Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52014AE3690

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Verslag over het mededingingsbeleid 2013 (COM(2014) 249 final)

    PB C 12 van 15.1.2015, p. 54–59 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    15.1.2015   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 12/54


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Verslag over het mededingingsbeleid 2013

    (COM(2014) 249 final)

    (2015/C 012/08)

    Rapporteur:

    Paulo BARROS VALE

    De Commissie heeft op 1 oktober 2014 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over het

    Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Verslag over het mededingingsbeleid 2013

    COM(2014) 249 final.

    De afdeling Interne Markt, Productie en Consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 23 september 2014 goedgekeurd.

    Tijdens zijn op 15 en 16 oktober 2014 gehouden 502e zitting (vergadering van 15 oktober) heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité onderstaand advies uitgebracht, dat met 127 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 5 onthoudingen, werd aangenomen.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1

    Zoals gebruikelijk neemt het EESC ook dit jaar het verslag van de Commissie over het mededingingsbeleid — een structureel onderdeel van het EU-beleid — onder de loep. Het EESC staat in grote lijnen positief tegenover de inhoud van het verslag, maar maakt zich zorgen over de huidige context.

    1.2

    Vrije en eerlijke concurrentie moet met alle mogelijke middelen worden nagestreefd; dat is niet alleen in het belang van marktdeelnemers en consumenten, maar ook in het algemeen belang. De Commissie speelt hierin een essentiële rol en het EESC neemt met genoegen kennis van de stappen die zijn gezet met betrekking tot de naleving van de interne voorschriften en op het gebied van internationale samenwerking.

    1.3

    Dit is een permanente opdracht, waaraan de nationale mededingingsautoriteiten (NMA's) een belangrijke bijdrage leveren. Zij moeten dan ook over de personele en materiële middelen beschikken om efficiënt en proactief — in plaats van reactief, zoals gewoonlijk het geval is — te kunnen optreden. Door meer nadruk te leggen op preventie kunnen allerlei onrechtmatige en marktverstorende situaties, waarvan vooral kleine en middelgrote ondernemingen en consumenten de dupe zijn, worden voorkomen.

    1.4

    Het EESC acht de goedkeuring van het voorstel voor een richtlijn betreffende vorderingen wegens schending van het mededingingsrecht niettemin van groot belang, en hoopt dat de omzetting en uitvoering ervan in de lidstaten met de grootst mogelijke zorg zullen geschieden. Het EESC betreurt echter dat er niet ook een bindend rechtsinstrument is voorgesteld tot instelling van een horizontaal kader voor collectief verhaal in geval van schending van collectieve rechten en belangen.

    1.5

    Behalve regulering moet ook zelfregulering mogelijk zijn en worden bevorderd, met name via het sluiten van overeenkomsten tussen producenten-, handels- en consumentenorganisaties, waarvan reeds tal van goede en navolgenswaardige praktijkvoorbeelden bestaan in Europa.

    1.6

    Aangezien eenmaking van het belastingbeleid verdragsrechtelijk niet mogelijk is, moet er via het mededingingsbeleid voor worden gezorgd dat de belastingverschillen in de EU de concurrentie zo min mogelijk verstoren.

    1.7

    Bijzondere aandacht moet blijven uitgaan naar de energiesector omdat er nog altijd geen sprake is van een interne energiemarkt. Er moet worden ingezet op versterking van het Europese netwerk, waardoor grensoverschrijdende handel mogelijk wordt gemaakt, en er moet in hernieuwbare energie worden geïnvesteerd, die behalve onbetwistbare milieuvoordelen ook toegang tot het netwerk van andere producenten biedt. Alleen zo wordt het pad geëffend voor echte concurrentie in deze sector, die tot lagere tarieven voor bedrijven en gezinnen kan leiden.

    1.8

    Het is van essentieel belang dat consumenten vrije toegang hebben tot alle markten. Universele toegang tot breedbandnetwerken, een van de doelstellingen van de Digitale Agenda, speelt hierbij een grote rol. Toegang tot de digitale markt, waar vaak lagere prijzen gelden dan op de traditionele markten, kan bepaalde goederen binnen het bereik brengen van consumenten voor wie deze goederen anders onbereikbaar zouden zijn.

    1.9

    Via internationale samenwerkingsinitiatieven zijn allerlei lovenswaardige resultaten bereikt. Toch moet er nog veel werk worden verricht. Naast bilaterale contacten moeten ook de werkzaamheden in het kader van de WTO en de IAO worden voortgezet. Europa blijft last hebben van oneerlijke concurrentie, zowel binnen zijn eigen grenzen als daarbuiten, van particuliere en overheidsbedrijven uit derde landen waar het toekennen van onrechtmatige staatssteun (vooral in de energiesector) aan de orde van de dag is, de milieuregels soepeler zijn en niet dezelfde arbeidswetgeving geldt (die vaak in flagrante strijd is met de meest elementaire mensenrechten).

    2.   Inhoud van het verslag 2013

    2.1

    In 2013 vertoonde de Europese economie enige tekenen van herstel. Het vergroten van het vertrouwen en het concurrentievermogen blijft bovenaan de Europese beleidsagenda staan, die tot doel heeft slimme, duurzame en inclusieve groei — speerpunt van de Europa 2020-strategie — te stimuleren.

    2.2

    In het verslag wordt verwezen naar een conclusie uit een studie van het Europees Parlement over het mededingingsbeleid in 2013, waarin het belang van mededinging voor het bereiken van dit doel wordt onderschreven: „(...) Dit betekent dat een mededingingsbeleid dat voor meer concurrentie zorgt, groei zal stimuleren.”

    2.3

    Het verslag bestaat uit 8 delen: Het concurrentievermogen bevorderen door kartels te bestrijden; Handhaving van de mededingingsregels en concentratiecontrole — in het belang van bedrijven en consumenten; Modernisering van het staatssteunbeleid om overheidsmiddelen om te buigen naar doelstellingen die het concurrentievermogen bevorderen; Zorgen voor een eerlijke en stabiele financiële sector die de reële economie ondersteunt; Energie: de sector waar „meer Europa” het hardst nodig is; Mededingingstoezicht in de digitale economie als ondersteuning voor de Digitale Agenda voor Europa; Internationale samenwerking in het mededingingsbeleid om de uitdagingen van de globalisering aan te gaan; De concurrentiedialoog met de andere instellingen.

    3.   Algemene opmerkingen

    3.1

    Kleine en middelgrote ondernemingen zijn ontegenzeglijk de motor achter het economisch herstel in Europa. Maar door hun geringe omvang vallen deze bedrijven ook het vaakst ten prooi aan misbruik van machtspositie, wat hen in veel gevallen fataal wordt. In het mededingingsbeleid moet speciale aandacht worden besteed aan het onderwerp „misbruik van een machtspositie”, vooral aan de gevallen van misbruik door grote ondernemingen in de distributiesector die kleine leveranciers en kleine handelaren geleidelijk de markt uit werken, waarvan uiteindelijk ook de consument de dupe wordt. De richtlijn betreffende schadeacties wegens inbreuken op artikel 101 of 102 VWEU is toe te juichen en van groot belang, maar het voorkomen van deze schadeacties is nóg belangrijker en verdient uitgebreide aandacht om ervoor te zorgen dat de preventieve maatregelen effect sorteren.

    3.2

    Het EESC vindt dat de NMA's meer proactief moeten optreden in plaats van reactief, zoals doorgaans het geval is, want meestal komen zij pas na klachten van ondernemers of consumenten in actie. Door een oogje in het zeil te houden bij bepaalde onderhandelingen, die eerder als 'opgelegde maatregelen' zouden moeten worden bestempeld, zouden bepaalde vormen van misbruik van een machtspositie kunnen worden voorkomen. Om op dit vlak de nodige vooruitgang te boeken is het van essentieel belang dat de uitwisseling van informatie binnen de productieketen aanzienlijk wordt verbeterd.

    3.3

    De NMA's moeten ook bijzondere aandacht besteden aan de sectoren die sterk afhankelijk zijn van grondstoffenprijzen omdat een stijging van de grondstoffenprijs (of alleen al een dreiging daarvan) vaak bijna onmiddellijk te zien is in de uiteindelijke prijs, terwijl dat bij een daling van de grondstoffenprijs niet het geval is.

    3.4

    Het EESC vindt ook dat in het mededingingsbeleid aandacht moet worden besteed aan de problemen op de markt voor overheidsopdrachten, een markt die in de meeste gevallen vrij gesloten is. De markt voor overheidsopdrachten is feitelijk nog een gefragmenteerde markt die slechts voor sommigen toegankelijk is, ondanks de huidige inspanningen op het gebied van end-to-end e-aanbesteding. De beperkte concurrentie komt het algemeen belang niet ten goede; door het gebrek aan alternatieven hebben overheidsinstanties weinig keuze en kiezen zij vaak voor dezelfde marktpartijen. Dat leidt soms tot veel te nauwe betrekkingen tussen ondernemingen en politieke machthebbers.

    3.5

    Ook mag de zwakke concurrentiepositie van ondernemingen die actief zijn op eilanden en in perifere regio's niet worden vergeten: als zij hun goederen op andere markten willen aanbieden, dan staan de transportkosten een gezonde concurrentie met andere marktdeelnemers in de weg. In dergelijke gevallen zou moeten worden gezocht naar mechanismen om de toegang van deze ondernemingen tot de centraal gelegen markten te vergemakkelijken en aldus eerlijke mededinging binnen de EU te bevorderen.

    3.6

    Voorts mag ook het belang niet worden onderschat van de concurrentie die Europese bedrijven, zowel binnen de grenzen van hun eigen land als daarbuiten, ondervinden van particuliere en overheidsbedrijven uit derde landen die worden beschermd door onrechtmatige staatssteun waardoor zij concurrentievoordeel genieten, door gunstige milieuregels en door een soepele arbeidswetgeving die vaak in strijd is met fundamentele mensenrechten, burgerrechten en consumentenrechten. Bij de diplomatieke inspanningen om deze ongelijkheden uit de weg te ruimen moet voortzetting van de internationale samenwerking, zowel in het kader van de WTO en de IAO als daarbuiten, voorop blijven staan. Alleen zo kan het concurrentieprobleem worden aangepakt en kunnen de mensenrechten beter worden beschermd.

    4.   Bevordering van de concurrentie door bestrijding van kartelvorming en door antitrustregels

    4.1

    De bestrijding van kartelvorming heeft bijzondere betekenis binnen het mededingingsbeleid. Daarom worden de inspanningen van de Commissie om deze praktijk, die de hele economie aantast, tegen te gaan van harte toegejuicht. Activiteiten op de financiële markten en vooral op de markt voor grondstoffen en halffabricaten, waar de prijsschommelingen niet alleen gevolgen hebben voor de interne markt maar ook voor het internationale concurrentievermogen van Europa, zijn essentieel voor de groei in een tijd waarin de verovering van nieuwe markten van levensbelang is. Vermeldenswaardig zijn de vervolging en bestraffing van bedrijven die deel uitmaakten van 3 kartels op het gebied van bekabeling, financiële derivaten en garnalen, en de mededeling van punten van bezwaar aan het adres van diverse fabrikanten van chips voor smartcards.

    4.2

    Het EESC heeft de werkzaamheden op het gebied van antitrustwetgeving steeds gesteund, omdat het vindt dat zij een essentieel onderdeel zijn van het mededingingsbeleid. Het EESC wil ook nu weer zijn steun betuigen aan de Commissie, die met haar werkzaamheden de kunstmatige fragmentatie van de interne markt heeft helpen tegengaan. Het Comité is eveneens zeer te spreken over de afronding van de antitrustprocedure met betrekking tot de standaardisering van internetbetalingen, de mededeling van punten van bezwaar aan banken in verband met hun onderlinge afspraak om beurzen de toegang tot de markt voor credit default swaps (kredietverzuimswaps) te verhinderen en, met name, de voltooiing van het onderzoek naar antitrustprocedures in verband met de Libor-, Euribor- en Tibor-rente, hetgeen de zekerheid op de markt heeft bevorderd.

    4.3

    In 2013 werd een voorstel voor een richtlijn betreffende vorderingen wegens schending van het mededingingsrecht aangenomen. Het EESC bracht een positief advies uit over dit voorstel, dat een eind wil maken aan de verschillen in de nationale wetgeving van de lidstaten en de ongelijke behandeling van slachtoffers en overtreders en aldus de rechtsbescherming van consumenten wil verbeteren — een terugkerend thema in de adviezen van het Comité.

    4.4

    Hoewel het EESC voorstander is van uniformering, vroeg het zich af of de tekst niet te veel in het voordeel was van inbreukmakende ondernemingen die gebruikmaken van clementieregelingen, ondanks de onbetwiste waarde van dit instrument bij het opsporen van geheime kartels. Bovendien vond het Comité dat het richtlijnvoorstel en de aanbeveling over collectieve vorderingen nader tot elkaar moesten worden gebracht, aangezien het betreurde „dat de instelling van een groepsactie in mededingingszaken, die een efficiënt middel voor de consument zou moeten zijn, niet in het richtlijnvoorstel voorkomt, maar is opgenomen in een niet-dwingende aanbeveling waarin de lidstaten worden aangemoedigd om de nodige procedures in te voeren”  (1).

    4.5

    Het EESC is blij dat de coördinatie van de werkzaamheden van de Commissie, de nationale mededingingsautoriteiten en het Europees mededingingsnetwerk wordt voortgezet, maar zou graag zien dat er efficiënter tewerk gegaan wordt bij de uitwisseling van informatie tussen de verschillende instanties. Het maakt zich echter zorgen over het feit dat sommige NMA's in bepaalde branches, waarin heimelijke afspraken en/of misbruik aan de orde van de dag zijn en volledig ongestraft blijven, grote moeite hebben om regulerend op te treden.

    4.6

    Het mededingingsbeleid moet worden vervlochten met het beleid van andere directoraten-generaal, want alleen op deze manier kan paal en perk worden gesteld aan onderlinge afspraken en misbruik van machtsposities, waardoor de naleving van sociale, milieu- en productveiligheidsvoorschriften op de helling komt te staan en de markt nagenoeg gesloten blijft voor nieuwe marktdeelnemers, die hierdoor duidelijk benadeeld worden.

    5.   Modernisering van de staatssteun

    5.1

    Het EESC juicht de modernisering van de staatssteun toe en schaart zich achter de vlaggenschipinitiatieven van de Europa 2020-strategie. Het is essentieel dat de staatssteun in het kader van het cohesiebeleid en ten behoeve van de sectoren die van belang zijn voor de ontwikkeling van Europa goed wordt toegepast. De schaarse publieke middelen moeten worden besteed op een wijze die aansluit bij de doelstellingen die in de Europa 2020-strategie worden beschreven, om de convergentie in achtergestelde regio's, investeringen in prioritaire sectoren, stimulering van de economie en de werkgelegenheid en de financiering van kleine en middelgrote bedrijven mogelijk te maken.

    5.2

    Bij de modernisering van de staatssteun mag de steun aan de sociale dienstverlening (gezondheidszorg, onderwijs en opleiding, arbeidsbemiddeling en herintreding, kinderopvang, ouderenzorg, maatschappelijke hulpverlening en sociale reclassering) echter niet vergeten of veronachtzaamd worden. Daarnaast moet meer rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de openbare dienstverlening en moet, ondanks het belang van een efficiënte besteding van de steeds schaarser wordende middelen, de kwaliteit van de dienstverlening vooropstaan.

    5.3

    In een tijd van grote mobiliteit moet worden overwogen om mensen zelf hun zorgverlener te laten kiezen en moeten scenario's worden onderzocht die, zonder de kwaliteit van de dienstverlening en de bescherming van de meest kansarme bevolkingsgroepen in gevaar te brengen, kunnen voorkomen dat de gebruikers aan de willekeur van de staat of van verzekeringsmaatschappijen worden overgeleverd. Dit is een belangrijk punt, dat verder uitgewerkt zou moeten worden in een initiatiefadvies.

    5.4

    Het EESC heeft zich al eerder positief uitgelaten over de modernisering van het EU-beleid inzake staatssteun. Het is met name voorstander van de nieuwe richtsnoeren voor steun aan de handel in emissierechten om te voorkomen dat bedrijven verhuizen naar landen met een gunstiger wetgeving. Het betreurt echter dat de aanbeveling om de grens van de de-minimisregeling op te trekken van 2 00  000 euro tot 5 00  000 euro, zoals is gebeurd met de diensten van algemeen economisch belang (DAEB), niet is overgenomen (2).

    6.   Mededinging op brancheniveau

    6.1   Een eerlijke en stabiele financiële sector

    6.1.1

    De moeilijkheden waarmee de financiële sector te kampen heeft gehad en de gevolgen daarvan voor de financiering van de reële economie en het vertrouwen in de financiële markten zijn bekend. Er zijn verschillende maatregelen genomen om het vertrouwen te herstellen, de transparantie te vergroten en de systeemrisico's te verkleinen. De tijdelijke staatssteun heeft de financiële sector behoed voor ineenstorting, maar zodra zich de eerste tekenen van herstel voordoen, duiken er weer berichten op van nieuwe schandalen, die het uiterst fragiele evenwicht bedreigen. Daarom is aanhoudend streng toezicht op de sector van het grootste belang, om onverantwoord gedrag van financiële instellingen, die al dan niet door de staat zijn gered, te voorkomen.

    6.1.2

    Ondanks de kwetsbaarheid van de sector moet het lopende onderzoek naar illegale praktijken worden voortgezet, ook al schijnt het effect daarvan op de grote financiële instellingen die zich schuldig blijven maken aan laakbare marktpraktijken beperkt te zijn.

    6.1.3

    Vermeldenswaardig is ook het voorstel voor een verordening betreffende interbancaire vergoedingen voor kaartgebaseerde betalingen. Er gingen al lang stemmen op voor een dergelijk voorstel, waarmee de kosten voor het gebruik van betaalkaarten in de hele EU gelijk worden getrokken en er weer sprake is van een eerlijke situatie.

    6.2   De energiesector

    6.2.1

    De interne energiemarkt is nog altijd geen feit. De energieprijs blijft hoog en drukt zwaar op het budget van bedrijven en gezinnen. De liberalisering van de markt heeft nog niet tot meer concurrentie en transparantie geleid en Europa blijft gebukt gaan onder energieprijzen die relatief hoog liggen ten opzichte van wat in de rest van de wereld wordt betaald. Ook de grensoverschrijdende levering van energie verdient bijzondere aandacht met het oog op een vrije interne markt.

    6.2.2

    Van de heersende consensus over de noodzaak van een gemeenschappelijk energiebeleid, investeringen in infrastructuur, meer energie-efficiëntie en gebruik van hernieuwbare energiebronnen moet gebruik worden gemaakt om de ontwikkelingen in de energiesector een duwtje te geven. Hernieuwbare energiebronnen slagen er immers niet in om op voet van gelijkheid te concurreren met fossiele energie en kernenergie, die zowel rechtstreeks, via de overheidsbegrotingen, als onrechtstreeks worden gesubsidieerd aangezien de kosten van de milieugevolgen en de impact ervan op de volksgezondheid er niet in worden verdisconteerd. Hernieuwbare energie staat nog in de kinderschoenen en verdient dan ook meer steun om te kunnen concurreren op een eerlijke markt.

    6.2.3

    Bovendien moet hernieuwbare energie niet uitsluitend als nieuwe bron van energie worden gezien. De ontwikkeling van hernieuwbare energie biedt nieuwe mogelijkheden voor het opzetten van een decentraal productiemodel voor energie, waarbij burgers en lokale gemeenschappen tegelijkertijd producenten en consumenten zijn. Dit nieuwe model zou moeten worden geschraagd door een passend regelgevingskader, dat ervoor zorgt dat kleine energieproducenten gemakkelijk toegang krijgen tot het netwerk (3).

    6.2.4

    De Europese energieverbindingen worden van groot belang geacht vanuit het oogpunt van het mededingingsbeleid. Hoe kwetsbaar Europa is op energiegebied is wel duidelijk geworden door het recente conflict in Oekraïne, dat de gasvoorziening van Midden-Europa in gevaar kan brengen. Door de landen van Midden-Europa aan te sluiten op de bestaande energienetwerken van het Iberisch schiereiland zou niet alleen de afstand tussen de Iberische markt en de rest van Europa worden verkleind, maar zouden ook de problemen worden opgelost die ontstaan als de gasvoorziening uit Rusland stokt.

    6.2.5

    Herziening van het Europees energiebeleid is essentieel, zeker in een tijd dat er handelsakkoorden met de Verenigde Staten van Amerika op stapel staan, waar de energiekosten beduidend lager liggen, waardoor Europese bedrijven meteen op achterstand worden gezet.

    6.3   De digitale economie

    6.3.1

    Deze sector is bijzonder gevoelig voor illegale concurrentiepraktijken omdat hightechbedrijven, die voortdurend en in een snel tempo bezig zijn met innoveren, zich wellicht de tijd die het normaliter kost voordat er een besluit wordt genomen niet kunnen permitteren en van de markt verdwijnen.

    6.3.2

    Het EESC wil er nogmaals op wijzen dat het achter de richtsnoeren voor staatssteun aan breedbandnetwerken staat, aangezien deze stroken met de doelstellingen van de digitale agenda.

    6.3.3

    De interne markt voor telecommunicatie is nog altijd niet voltooid. De tarieven zijn weliswaar wat gezakt, maar blijven hoog — met alle gevolgen van dien voor bedrijven en gezinnen. De geleidelijke daling, en uiteindelijke afschaffing in 2015, van de roamingtarieven is toe te juichen; nu moet de blik worden gericht op de reële verlaging van de overige kosten en moeten stappen worden ondernomen om breedband van hoge kwaliteit voor iedereen toegankelijk te maken. Het EESC blijft er stellig van overtuigd dat als er één enkele regelgever in de EU zou zijn, deze doelstellingen beter haalbaar zouden zijn.

    6.3.4

    Speciale aandacht moet worden besteed aan de universele toegang tot breedbandnetwerken, vooral in het geval van lage-inkomensgroepen, die veelal niet over toegang beschikken. Daardoor blijven veel burgers, die geen toegang hebben tot markten waar de prijzen vaak stukken lager liggen, verstoken van de digitale markt.

    6.3.5

    Het EESC waardeert de inspanningen op het gebied van essentiële standaardoctrooien (SEP), die misbruik van een machtspositie helpen bestrijden.

    7.   Internationale samenwerking

    7.1

    Het EESC neemt met tevredenheid kennis van de onderhandelingen die zijn begonnen met de Verenigde Staten over een Trans-Atlantisch Handels- en Investeringspartnerschap (TTIP) en met Japan over een vrijhandelsovereenkomst. Het is ook zeer te spreken over de dialogen op hoog niveau met vertegenwoordigers van mededingingsautoriteiten uit derde landen. Belangrijk is ook de ondertekening van een samenwerkingsovereenkomst met Zwitserland, op basis waarvan informatie kan worden uitgewisseld tussen mededingingsautoriteiten en waardoor bepaalde onderzoeksprocedures, nu en in de toekomst, vlotter kunnen verlopen.

    7.2

    Door oneerlijke concurrentie van derde landen, waar de meest elementaire regels, principes en basisrechten op sociaal en milieugebied niet worden nageleefd, komt billijke externe handel in gevaar. Er moet meer werk worden gemaakt van internationale samenwerking op het hoogste niveau en in het kader van de WTO en de IAO, niet alleen om ervoor te zorgen dat de mensenrechten worden geëerbiedigd, maar ook om eerlijke concurrentie te waarborgen.

    7.3

    Globalisering is een gegeven en export is essentieel voor Europese groei. Er moet een gelijk speelveld komen, zodat de EU op voet van gelijkheid kan concurreren op markten waar nog onrechtmatige staatssteun wordt verleend of de arbeidswetgeving te wensen overlaat.

    8.   Interinstitutionele dialoog

    8.1

    Ondanks het feit dat de Commissie ten volle bevoegd is voor het mededingingsbeleid, onderhouden DG Mededinging en de desbetreffende eurocommissaris een nauwe dialoog met het Europees Parlement. Ook het EESC en het CvdR worden op de hoogte gehouden van de werkzaamheden van DG Mededinging, waarvan ambtenaren de vergaderingen van afdelingen en studiegroepen bijwonen.

    8.2

    Het EESC is zeer te spreken over de voortzetting van de samenwerking met de Commissie, maar vindt dat deze nog voor enige verbetering vatbaar is. Zo zou het de betrekkingen tussen beide instellingen ten goede komen als het EESC, via een speciaal hiervoor opgerichte groep, meer systematisch zou worden betrokken bij het opstellen van het uiteindelijke verslag, zodat het sneller kan reageren op het werk van de Commissie.

    Brussel, 15 oktober 2014

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Henri MALOSSE


    (1)  PB C 67 van 6.3.2014, blz. 83.

    (2)  PB C 67 van 6.3.2014, blz. 74.

    (3)  PB C 226 van 16.7.2014, blz. 1.


    Top