EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CA0407

Zaak C-407/16: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 26 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa — Letland) — „Aqua Pro” SIA / Valsts ieņēmumu dienests [Prejudiciële verwijzing — Douane-unie — Communautair douanewetboek — Artikel 220, lid 1 en lid 2, onder b) — Navordering van rechten bij invoer of uitvoer — Begrip „boeking van invoerrechten” — Besluit van de bevoegde douaneautoriteit — Termijn voor de indiening van een verzoek om terugbetaling of kwijtschelding — Verplichting om de zaak naar de Europese Commissie te verwijzen — Bewijsgegevens in geval van een beroep tegen een besluit van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van invoer]

PB C 437 van 18.12.2017, p. 11–12 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

18.12.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 437/11


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 26 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa — Letland) — „Aqua Pro” SIA / Valsts ieņēmumu dienests

(Zaak C-407/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Douane-unie - Communautair douanewetboek - Artikel 220, lid 1 en lid 2, onder b) - Navordering van rechten bij invoer of uitvoer - Begrip „boeking van invoerrechten” - Besluit van de bevoegde douaneautoriteit - Termijn voor de indiening van een verzoek om terugbetaling of kwijtschelding - Verplichting om de zaak naar de Europese Commissie te verwijzen - Bewijsgegevens in geval van een beroep tegen een besluit van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van invoer])

(2017/C 437/14)

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Augstākā tiesa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:„Aqua Pro” SIA

Verwerende partij: Valsts ieņēmumu dienests

Dictum

1)

Artikel 217, lid 1, en artikel 220, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2700/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2000, moeten aldus worden uitgelegd dat bij een navordering het door de autoriteiten vastgestelde bedrag aan verschuldigde rechten wordt geacht te zijn geboekt wanneer de douaneautoriteiten dit bedrag registreren in de boekhouding of op iedere andere drager die als zodanig dienstdoet, ongeacht of tegen de beslissing van de autoriteiten in verband met de boeking of de vaststelling van de verplichting tot betaling van de rechten een administratief beroep of een beroep in rechte is ingesteld.

2)

Artikel 220, lid 2, onder b), en de artikelen 236, 239 en 243 van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000, moeten aldus worden uitgelegd dat een importeur zich in het kader van een administratief beroep of een beroep in rechte — in de zin van artikel 243 van deze verordening, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000 — tegen een besluit van de bevoegde belastingdienst om een bedrag aan invoerrechten achteraf te boeken en deze importeur te verplichten tot betaling ervan, kan beroepen op een gewettigd vertrouwen krachtens artikel 220, lid 2, onder b), van deze verordening, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000, teneinde zich te verzetten tegen die boeking, ongeacht of hij overeenkomstig de procedure van de artikelen 236 en 239 van deze verordening, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000, heeft verzocht om kwijtschelding of terugbetaling van deze rechten.

3)

Artikel 869, onder b), van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1335/2003 van de Commissie van 25 juli 2003, moet aldus worden uitgelegd dat de douaneautoriteiten — bij gebreke van een besluit van of een procedure bij de Commissie in de zin van artikel 871, lid 2, van deze verordening, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1335/2003 — in een situatie zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding niet zelf mogen besluiten om niet over te gaan tot boeking achteraf van de niet-geïnde rechten omdat zij van mening zijn dat is voldaan aan de voorwaarden waaronder de betrokkene zich krachtens artikel 220, lid 2, onder b), van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000, kan beroepen op een gewettigd vertrouwen, en dat deze autoriteiten het dossier moeten verwijzen naar de Commissie, wanneer zij van mening zijn dat de Commissie een vergissing in de zin van de voornoemde bepaling van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000, heeft begaan, wanneer de omstandigheden van het hoofdgeding verband houden met de resultaten van een onderzoek van de Europese Unie in de zin van artikel 871, lid 1, tweede streepje, van verordening nr. 2454/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1335/2003, of wanneer het bedrag van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde rechten hoger is dan of gelijk is aan 500 000 EUR.

4)

Artikel 220, lid 2, onder b), van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000, moet aldus worden uitgelegd dat de in een verslag van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) opgenomen informatie betreffende het gedrag van de douaneautoriteiten van de staat van uitvoer en de exporteur deel uitmaakt van het bewijs dat in aanmerking moet worden genomen om vast te stellen of is voldaan aan de voorwaarden waaronder een importeur zich krachtens deze bepaling op een gewettigd vertrouwen kan beroepen. Voor zover een dergelijk verslag, gelet op de daarin opgenomen informatie, evenwel niet volstaat om rechtens genoegzaam te bewijzen of daadwerkelijk in alle opzichten aan deze voorwaarden is voldaan, waarbij het aan de nationale rechter staat om dit na te gaan, kunnen de douaneautoriteiten gehouden zijn om hiertoe aanvullend bewijs aan te dragen, met name door controles achteraf te verrichten.

5)

Artikel 220, lid 2, onder b), van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000, moet aldus worden uitgelegd dat het aan de verwijzende rechter staat om in het licht van alle concrete elementen van het hoofdgeding, en inzonderheid het bewijs dat partijen in het hoofdgeding in dit verband hebben aangedragen, te beoordelen of is voldaan aan de voorwaarden waaronder een importeur zich krachtens deze bepaling op een gewettigd vertrouwen kan beroepen. Bij deze beoordeling heeft informatie die bij een controle achteraf is verkregen, geen voorrang boven informatie die is opgenomen in een verslag van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).

6)

Artikel 875 van verordening nr. 2454/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1335/2003, moet aldus worden uitgelegd dat een lidstaat — onder de door de Europese Commissie overeenkomstig dit artikel gepreciseerde voorwaarden — aan de beoordelingen die deze instelling heeft verricht in een besluit dat zij krachtens artikel 873 van deze verordening, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1335/2003, ten aanzien van een andere lidstaat heeft vastgesteld, gebonden is in gevallen waarin zich feitelijk en juridisch vergelijkbare omstandigheden voordoen. Het staat aan de autoriteiten en de rechterlijke instanties van de betrokken lidstaat om — met name rekening houdend met de informatie betreffende het gedrag van de exporteur of de douaneautoriteiten van de staat van uitvoer, zoals die voortvloeit uit een verslag van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) waarop dat besluit is gebaseerd — te beoordelen of dit het geval is.

7)

Artikel 220, lid 2, onder b), van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000, en artikel 875 van verordening nr. 2454/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1335/2003, moeten aldus worden uitgelegd dat de douaneautoriteiten alle controles achteraf mogen verrichten die zij nodig achten en de daarbij verkregen informatie mogen gebruiken, zowel om te beoordelen of is voldaan aan de voorwaarden waaronder een importeur zich krachtens artikel 220, lid 2, onder b), van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000, kan beroepen op een gewettigd vertrouwen, als om te bepalen of zich in een aan hen voorgelegd geval omstandigheden voordoen die feitelijk en juridisch „vergelijkbaar” zijn, in de zin van artikel 875 van verordening nr. 2454/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1335/2003, met die van een geval waarin de Commissie overeenkomstig artikel 873 van verordening nr. 2454/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1335/2003, heeft besloten dat geen rechten hoeven te worden geboekt.

8)

Artikel 220, lid 2, onder b), van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000, moet aldus worden uitgelegd dat het feit dat een importeur goederen heeft ingevoerd op basis van een distributieovereenkomst niet eraan afdoet dat hij zich op het gewettigd vertrouwen kan beroepen, en dit onder dezelfde voorwaarden als een importeur die goederen heeft ingevoerd in het kader van een rechtstreekse koop van de exporteur, namelijk indien drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld. Allereerst moet inning van de rechten achterwege zijn gebleven ten gevolge van een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf, vervolgens moet die vergissing van dien aard zijn dat een belastingschuldige te goeder trouw deze redelijkerwijze niet kon ontdekken, en ten slotte moet laatstbedoelde voor zijn douaneaangifte aan alle geldende voorschriften hebben voldaan. In dit verband moet een dergelijke importeur de nodige voorzorgen nemen om zich tegen de risico’s van een procedure tot navordering te beschermen, en moet hij met name bij of na het sluiten van de distributieovereenkomst, van de contractpartij met wie hij die overeenkomst heeft gesloten alle bewijzen verkrijgen die bevestigen dat voor deze goederen terecht een certificaat van oorsprong „formulier A” is afgegeven. Van een gewettigd vertrouwen in de zin van die bepaling is inzonderheid geen sprake wanneer deze importeur, hoewel hij duidelijke redenen heeft om te twijfelen aan de juistheid van een certificaat van oorsprong „formulier A”, bij de voornoemde contractpartij geen inlichtingen heeft ingewonnen over de omstandigheden waarin dit certificaat is afgegeven, teneinde na te gaan of zijn twijfels gerechtvaardigd waren.


(1)  PB C 343 van 19.9.2016.


Top