Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62019CA0024

    Zaak C-24/19: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 25 juni 2020 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad voor Vergunningsbetwistingen — België) — A e.a. / Gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar van het departement Ruimte Vlaanderen, afdeling Oost-Vlaanderen [Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2001/42/EG – Milieueffectbeoordeling – Stedenbouwkundige vergunning voor de bouw en exploitatie van windturbines – Artikel 2, onder a) – Begrip “plannen en programma’s” – Voorwaarden voor de verlening van de vergunning die zijn neergelegd in een besluit en een omzendbrief – Artikel 3, lid 2, onder a) – Nationale handelingen die een kader vormen voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor projecten – Ontbreken van een milieubeoordeling – Handhaving van de gevolgen van nationale handelingen en van de op basis daarvan verleende vergunningen wanneer is gebleken dat die handelingen onverenigbaar zijn met het Unierecht – Voorwaarden]

    PB C 279 van 24.8.2020, p. 8–9 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    24.8.2020   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 279/8


    Arrest van het Hof (Grote kamer) van 25 juni 2020 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad voor Vergunningsbetwistingen — België) — A e.a. / Gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar van het departement Ruimte Vlaanderen, afdeling Oost-Vlaanderen

    (Zaak C-24/19) (1)

    (Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2001/42/EG - Milieueffectbeoordeling - Stedenbouwkundige vergunning voor de bouw en exploitatie van windturbines - Artikel 2, onder a) - Begrip “plannen en programma’s” - Voorwaarden voor de verlening van de vergunning die zijn neergelegd in een besluit en een omzendbrief - Artikel 3, lid 2, onder a) - Nationale handelingen die een kader vormen voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor projecten - Ontbreken van een milieubeoordeling - Handhaving van de gevolgen van nationale handelingen en van de op basis daarvan verleende vergunningen wanneer is gebleken dat die handelingen onverenigbaar zijn met het Unierecht - Voorwaarden)

    (2020/C 279/11)

    Procestaal: Nederlands

    Verwijzende rechter

    Raad voor Vergunningsbetwistingen

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partijen: A, B, C, D, E

    Verwerende partij: Gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar van het departement Ruimte Vlaanderen, afdeling Oost-Vlaanderen

    in tegenwoordigheid van: Organisatie voor Duurzame Energie Vlaanderen VZW

    Dictum

    1)

    Artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s moet aldus worden uitgelegd dat het begrip “plannen en programma’s” ook ziet op een besluit en een omzendbrief die zijn vastgesteld door de regering van een gefedereerde eenheid van een lidstaat en die elk verschillende bepalingen bevatten over de bouw en exploitatie van windturbines.

    2)

    Artikel 3, lid 2, onder a), van richtlijn 2001/42 moet aldus worden uitgelegd dat een besluit en een omzendbrief die elk verschillende bepalingen bevatten over de bouw en exploitatie van windturbines, waaronder maatregelen inzake slagschaduw, veiligheid en geluidsnormen, plannen en programma’s vormen waarvoor volgens die bepaling een milieubeoordeling moet worden verricht.

    3)

    Indien blijkt dat een milieubeoordeling in de zin van richtlijn 2001/42 had moeten worden verricht voorafgaand aan de vaststelling van het besluit en de omzendbrief die de grondslag vormen voor een bij een nationale rechter aangevochten vergunning voor de bouw en exploitatie van windturbines, en deze handelingen en vergunning dus niet verenigbaar zijn met het Unierecht, mag die rechter de gevolgen van deze handelingen en vergunning slechts handhaven indien het interne recht dit toestaat in het kader van het bij hem aanhangige geding en de nietigverklaring van de vergunning aanzienlijke gevolgen zou kunnen hebben voor de elektriciteitsvoorziening in de hele lidstaat in kwestie. Een dergelijke handhaving mag bovendien niet langer duren dan strikt noodzakelijk is om een einde te maken aan die onrechtmatigheid. Het staat in voorkomend geval aan de verwijzende rechter om dit te beoordelen in het hoofdgeding.


    (1)  PB C 139 van 15.4.2019.


    Top