel 95, lid 5, van toepassing is op de bepalingen van het besluit die na de vaststelling van Verordening (EG) nr. 842/2006 werden gewijzigd. Indien deze bepalingen de inhoud hadden gewijzigd van bepalingen die reeds in werking waren getreden voor het harmonisatiebesluit, hadden zij, alvorens te worden vastgesteld, bij de Commissie moeten worden aangemeld en gemotiveerd om redenen van nieuwe wetenschappelijke kennis of van een specifiek probleem voor die lidstaat dat na de vaststelling van de harmonisatiemaatregel was gerezen.

    (21)

    Bij onderzoek van het besluit tot wijziging is gebleken dat bij de in 2007 ingevoerde wijzigingen bepalingen zijn geschrapt (punten 10 en 12 van het besluit tot wijziging), hun toepassingsgebied tot meer specifieke producten of toepassingen is beperkt zonder dat nieuwe eisen zijn toegevoegd (punten 1, 3 en 10 van het besluit tot wijziging) en mogelijkheden zijn toegevoegd om van de bij het besluit van 2002 ingevoerde beperkingen af te wijken (punten 6 en 7 van het besluit tot wijziging). Voorts werd in het besluit tot wijziging naar Verordening (EG) nr. 842/2006 verwezen en werden expliciet eisen ingevoerd met inachtneming van de harmonisatiemaatregelen (punten 1, 8 en 9 van dat besluit).

    (22)

    Er werden geen bepalingen aangetroffen die de inhoud van de maatregelen die in werking waren getreden vóór de goedkeuring van de harmonisatiemaatregel zodanig wijzigden dat deze aanvullende beperkingen inhielden. Deze wijziging hield dus geen nieuwe maatregelen in die als strenger dan die van Verordening (EG) nr. 842/2006 moeten worden beschouwd, maar beperkte de gevolgen ervan voor de interne markt. Daarom moet artikel 95, lid 4, voor de beoordeling van alle bepalingen van het besluit worden toegepast, ook op die welke in 2007 werden gewijzigd.

    (23)

    Het besluit blijft echter strengere bepalingen bevatten dan Verordening (EG) nr. 842/2006, daar het een verbod bevat op de invoer, de verkoop en het gebruik van nieuwe producten die F-gassen bevatten vanaf 1 januari 2006 en een verbod op de invoer, de verkoop en het gebruik van F-gassen, nieuw en teruggewonnen, vanaf 1 januari 2006, terwijl de verordening een minder beperkend verbod op het op de markt brengen bevat, daar zij uitsluitend van toepassing is op de in bijlage II genoemde producten. Voorts beperkt de verordening uitsluitend het gebruik van SF6, terwijl het Oostenrijkse besluit ook het gebruik van HFK’s en PFK’s beperkt. Omdat het besluit verder gaat qua beperkingen van het op de markt brengen en van het gebruik, is het strenger dan de EG-wetgeving die momenteel van toepassing is.

    (24)

    Oostenrijk voert aan dat de betrokken wetgeving noodzakelijk is om aan zijn verplichtingen krachtens het Protocol van Kyoto te voldoen, namelijk om ervoor te zorgen dat de totale uitstoot van broeikasgassen in 2012 13 % lager is dan in 1990, hetgeen een gecoördineerde inspanning nodig maakt om alle bronnen van broeikasgassen aan te pakken.

    (25)

    Of het besluit in overeenstemming is met het Verdrag is onderzocht overeenkomstig artikel 95, leden 4 en 6, waarbij Verordening (EG) nr. 842/2006 in aanmerking werd genomen. Volgens artikel 95, lid 4, moet de kennisgeving vergezeld gaan van een opgave van de redenen waarom een of meer gewichtige eisen als bedoeld in artikel 30 aanwezig worden geacht of waarom het gaat om de bescherming van het milieu of het arbeidsmilieu.

    (26)

    In het licht van het voorgaande is de Commissie van oordeel dat het verzoek van Oostenrijk tot handhaving van zijn nationale bepalingen inzake bepaalde industriële broeikasgassen ontvankelijk is krachtens artikel 95, lid 4, van het EG-Verdrag.

    2.   BEOORDELING TEN GRONDE

    (27)

    Overeenkomstig artikel 95, lid 4, en lid 6, eerste alinea, van het EG-Verdrag moet de Commissie nagaan of is voldaan aan alle in dat artikel genoemde voorwaarden waarop een lidstaat nationale bepalingen mag handhaven die afwijken van een EG-harmonisatiemaatregel. Die nationale bepalingen moeten hun rechtvaardiging vinden in gewichtige eisen als bedoeld in artikel 30 van het Verdrag of verband houden met de bescherming van het milieu of het arbeidsmilieu, mogen niet een middel tot willekeurige discriminatie, een verkapte beperking van de handel tussen lidstaten of een onnodige of onevenredige belemmering voor de werking van de interne markt zijn.

    2.1.   BEWIJSLAST

    (28)

    De Commissie moet bij het onderzoek of de op grond van artikel 95, lid 4, aangemelde nationale bepalingen gerechtvaardigd zijn, de door de betrokken lidstaat opgegeven redenen als basis nemen. Volgens het EG-Verdrag moet de lidstaat die het verzoek indient dus het bewijs leveren dat de handhaving van de nationale maatregelen gerechtvaardigd is.

    2.2.   RECHTVAARDIGING OP GROND VAN DE IN ARTIKEL 30 BEDOELDE GEWICHTIGE EISEN OF DE BESCHERMING VAN HET MILIEU OF HET ARBEIDSMILIEU

    2.2.1.   Standpunt van Oostenrijk

    (29)

    Ter rechtvaardiging van de handhaving van hun nationale bepalingen verwijzen de Oostenrijkse autoriteiten naar de verplichtingen van Oostenrijk in het kader van het Protocol van Kyoto. Het besluit was bedoeld als een bijdrage tot het nakomen van de verplichting de uitstoot tegen 2012 met 13 % te verlagen ten opzichte van 1990, hetgeen overeenstemt met een uitstoot van ten hoogste 67 miljoen ton CO2-equivalent.

    (30)

    Oostenrijk heeft een uit mei 2006 daterende studie voorgelegd „Onderzoek van de laatste technische ontwikkelingen in geselecteerde toepassingen van gefluoreerde gassen met aardopwarmingsvermogen”. Volgens de studie zijn de F-gassen waarop het besluit van toepassing is sinds 2003 verantwoordelijk voor meer dan 2 % van de uitstoot van broeikasgassen in Oostenrijk en er werd verwacht dat dit aandeel omstreeks 2010 zou zijn verdubbeld. Daarom maakte het besluit deel uit van de nationale klimaatstrategie.

    (31)

    De Oostenrijkse regering is van oordeel dat het besluit ten doel heeft het milieu te beschermen en dat het noodzakelijk en evenredig is in termen van preventie en vermindering van de uitstoot van gefluoreerde gassen. Daarom is het in haar oordeel niet in strijd met het Verdrag.

    2.2.2.   Beoordeling van het standpunt van Oostenrijk

    (32)

    Na de door Oostenrijk verstrekte informatie te hebben onderzocht, is de Commissie van oordeel dat het verzoek om strengere bepalingen te mogen handhaven dan die welke zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 842/2006, met name nadat die bepalingen meer in overeenstemming zijn gebracht met die van de verordening, om de volgende redenen niet in strijd is met het verdrag.

    (33)

    Besluit nr. 447/2002 was het onderwerp van een inbreukprocedure die in 2004 door de Commissie werd ingeleid, dat wil zeggen voordat Verordening (EG) nr. 842/2006 in werking trad. In het schrijven van de Commissie aan Oostenrijk waarin zij Oostenrijk officieel in gebreke stelde, heeft zij erop gewezen dat het verbod op HFK’s in koel- en klimaatregelingsystemen als onevenredig kon worden beschouwd, omdat deze systemen gesloten systemen zijn en zolang deze goed functioneren en voor een goed onderhoud en terugwinning wordt gezorgd, kan het vrijkomen van HFK’s tot een minimum worden beperkt.

    (34)

    Deze procedure was gebaseerd op de artikelen 28 tot 30 van het EG-Verdrag. Na de vaststelling van Verordening (EG) nr. 842/2006 en de kennisgeving van strengere nationale maatregelen door Oostenrijk op grond van artikel 9, lid 3, van die verordening, werd de inbreukprocedure beëindigd.

    (35)

    In de ingebrekestelling ging de Commissie ervan uit dat de Oostenrijkse maatregelen om de volgende redenen in strijd konden zijn met artikel 28 van het EG-Verdrag: Op de eerste plaats leek het verbod op het gebruik van HFK’s als koelmiddel onnodig en onevenredig om te komen tot een passende vermindering, met redelijke en doelmatige middelen, van het vrijkomen van broeikasgassen in het belang van het milieu. Op de tweede plaats, wat het gebruik van HFK’s als brandblusmiddel betrof, was de Commissie van oordeel dat de bij het besluit vastgestelde aardopwarmingsdrempel een willekeurige discriminatie kon inhouden tegen producten uit andere lidstaten.

    (36)

    Deze punten van zorg zijn weggenomen door de wijzigingen die bij Besluit nr. 139/2007 zijn ingevoerd. Bij de wijziging van het besluit in 2007 werden sommige verbodsbepalingen opgeheven of versoepeld, waardoor de aangemelde maatregelen geen belemmering meer vormen voor de werking van de interne markt, zoals bij artikel 95, lid 6, van het EG-Verdrag is vereist.

    (37)

    Wat het gebruik van HFK’s in koel- en klimaatregelingsapparatuur en -toepassingen betreft, is de verbodsbepaling zodanig gewijzigd dat deze niet meer van toepassing is op apparatuur die gebruikt wordt voor het koelen van computers, ongeacht de hoeveelheid koelmiddelvulling; op apparatuur met ten minste 150 g en ten hoogste 20 kg koelmiddelvulling; op autonome installaties met een koelmiddelvulling van ten hoogste 20 kg, op compacte installaties met een koelmiddelvulling van 0,5 kg per kw en op grote onderling verbonden vaste installaties met een koelmiddelvulling tot 100 kg. Het verbod is dus niet van toepassing op de meeste koel- en klimaatregelingssystemen. Bij het invoeren van deze wijzigingen is rekening gehouden met de studie van mei 2006 die aan de Commissie is toegezonden. Het verbod op het gebruik van HFK’s als brandblusmiddel werd bij de wijziging opheven.

    2.2.2.1.   Rechtvaardiging om milieuredenen

    (38)

    Bij het Protocol van Kyoto heeft de Europese Gemeenschap zich ertoe verbonden de uitstoot van broeikasgassen in alle lidstaten tezamen in de periode 2008-2012 met ten minste 8 % te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. Bij de daaropvolgende besprekingen binnen de Europese Gemeenschap heeft Oostenrijk zich ertoe verbonden zijn totale uitstoot van broeikasgassen in deze periode met 13 % te verminderen (3).

    (39)

    Het besluit is een onderdeel van de strategie van Oostenrijk om zijn uitstootstreefcijfer te halen overeenkomstig het Protocol van Kyoto en de overeenkomst inzake de lastenverdeling binnen de EG.

    (40)

    Deze strategie heeft betrekking op alle bronnen van broeikasgasuitstoot die onder het Protocol van Kyoto vallen. Maatregelen in verband met F-gassen maken daarom deel uit van de inspanningen van Oostenrijk om aan zijn verplichtingen te voldoen. Indien geen verdere maatregelen worden genomen, zal de uitstoot van deze F-gassen, met het toenemende gebruik van koelsystemen, naar raming in 2010 zijn verdubbeld, ook als gevolg van de geleidelijke stopzetting van het gebruik van HCFK’s in koelsystemen op grond van Verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken (4).

    (41)

    Gelet op het voorgaande is de Commissie van oordeel dat de door Oostenrijk aangevoerde argumenten in verband met het milieu, namelijk het verminderen en voorkomen van de uitstoot van gefluoreerde gassen, redelijk en geldig zijn.

    2.2.2.2.   Relevantie en evenredigheid van het Oostenrijkse besluit in verband met de doelstelling van een verdere vermindering van gefluoreerde broeikasgassen:

    (42)

    Om de uitstoot van F-gassen verder te verminderen en te voorkomen, heeft Oostenrijk in 2002 reeds besloten te kiezen voor selectieve verboden om nieuwe apparatuur op de markt te brengen. Dit besluit was gebaseerd op onderzoeken naar het bestaan en de beschikbaarheid van F-gasvrije alternatieven. De maatregelen zijn in 2006 geëvalueerd, rekening houdend met nieuwe wetenschappelijke en technische inzichten en ontwikkelingen en de door de Commissie naar voren gebrachten punten van zorg, wat evenredigheid betrof.

    (43)

    Ook wordt eraan herinnerd dat nationale bepalingen, volgens artikel 9, lid 3, onder a) van Verordening (EG) nr. 842/2006, slechts tot en met 31 december 2012 kunnen worden gehandhaafd en dat bijgevolg, mede gezien het feit dat in de kennisgeving van Oostenrijk naar dit artikel wordt verwezen, het besluit slechts voor een beperkte periode van toepassing zou zijn.

    (44)

    Volgens het besluit kunnen uitzonderingen worden gemaakt wanneer blijkt dat er geen alternatieven zijn voor het gebruik van HFK’s in schuim en schuimbevattende producten. Voorts zijn de mogelijkheden uitgebreid om HFK’s te gebruiken in nieuwe soorten spuitbussen die voor de export zijn bestemd.

    (45)

    Hoewel het besluit gevolgen heeft voor het vrije verkeer van goederen binnen de Europese Gemeenschap, trekt de Commissie uit het vorenstaande toch de conclusie dat het besluit vanuit milieustandpunt gerechtvaardigd is en rekening houdt met de gevolgen van de voorgenomen verboden voor de interne markt, des te meer omdat het gebaseerd is op een onderzoek naar het bestaan en de beschikbaarheid van alternatieven in de bijzondere omstandigheden die zich in Oostenrijk voordoen en omdat uitzonderingen kunnen worden toegestaan.

    2.3.   AFWEZIGHEID VAN WILLEKEURIGE DISCRIMINATIE EN VAN VERKAPTE HANDELSBEPERKINGEN TUSSEN LIDSTATEN

    (46)

    Overeenkomstig artikel 95, lid 6, van het EG-Verdrag keurt de Commissie de betrokken nationale bepalingen goed of wijst zij deze af na te hebben nagegaan of zij geen middel zijn tot willekeurige discriminatie of een verkapte beperking van de handel tussen lidstaten.

    (47)

    Opgemerkt wordt dat een verzoek uit hoofde van artikel 95, lid 4, van het EG-Verdrag moet worden getoetst aan de voorwaarden van zowel lid 4 als lid 6 van dat artikel. Is aan één van die voorwaarden niet voldaan, dan moet het verzoek worden afgewezen en behoeft niet te worden onderzocht of aan de andere voorwaarden is voldaan.

    (48)

    De aangemelde nationale bepalingen zijn algemeen en zijn zowel van toepassing op binnenlandse als op ingevoerde goederen. Nadat de voorschriften inzake het gebruik van HFK’s in overeenstemming zijn gebracht met Verordening (EG) nr. 842/2006, zijn er geen aanwijzingen dat de aangemelde nationale bepalingen als een middel tot willekeurige discriminatie tussen bedrijven in de Europese Gemeenschap kunnen worden gebruikt.

    (49)

    Wat de beperkingen op de aankoop uit andere EER-staten betreft, waaronder de lidstaten van de Europese Unie, wordt ervan uitgegaan dat deze bepalingen, binnen het toepassingsgebied van het besluit, een gelijke behandeling van alle stoffen of producten ten doel hebben, ongeacht hun oorsprong, dat wil zeggen of zij nu in het binnenland zijn vervaardigd, zijn ingevoerd of op de interne markt aangekocht. Goederen uit landen buiten de EER worden gedekt door de bepalingen inzake het op de markt brengen. Dit geldt ook voor goederen die zijn aangekocht in een EER-staat die geen lid is van de Europese Unie. Voor deze goederen is het besluit gebaseerd op twee verschillende elementen van de bepaling, daar de transactie zowel een op de markt brengen als een aankoop in een EER-staat inhoudt. Dit zou echter niet leiden tot een discriminerende behandeling van die goederen.

    (50)

    Het besluit is gericht op de bescherming van het milieu. Er zijn geen aanwijzingen dat het besluit, in bedoeling of uitvoering, tot willekeurige discriminatie zal leiden of een verkapte handelsbelemmering zal vormen.

    (51)

    De Commissie is van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat de door de Oostenrijkse autoriteiten aangemelde nationale bepalingen, de nagestreefde doelen in aanmerking genomen, een onevenredige belemmering vormen voor de werking van de interne markt.

    III.   CONCLUSIE

    (52)

    Gelet op het voorgaande is de Commissie van oordeel dat het op 29 juni 2007 door Oostenrijk ingediende verzoek om tot en met 31 december 2012 nationale bepalingen te mogen handhaven die strenger zijn dan die van Verordening (EG) nr. 842/2006 wat het op de markt brengen van producten en apparaten betreft die F-gassen bevatten of waarvan de werking op F-gassen berust, ontvankelijk is.

    (53)

    Voorts is de Commissie van oordeel dat de in 2002 vastgestelde, en in 2007 gewijzigde bepalingen:

    tegemoet komen aan behoeften inzake de bescherming van het milieu;

    rekening houden met het bestaan en de technische en economische beschikbaarheid van alternatieven voor de verboden toepassingen in Oostenrijk en waarschijnlijk slechts beperkte economische gevolgen zullen hebben,

    geen middel tot willekeurige discriminatie zijn,

    geen verkapte beperking van de handel tussen lidstaten vormen, en

    daarom niet in strijd zijn met het Verdrag.

    De Commissie is dan ook van mening dat zij kunnen worden gehandhaafd.

    Opgemerkt wordt echter dat de uitzonderingen die zijn opgenomen in punt 8, onder 2), van het besluit na 4 juli 2008 niet kunnen worden toegestaan voor ééncomponentschuimen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 842/2006, artikel 9, lid 1 en bijlage II, tenzij het erom gaat aan nationale veiligheidsnormen te voldoen,

    HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

    Artikel 1

    De nationale bepalingen inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen die de Republiek Oostenrijk bij schrijven van 29 juni 2007 heeft aangemeld bij de Commissie en die strenger zijn dan die van Verordening (EG) nr. 842/2006 wat het op de markt brengen van producten en apparatuur betreft die F-gassen bevatten of waarvan de werking op F-gassen berust, worden goedgekeurd. De Republiek Oostenrijk mag deze tot en met 31 december 2012 handhaven.

    Artikel 2

    Deze beschikking is gericht tot de Republiek Oostenrijk.

    Gedaan te Brussel, 21 december 2007.

    Voor de Commissie

    Stavros DIMAS

    Lid van de Commissie


    (1)  PB L 161 van 14.6.2006, blz. 1.

    (2)  PB C 245 van 19.10.2007, blz. 4.

    (3)  Beschikking 2002/358/EG van de Raad van 25 april 2002 betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke nakoming van de in dat kader aangegane verplichtingen (PB L 130 van 15.5.2002, blz.1).

    (4)  PB L 244 van 29.9.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 899/2007 van de Commissie (PB L 196 van 28.7.2007, blz. 24).


    Top