EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CN0216

Zaak C-216/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 23 april 2013 door Acron OAO tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 7 februari 2013 in zaak T-118/10, Acron OAO/Raad van de Europese Unie

PB C 171 van 15.6.2013, p. 24–24 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

15.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/24


Hogere voorziening ingesteld op 23 april 2013 door Acron OAO tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 7 februari 2013 in zaak T-118/10, Acron OAO/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-216/13 P)

2013/C 171/47

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Acron OAO (vertegenwoordigers: B. Evtimov, E. Borovikov, avocats, D. O'Keeffe, Solicitor)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Europese Commissie, Fertilizers Europe

Conclusies

het arrest van het Gerecht van 7 februari 2013 in zaak T-118/10, Acron OAO/Raad van de Europese Unie, vernietigen;

ten gronde uitspraak doen en uitvoeringsverordening (EU) nr. 1251/2009 van de Raad van 18 december 2009 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1911/2006 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van oplossingen van ureum en ammoniumnitraat uit onder meer Rusland (1) nietig verklaren voor zover deze betrekking heeft op rekwirante;

de Raad verwijzen in de kosten van de procedures voor het Hof en voor het Gerecht, met inbegrip van rekwirantes kosten van beide instanties;

Fertilizers Europe als interveniënte verwijzen in de eigen kosten van de procedure voor het Gerecht, en tevens in de eigen kosten in het geval van interventie in de procedure voor het Hof, en in alle kosten die rekwirante met betrekking tot haar interventie(s) zijn opgekomen.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert aan dat het Gerecht:

artikel 2, lid 5, eerste alinea, eerste volzin, van de antidumpingbasisverordening en derhalve de overeenkomstige bepaling van artikel 2.2.1.1, eerste alinea, van de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994, opgenomen in bijlage 1 A bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (hierna: „antidumpingcode”), onjuist heeft uitgelegd;

een rechtens onjuiste uitlegging en een schending van artikel 2, lid 3, van de antidumpingbasisverordening en derhalve van de overeenkomstige bepaling van artikel 2.2 van de antidumpingcode heeft bevestigd;

het verband tussen artikel 2, lid 5, tweede volzin, en artikel 2, lid 7, sub b, van de antidumpingbasisverordening rechtens onjuist heeft beoordeeld en derhalve een rechtens onjuiste uitlegging van de punten 3 en 4 van de considerans van verordening (EG) nr. 1972/2002 (2) en dus van artikel 2, lid 5, eerste alinea, tweede volzin heeft bevestigd en de samenhang van laatstgenoemde uitlegging/bepaling met de antidumpingcode niet heeft gewaarborgd;

een schending van artikel 2, lid 6, sub c, van de antidumpingbasisverordening en een kennelijk onjuiste beoordeling heeft bevestigd.


(1)  PB L 338, blz. 5.

(2)  Verordening (EG) nr. 1972/2002 van de Raad van 5 november 2002 tot wijziging van verordening (EG) nr. 384/96 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 305, blz. 1).


Top