Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62020TN0391

    Zaak T-391/20: Beroep ingesteld op 17 juni 2020 — Stena Line Scandinavia/Commissie

    PB C 279 van 24.8.2020, p. 46–47 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    24.8.2020   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 279/46


    Beroep ingesteld op 17 juni 2020 — Stena Line Scandinavia/Commissie

    (Zaak T-391/20)

    (2020/C 279/61)

    Procestaal: Engels

    Partijen

    Verzoekende partij: Stena Line Scandinavia AB (Göteborg, Zweden) (vertegenwoordiger: L. Sandberg-Mørch, advocaat)

    Verwerende partij: Europese Commissie

    Conclusies

    nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie van 20 maart 2020 inzake de staatssteun SA.39078 — 2019/C (ex 2014/N) die Denemarken aan Femern A/S heeft verleend;

    verwijzing van de Commissie in de kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

    1.

    Eerste middel: de Commissie heeft artikel 107, lid 1, VWEU en artikel 1, onder d) en e), van verordening (EU) 2015/1589 van de Raad (1) geschonden door (i) alle staatsgaranties en -leningen die krachtens de bouwwet werden toegekend aan te merken als één enkele steun “ad hoc”; en door (ii) een kapitaalinjectie en alle staatsgaranties en -leningen die krachtens de planningswet werden toegekend aan te merken als nog één enkele steun “ad hoc”, terwijl elke staatslening en -garantie een afzonderlijke steunmaatregel “ad hoc” vormt die individueel aan de Commissie ter kennis werd gebracht op het ogenblik dat de voorwaarden voor elke staatslening en -garantie werden overeengekomen tussen Femern A/S en de Deense autoriteiten.

    2.

    Tweede middel: de Commissie heeft artikel 107, lid 3, onder b), VWEU en de mededeling inzake projecten van gemeenschappelijk Europees belang (hierna: “mededeling inzake PGB’s”) (2) geschonden door het recht onjuist toe te passen en kennelijke beoordelingsfouten te maken, door te oordelen dat de steun verenigbaar is met de interne markt. Dit middel valt uiteen in vier onderdelen:

    ten eerste voert de verzoekende partij aan dat de Commissie een fout heeft gemaakt door ten onrechte vast te stellen dat de vaste verbinding van Europees belang is;

    ten tweede wordt aangevoerd dat de Commissie een fout heeft gemaakt door vast te stellen dat de steun noodzakelijk is, aangezien de steun geen stimulerend effect heeft en niet voldoet aan de in de mededeling inzake PGB’s omschreven voorwaarden voor het nulscenario en het bestaan van alternatieve projecten. De Commissie heeft zich in het bestreden besluit ook ten onrechte gebaseerd op een onjuist lage interne opbrengstvoet (IRR); zij berekende die immers op basis van een zeer korte levensduur van het project van 40 jaar, hetgeen niet overeenstemt met de werkelijke levensduur van de infrastructuur, d.w.z. de periode waarin Femern A/S de vaste verbinding economisch zal kunnen exploiteren;

    ten derde voert de verzoekende partij aan dat de Commissie een fout heeft gemaakt door te beslissen dat de steun proportioneel is, aangezien de steun een onbeperkte duurtijd heeft. De Commissie heeft ook een aantal kennelijke fouten gemaakt in de analyse van de financieringskloof. De Commissie heeft zich ten onrechte gebaseerd op de bovengenoemde zeer korte levensduur van het project, hetgeen resulteerde in een hoger aandeel kosten in vergelijking met de opbrengsten uit de exploitatie van de vaste verbinding; de Commissie heeft de geraamde opbrengsten van Femern A/S onderschat en de geraamde kosten overschat, in het bijzonder door de exploitatiekosten op te nemen in de berekening van de financieringskloof. Ten slotte besluit de Commissie ten onrechte dat het steunbestanddeel bestaat in de interestvoet die Femern A/S betaalt aan de Deense Staat, terwijl het steunbestanddeel bestaat in het volledige bedrag van de staatsleningen en het bedrag van de door de staatsgaranties gedekte leningen omdat geen enkele privé-investeerder bereid was in het project te investeren zonder aanzienlijke staatssteun;

    ten vierde wordt aangevoerd dat de Commissie ten onrechte tot de slotsom is gekomen dat de steun geen ongewenste concurrentieverstoring veroorzaakt aangezien de steun ertoe leidt dat voor Femern A/S een machtspositie wordt gecreëerd in de relevante markt, er overcapaciteit wordt gecreëerd, en Femern A/S in staat is prijzen toe te passen die beneden de kostprijs liggen. De Commissie heeft niet erkend dat deze negatieve effecten zwaarder wegen dan de door de steun veroorzaakte positieve effecten.


    (1)  Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB 2015, L 248, blz. 9).

    (2)  Mededeling van de Commissie — Criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid met de interne markt van staatssteun ter bevordering van de verwezenlijking van belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang (PB 2014, C 188, blz. 4).


    Top