EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011IP0542

Europees semester voor economische beleidscoördinatie Resolutie van het Europees Parlement van 1 december 2011 over het Europees Semester voor economische beleidscoördinatie (2011/2071(INI))

PB C 165E van 11.6.2013, p. 24–40 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

11.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 165/24


Donderdag 1 december 2011
Europees semester voor economische beleidscoördinatie

P7_TA(2011)0542

Resolutie van het Europees Parlement van 1 december 2011 over het Europees Semester voor economische beleidscoördinatie (2011/2071(INI))

2013/C 165 E/04

Het Europees Parlement,

gezien artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

gezien de artikelen 121, 126 en 148 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, alsmede protocollen nr. 12 en de relevante bepalingen van de protocollen nrs. 15 en 16 betreffende de procedure bij buitensporige tekorten,

gezien de in Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek genoemde Praktijkcode voor Europese statistiek,

gezien artikel 152 en artikel 153, lid 5, van het VWEU,

gezien artikel 9 van het VWEU (transversale sociale clausule),

gezien de mededelingen van de Commissie van 12 mei 2010"Naar een intensivering van de economische beleidscoördinatie" (COM(2010)0250) en van 30 juni 2010"Naar een intensivering van de economische beleidscoördinatie ten behoeve van stabiliteit, groei en werkgelegenheid – Instrumenten voor een krachtigere economische governance van de EU" (COM(2010)0367),

gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 over "Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

gezien de conclusies van de Raad Ecofin van 15 februari 2011 en van 7 september 2010,

gezien de conclusies van de Europese Raad van 23 en 24 maart 2011,

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Begrotingscommissie, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie constitutionele zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0384/2011),

A.

overwegende dat de crisis en de toename van de ongelijkheden, de macrofinanciële onevenwichten en de verschillen op het gebied van concurrentievermogen sinds de invoering van de euro, alsmede de werking van het financiële systeem duidelijk hebben gemaakt dat de Unie waar nodig de macro-economisch evenwichten moet aanpakken volgens een symmetrische benadering, waarbij buitensporige tekorten alsmede buitensporige overschotten moeten worden geremedieerd, het economische en fiscale beleid beter moet worden gecoördineerd en het begrotingstoezicht moet worden verbeterd;

B.

overwegende dat het verbeterde kader voor economisch bestuur moet berusten op verschillende met elkaar verbonden beleidsmaatregelen voor duurzame groei en werkgelegenheid, die onderling samenhang moeten vertonen, in het bijzonder een EU-strategie voor groei en arbeidsplaatsen (EU 2020-strategie), met bijzondere aandacht voor de ontwikkeling en bevordering van de interne markt, het bevorderen van internationale handelsbetrekkingen en het concurrentievermogen, een effectief kader voor het voorkomen en corrigeren van buitensporige begrotingstekorten (stabiliteits- en groeipact), een robuust kader voor het voorkomen en corrigeren van macro-economische onevenwichtigheden, minimumeisen voor nationale begrotingskaders en meer regulering van en controle op de financiële markten, alsmede macroprudentieel toezicht door het Europees Comité voor systeemrisico's;

C.

overwegende dat de ervaring die in de eerste tien jaar van de Economische en Monetaire Unie is opgedaan en de fouten die zijn gemaakt, laten zien dat er in de Unie behoefte is aan een beter economisch bestuur, dat berust op een sterkere nationale eigen verantwoordelijkheid voor gezamenlijk aanvaarde regels en beleid en op een robuuster kader voor het toezicht op Unieniveau op het nationale economische beleid;

D.

overwegende dat de ervaring heeft geleerd dat buitensporige schulden en tekorten in een aantal lidstaten negatieve gevolgen kunnen hebben voor andere lidstaten en de eurozone als geheel;

E.

overwegende dat de nationale parlementen voortkomen uit de vrije verkiezing door de burger en dat zij derhalve de vertegenwoordigers en borgen zijn van de rechten die door de burgers zijn verworven en door hen zijn gedelegeerd; overwegende dat bij de invoering van het Europees semester de prerogatieven van de nationale parlementen volledig geëerbiedigd dienen te worden;

F.

overwegende dat de goedkeuring van de overheidsbegroting door het parlement een van de grondslagen van de democratie is;

G.

overwegende dat de parlementen van de EU-lidstaten hun wetgevingsbevoegdheden tegenwoordig delen met de instellingen van de Unie en vaak slechts een beperkte controle op het optreden van de respectieve regeringen op het gebied van Europees beleid uitoefenen;

H.

overwegende dat de veranderde en complexe wetgevingsprocessen binnen de Europese Unie het merendeel van de burgers van de Unie onvoldoende bekend zijn; overwegende dat de gebrekkige transparantie van de besluitvormings- en opiniërende processen, met name in de Europese Raad en de ministerraden, het vertrouwen van de burgers in de Europese eenmaking en de democratieën van de Europese Unie hindert en een actieve en constructieve controle door de burgers bemoeilijkt;

I.

overwegende dat de bewegingen van sociaal protest tegen de besparingsmaatregelen in diverse EU-lidstaten ook wijzen op een toenemende ontevredenheid wat de democratische kwaliteit van de Europese eenmaking betreft; overwegende dat de democratische geloofwaardigheid van de Europese eenmaking erg te lijden heeft door de manier waarop de eurocrisis tot nu toe is aangepakt;

J.

overwegende dat voor de efficiëntie van het nationale economische beleid door middel van een nauwere coördinatie de democratische legitimiteit en verantwoordingsplicht van dit beleid door het optreden van de parlementen vereist is;

K.

overwegende dat er in de context van het Europees semester moet worden gezorgd voor een sterkere interactie tussen werkgelegenheids-, sociaal en economisch beleid, en wel op zodanige wijze dat alle generaties hiervan profiteren en de democratische verantwoordingsplicht, de eigen inbreng en de legitimiteit worden vergroot; overwegende dat de volledige betrokkenheid van het Europees Parlement hiervan wezenlijk deel uitmaakt;

L.

overwegende dat de aan het Euro Plus-pact deelnemende lidstaten op 24 maart 2011"overeenstemming bereikt [hebben] over een krachtig optreden op EU-niveau waarbij groei wordt gestimuleerd door de eengemaakte markt sterker te maken, de regeldruk te verminderen en de handel met derde landen te bevorderen";

M.

overwegende dat het bij het Europees semester gaat om een onder de bevoegdheid van de EU-organen doorgevoerd institutioneel proces, waarbij in een beter gecoördineerd optreden van de lidstaten bij de omzetting van de EU-strategie, in het bijzonder de macro-economische dimensie hiervan, wordt voorzien;

N.

overwegende dat de EU-begroting in overeenstemming met de Verdragen door het Europees Parlement en de Raad samen wordt vastgelegd, en dat de nationale begrotingsprocedures worden geregeld door het constitutionele stelsel van elke lidstaat; maar overwegende dat een grotere coördinatie van de begrotingen geen inbreuk vormt op het subsidiariteitsbeginsel;

O.

overwegende dat aan de grote prestatie van het verbinden van de Europese economieën door de interne markt een begrotingscoördinatiesysteem moet worden gekoppeld om gebruik te kunnen maken van de sterke synergieën;

P.

overwegende dat het door het Verdrag van Lissabon in het leven geroepen permanente voorzitterschap van de Europese Raad het institutionele evenwicht van de Unie heeft veranderd;

Q.

overwegende dat een uitsluitend intergouvernementeel coördinatiesysteem niet zou volstaan om te voldoen aan de eisen van artikel 121 van het VWEU, waar wordt bepaald dat de lidstaten hun beleid beschouwen als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang, en niet zou kunnen zorgen voor de nodige actie van de Unie op de terreinen die onder de communautaire methode vallen;

R.

overwegende dat de invoering van het Europees semester moet leiden tot een grotere en duidelijkere betrokkenheid van het Europees Parlement en de nationale parlementen en tot veranderingen in de werkzaamheden van deze instellingen;

S.

overwegende dat het Europees Parlement in de begrotingsprocedure medebeslissingsbevoegdheid heeft;

T.

overwegende dat de Europese werkgelegenheidsstrategie en de richtsnoeren inzake werkgelegenheid, als bedoeld in artikel 148 van het VWEU, een beleidskader vormen voor de werkgelegenheids- en arbeidsmarktmaatregelen die genomen moeten worden om de Europa 2020-doelstellingen te halen;

U.

overwegende dat het Europees Parlement een quasi-medebeslissingsbijdrage heeft geleverd tot de geïntegreerde werkgelegenheidsrichtsnoeren van 2010;

V.

overwegende dat het werkloosheidspercentage in Europa nog steeds duidelijk boven de 9 % ligt en dat met name de jeugdwerkloosheid een groot probleem blijft; in aanmerking nemend dat het werkgelegenheids-, het arbeidsmarkt- en het sociaal beleid aldus essentiële onderdelen vormen van de hervormingen die moeten worden uitgevoerd zowel onder het macro-economische toezicht als onder de thematische coördinatie waarin de Europa 2020-strategie voorziet;

W.

overwegende dat de Europa 2020-strategie en de nieuwe, in het Europees semester ingebedde governancestructuur de aanpak van de crisis en de oorzaken daarvan voor de EU gemakkelijker moeten maken; overwegende dat het sterke sociale vangnet in de EU de ergste gevolgen van de crisis heeft opgevangen, en dat de crisis verstrekkende consequenties heeft, zoals een groot verlies aan economische activiteit, een aanzienlijke stijging van de werkloosheid, een scherpe daling van de productiviteit en sterk verzwakte overheidsfinanciën;

X.

overwegende dat het Europees semester twee doelstellingen heeft: de begrotingsdiscipline van de lidstaten controleren en met regelmaat toezien op een goede uitvoering van het programma Europa 2020 door zorg te dragen voor de voor de uitvoering noodzakelijke financiële middelen;

Y.

overwegende dat het falen van de Lissabon-strategie in essentie kan worden toegeschreven aan het ontbreken van een duidelijke follow-upprocedure voor de uitvoering van deze strategie door alle betrokken partijen, en overwegende dat het bijgevolg belangrijk is hier lering uit te trekken om de Europa 2020-agenda tot een succes te maken;

Z.

overwegende dat het Europees Parlement, rekening houdend met de ervaring die is opgedaan met de monetaire dialoog, een rol moet krijgen, om aan de democratische verantwoordingsplicht voor het economisch beleid en het begrotingstoezicht te voldoen;

AA.

overwegende dat de Raad wezenlijke veranderingen heeft aangebracht aan de landenspecifieke aanbevelingen die in het kader van het eerste jaar van het Europees semester door de Commissie waren voorgesteld;

AB.

overwegende dat de onderhandelingsvrijheid van de sociale partners en de nationale loonvormingssystemen onbeperkt behouden moeten blijven;

AC.

overwegende dat ervaring is opgedaan in het kader van de interparlementaire bijeenkomsten die jaarlijks door de Commissie economische en monetaire zaken van het Europees Parlement worden georganiseerd;

Samenvatting van de uitdagingen

1.

is van mening dat de crisis in deze fase krachtige en ambitieuze antwoorden vereist;

2.

merkt op dat, naast de goedkeuring van het pakket wetgevingsmaatregelen voor economisch bestuur, op de topvergadering van de eurozone van 26 oktober 2011 is besloten tot een reeks maatregelen om dit pakket te wijzigen; is van mening dat, als in de toekomst wordt besloten tot een wijziging van het Verdrag, hierbij volledig de procedure moet worden geëerbiedigd waarin is voorzien in artikel 48, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in het mandaat van de conventie die overeenkomstig dit artikel wordt bijeengeroepen, moet worden gepreciseerd dat de EU gebaseerd moet zijn op sterke democratische legitimiteit en solidariteit;

3.

is van mening dat het Europees semester tot nader order het geldende kader is voor de tenuitvoerlegging van de strategie van de EU en voor doelmatig economisch bestuur, met name in de lidstaten die deel uitmaken van de eurozone, die een gedeelde verantwoordelijkheid dragen, en dat het afgezien van de formulering voor de instellingen en lidstaten van de EU gaat om een proces met een looptijd van een heel jaar;

4.

wijst er met nadruk op dat het welslagen van de Europa 2020-strategie wordt bepaald door de inzet van de EU als geheel en het draagvlak dat daarvoor bij de lidstaten, de nationale parlementen, de lokale en regionale autoriteiten en de sociale partners kan worden gecreëerd; wijst eens te meer op het belang van een intensieve, concurrerende en goed functionerende sociale markteconomie, structurele hervormingen en collectieve overeenkomsten in het kader van de Europa 2020-strategie, alsmede van de bevordering van een echte Europese maatschappelijke dialoog over het macro-economisch beleid en de maatregelen die daar bijhoren;

5.

herhaalt dat de lidstaten hun economisch beleid en hun begrotingsbeleid als een kwestie van gezamenlijk belang moeten beschouwen, en dat de economische pijler van de economische en monetaire Unie, inclusief de begrotingsdimensie daarvan, derhalve moet worden versterkt door een betere coördinatie bij de invoering en tenuitvoerlegging van fiscale maatregelen, alsmede door een krachtige bestrijding van belastingfraude en belastingontduiking en de geleidelijke afschaffing van bestaande schadelijke maatregelen;

6.

is van mening dat het invoeren van het Europees semester en van een sterkere coördinatie van het economisch en fiscaal beleid de EU-lidstaten voldoende ruimte en flexibiliteit moet laten voor het volgen van een doeltreffende budgettaire, economische en sociale strategie die past in het kader van de EU 2020-strategie, gericht is op verdeling en ontwikkeling en de EU-burgers een adequaat niveau van openbare diensten en infrastructuur biedt; verzoekt de Commissie daarom in haar jaarlijkse groeianalyse rekening te houden met de maatregelen die de lidstaten hebben genomen om de interne markt te voltooien;

7.

wijst erop dat de verdere ontwikkeling en versterking van de interne markt en de bevordering van de internationale handel beslissend zijn voor de stimulering van de economische groei, de verbetering van het concurrentievermogen en de verwijdering van de macro-economische onevenwichten; verzoekt de Commissie daarom in haar jaarlijkse groeianalyse rekening te houden met de maatregelen die de lidstaten hebben genomen om de interne markt te voltooien;

8.

onderstreept dat de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten en de globale richtsnoeren voor het economisch beleid beide een integrerend deel uitmaken van het Europees semester en in dezelfde mate belangrijk zijn voor het bereiken van slimme, duurzame en inclusieve groei; roept de Raad en de Commissie op om ervoor te zorgen dat alle beleidsaanbevelingen verenigbaar zijn met de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid;

9.

betreurt de onduidelijkheid en de overlapping van de verschillende instrumenten en begrotingslijnen die worden gebruikt voor het bereiken van de doelstellingen van Europa 2020 met gebruikmaking van de EU-begroting; herhaalt dat het Europees semester een goede kans biedt om een grotere synergie tussen de begrotingen van de EU en de lidstaten te bewerkstelligen;

10.

merkt op dat de Europa 2020-strategie een sterkere territoriale dimensie behoeft; is daarom van mening dat, rekening houdend met de specifieke kenmerken en verschillende ontwikkelingsniveaus van de Europese regio's, het rechtstreeks betrekken van regionale en lokale overheden en partners bij de planning en uitvoering van de betreffende programma's, op alle niveaus meer draagvlak zou kweken voor wat met de strategie wordt beoogd, en aan de basis de doelstellingen en resultaten inzichtelijker zou maken;

De rol van de Commissie

Inleiding

11.

merkt op dat het Europees semester in het leven is geroepen om te zorgen voor blijvende convergentie van de economische en fiscale prestaties van de lidstaten, nauwere coördinatie van de economieën tot stand te brengen en de crisis van de overheidsschulden te overwinnen; merkt op dat de jaarlijkse groeianalyse (Annual Growth Survey, AGS) is aangewezen als oorspronkelijk basisdocument van de cyclus;

12.

wijst erop dat het Europees semester niets af mag doen aan de bevoegdheden die het Europees Parlement door het VWEU heeft verkregen; verzoekt de Commissie voorstellen te ontwikkelen om vast te stellen hoe de verschillende genoemde instrumenten zich van elkaar onderscheiden, indirecte gevolgen voor andere beleidsterreinen hebben en bij elkaar aansluiten;

Lessen uit de eerste cyclus

13.

benadrukt dat codificatie van het Europees semester de nodige flexibiliteit moet bevatten voor een eventuele aanpassing op basis van de lessen die zijn geleerd uit de eerste ronde; is van mening dat de Commissie in het kader van de evaluatie en aanpassing aandacht moet besteden aan het feit dat het kader optimaal moet worden aangepast aan de eurozone en de bijbehorende uitdagingen;

14.

stelt vast dat de kwaliteit van de nationale hervormingsprogramma's in het kader van het eerste Europees semester van land tot land sterk varieert met het oog op de vraag hoe concreet, transparant, haalbaar en volledig ze zijn; verzoekt de Commissie de lidstaten te verzoeken om de kwaliteit en de transparantie van hun bijdrage te verbeteren en de nationale hervormingsprogramma's van de beste kwaliteit te verheffen tot de standaard voor toekomstige Europees semesters;

15.

verzoekt de Commissie om te garanderen dat het nationale beleid en de nationale doelstellingen zoals beschreven in de nationale hervormingsprogramma's samen een niveau bereiken dat ambitieus genoeg is om de doelen van EU 2020 te bereiken; is bezorgd over het feit dat dit tijdens het eerste Europees semester niet het geval was; verzoekt de Commissie om te garanderen dat alle lidstaten al hun mogelijkheden gebruiken om bij te dragen tot het bereiken van de doelen en een precieze routekaart voor te leggen met een bijbehorend tijdsschema voor de nodige acties;

Jaarlijkse groeianalyse

16.

is van mening dat de jaarlijkse groeianalyse moet stroken met:

de EU 2020-strategie,

de geïntegreerde richtsnoeren (globale richtsnoeren voor het economisch beleid en richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid),

de specifieke overeenkomsten van de Raad met betrekking tot de eurozone of de Unie als geheel, bijvoorbeeld het Euro Plus-pact;

17.

stelt vast dat de jaarlijkse groeianalyse, die wordt goedgekeurd tijdens de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad, de grondslag is voor het formuleren van

de nationale hervormingsprogramma's (NHP's) van de lidstaten

en de stabiliteits- en convergentieprogramma's (SCP's) van de lidstaten, op basis waarvan de Commissie aanbevelingen per land opstelt;

18.

stelt vast dat de voorbereiding van de jaarlijkse groeianalyse gebaseerd is op macro-economische ramingen voor alle lidstaten en de Europese Unie; benadrukt dat de stappen die nodig zijn om het Europees economisch bestuur te verbeteren moeten worden begeleid door vergelijkbare stappen ter verbetering van de legitimiteit en de verantwoordingsplicht ervan; waarschuwt daarom voor de huidige vorm van de jaarlijkse groeianalyse als technisch document waarin geen rekening wordt gehouden met de bijdrage van het Europees Parlement;

19.

verzoekt de Commissie om beter in te gaan op de ruime multidimensionele aanpak (slim, duurzaam en inclusief) van de EU 2020-strategie bij de keuze van de ijkpunten die worden gebruikt om de door de lidstaten geboekte vooruitgang te beoordelen, en op die basis aanbevelingen per land op te stellen;

20.

verzoekt de Commissie om de lijst van indicatoren uit te breiden die zij gebruikt om ontwikkelingen in de lidstaten te beoordelen, en daarbij met name rekening te houden met het werk dat is verricht in het kader van de follow-up van de mededeling "Het BBP en verder" (COM(2009)0433) en de routekaart op weg naar een efficiënt gebruik van hulpbronnen in Europa;

21.

vraagt dat de jaarlijkse groeianalyse wordt omgevormd tot jaarlijkse richtsnoeren voor duurzame groei, met focus op een verbetering van de duurzame groei;

22.

vraagt de Commissie de jaarlijkse richtsnoeren voor duurzame groei jaarlijks vóór 10 januari goed te keuren, met een specifiek hoofdstuk voor de eurozone;

23.

vraagt de Commissie bij de opstelling van de jaarlijkse richtsnoeren voor duurzame groei zo veel mogelijk gebruik te maken van een breed spectrum van wetenschappelijke deskundigheid en rekening te houden met de relevante aanbevelingen van het Europees Parlement, de lidstaten en lokale en regionale overheden;

24.

verzoekt de Commissie in de jaarlijkse richtsnoeren voor duurzame groei de belangrijkste economische en fiscale problemen van de EU en de individuele lidstaten te beoordelen, voorstellen te doen voor prioritaire maatregelen om deze problemen aan te pakken, vast te stellen welke initiatieven van de Unie en de lidstaten investeringen op lange termijn en een sterkere concurrentiepositie ondersteunen, hindernissen voor duurzame groei weg te nemen, de in de Verdragen en in de huidige EU 2020-strategie vastgelegde doelstellingen te halen, de zeven kerninitiatieven te implementeren en macro-economische onevenwichten terug te dringen;

25.

verzoekt de Commissie en de Raad te garanderen dat de richtsnoeren voor het beleid voor het consolideren van de begroting en voor structurele hervormingen consistent zijn met de EU 2020-strategie voor groei en werkgelegenheid; is van mening dat de Unie bij het vastleggen en implementeren van de jaarlijkse richtsnoeren voor duurzame groei rekening moet houden met de ontwikkelingen op het gebied van de microfinanciële wetgeving, met name de prudentiële regelgeving, en met investeringen op lange termijn die een duurzaam concurrentievermogen, groei en werkgelegenheid stimuleren; is van mening dat ook een effectbeoordeling moet worden uitgevoerd om na te gaan wat de langetermijnkosten zijn, als de lidstaten geen actie ondernemen om de doelstellingen van de EU 2020-strategie te halen en de structurele hervormingen waarin deze strategie voorziet, uit te voeren;

26.

is van mening dat de aanbevelingen per land gepaard moeten gaan met sociale-effectbeoordelingen, waarbij rekening moet worden gehouden met de vereisten in verband met maatregelen voor werkgelegenheid, met de garantie dat een adequaat niveau van sociale bescherming wordt gehandhaafd, met de strijd tegen sociale uitsluiting, en met een hoog niveau van onderwijs, opleiding, herscholing en bescherming van de volksgezondheid;

27.

vraagt de Commissie in de jaarlijkse richtsnoeren voor duurzame groei expliciet de potentiële grensoverschrijdende overloopeffecten van de belangrijke maatregelen in het kader van het economisch beleid te identificeren die op het niveau van de EU en in de lidstaten zijn genomen;

28.

verzoekt de commissarissen die voor het Europees semester bevoegd zijn, zodra de jaarlijkse richtsnoeren voor duurzame groei door het college zijn goedgekeurd, erover te komen debatteren in de ter zake bevoegde commissies van het Europees Parlement;

Aanbevelingen per land

29.

verzoekt de Commissie en de Raad in hun richtsnoeren en aanbevelingen voor de lidstaten en de EU als geheel voor de uitvoering en gelijke behandeling van de doelstellingen en kerninitiatieven van de Europa 2020-strategie te zorgen;

30.

wijst erop dat de richtlijn van de Raad inzake de vereisten voor de begrotingskaders van de lidstaten (1) het volgende bepaalt: "De Commissie maakt de methoden, aannames en parameters waarop haar macro-economische en budgettaire ramingen zijn gebaseerd, openbaar";

31.

beveelt de lidstaten aan om deze richtlijn zo snel mogelijk om te zetten; verzoekt de Commissie om voor een betere vergelijkbaarheid van de nationale hervormingsprogramma's te zorgen en gemeenschappelijke maatstaven ter beoordeling van de programma's op te stellen;

32.

vraagt de Commissie na de analyse van de SCP's en de NHP's haar aanbevelingen op een gepast moment aan het Europees Parlement te komen presenteren en duidelijk te maken wat met name binnen de eurozone de potentiële grensoverschrijdende overloopeffecten zijn met het oog op de geplande interparlementaire fora, en op de gesprekken in de Raad over de aanbevelingen per land;

33.

vraagt de Raad in juli elke substantiële wijziging te komen uitleggen die hij in de voorstellen voor aanbevelingen per land van de Commissie heeft aangebracht; verzoekt de Commissie om aan deze hoorzitting deel te nemen, om haar standpunten over de situatie te geven;

34.

verzoekt de Commissie een hoorzitting te organiseren om informatie over de in de diverse kerninitiatieven aangekondigde jaarlijkse controleactiviteiten te verstrekken; vraagt dat deze hoorzitting plaatsvindt tussen de voorjaars- en de zomertop van de Europese Raad en dat alle betrokken Europese, nationale en regionale instellingen en andere belanghebbenden hieraan deelnemen;

35.

verzoekt de Commissie en de Raad de rol van de tijdens de vergadering van de Europese Raad van Keulen van juni 1999 ingevoerde macro-economische dialoog te versterken, om de interactie tussen de instanties die bevoegd zijn voor loonontwikkeling en economisch, fiscaal en monetair beleid, te verbeteren;

36.

stelt voor om rekening te houden met de overloopeffecten van economische ontwikkelingen in de Unie voor niet-Europese landen, om zo te streven naar het terugdringen van mondiale economische onevenwichten; verzoekt de Commissie zich actief te mengen in de dialoog op het gebied van economisch beleid in het kader van de hiervoor bevoegde VN-instellingen; stelt vast dat ook rekening moet worden gehouden met de op internationaal niveau overeengekomen doelstellingen;

De rol van het Europees Parlement

37.

wijst erop dat het parlementaire debat over de richtsnoeren voor het economisch beleid de hoeksteen van ieder democratisch systeem is;

38.

neemt kennis van het feit de crisis en de ontwikkelingen, met name in de eurozone, een opwaardering nodig maken van de Europese dimensie van het economisch beleid van de lidstaten, in het bijzonder in de eurozone;

39.

zal zijn structuren en werkmethoden verder aanpassen aan de recentste ontwikkelingen binnen de Raad en de Commissie wat de structuur van de eurozone betreft; herinnert eraan dat de economische dialoog deel zal uitmaken van de antwoorden op deze uitdaging; is van mening dat elke vernieuwing of opwaardering wat de organisatie en het besluitvormingproces binnen de Raad en/of de Commissie betreft, hand in hand moet gaan met meer democratische legitimiteit en een behoorlijke verantwoordingsplicht bij het Europees Parlement;

40.

wijst erop dat de parlementaire dimensie moet worden opgewaardeerd, parallel met de rol van de Raad;

41.

zal vóór de voorjaarsbijeenkomst van de Raad stemmen over de jaarlijkse richtsnoeren voor duurzame groei, met voorstellen voor wijzigingen die bij de Europese Raad zullen worden ingediend; vraagt dat de jaarlijkse richtsnoeren voor duurzame groei worden behandeld volgens een medebeslissingsprocedure die bij de volgende verdragswijziging moet worden ingevoerd; draagt zijn voorzitter op tijdens de voorjaarsbijeenkomst van de Raad de door het Europees Parlement gewijzigde richtsnoeren voor groei te presenteren;

42.

is bezorgd over de democratische legitimiteit van de invoering van het Europees semester; is van mening dat de rol van het Europees Parlement en de nationale parlementen essentieel is om voor de vereiste democratische legitimiteit en nationale controle over het proces te zorgen;

43.

is van oordeel dat het Europees Parlement het passende platform voor economische dialoog en samenwerking tussen de parlementen van de lidstaten en de EU-instellingen is;

44.

roept de lidstaten en hun regio's op de nationale en regionale parlementen, de sociale partners, de publieke autoriteiten en het maatschappelijk middenveld nauwer bij de invulling van de nationale hervormings-, ontwikkelings- en cohesieprogramma's te betrekken en regelmatig te raadplegen; wijst er in dit verband op dat het van belang is het Comité van de Regio's tijdig in te schakelen als platform voor de coördinatie tussen regio's, opdat deze verslag uitbrengen van de stand van zaken ten aanzien van de regionale en lokale deelname aan het Europees semester;

45.

pleit ervoor om in 2012 een interparlementaire conferentie te organiseren, met vertegenwoordigers van de commissies van het Europees Parlement en van de nationale parlementen voor begroting, werkgelegenheid en economische zaken, om te definiëren wat het toepassingsgebied, de methodes en de instrumenten zijn van de multidimensionele democratische legitimiteit op meerdere niveaus van het economisch beleid, met name om te garanderen dat het beleid en de doelstellingen van de lidstaten die worden aangekondigd in de nationale hervormingsprogramma's samen een niveau bereiken dat voldoende ambitieus is om de doelstellingen van EU 2020 te halen; is van mening dat er evenwel voor moet worden gezorgd dat er zeker voldoende tijd beschikbaar is voor het goedkeuren van de nationale begrotingen;

46.

zal vanaf 2013 jaarlijks vóór de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad een interparlementair forum organiseren waarbij leden van de bevoegde commissies van de nationale parlementen in het Europees Parlement worden samengebracht, en stelt voor om van deze vergadering een integraal onderdeel te maken van de jaarlijkse vergadering die de Commissie economische en monetaire zaken organiseert voor leden van de nationale parlementen; stelt voor dat dit forum vergaderingen van de fracties en van de bevoegde commissies en een plenaire vergadering omvat en verzoekt de Europese sociale partners deel te nemen aan deze vergadering en hun standpunten naar voren te brengen;

47.

zal vanaf 2013 jaarlijks na de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad met de voorzitters van de voor het Europees semester bevoegde commissies van de nationale parlementen en van het Europees Parlement (ECON, EMPL, BUDG, ENVI, ITRE) een tweede interparlementaire bijeenkomst organiseren over de voorstellen voor aanbevelingen van de Commissie;

48.

waarschuwt voor de invoering van praktijken die niet zijn onderworpen aan een parlementaire goedkeuring op het Europese of nationale niveau; benadrukt het feit dat de landenspecifieke aanbevelingen gebaseerd moeten zijn op democratische procedures;

49.

benadrukt de rol van de economische dialoog met het Europees Parlement die is ingevoerd door het pakket van economische governance, waardoor er een dialoog kan ontstaan tussen de Europese instellingen, maar ook met het nationale niveau, om een grensoverschrijdend en openbaar debat tot stand te brengen, de transparantie te vergroten en groepsdruk mogelijk te maken; merkt op dat de bevoegde commissie van het EP de voorzitter van de Commissie, van de Eurogroep en van de Europese Raad kan uitnodigen, en een lidstaat waarover besluiten zijn genomen in het kader van de EDP en/of de PBO de mogelijkheid bieden om deel te nemen aan een gedachtewisseling;

50.

wenst in het Parlement een economische dialoog te organiseren met de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten die een beroep op het Europees mechanisme en de Europese faciliteit voor financiële stabiliteit en op het Europees stabiliteitsmechanisme doen, alvorens dit wordt ingezet; benadrukt, gezien de rol die het EFSF en het ESM zouden moeten spelen, dat het EP een hoorzitting met het leidinggevend personeel van die organisaties zou moeten organiseren;

51.

verzoekt de Raad en de Commissie ervoor te zorgen dat de economische voorwaarden en de aanpassingsprogramma's in het kader van welk reddingsprogramma ook consistent zijn met de doelstellingen van de Unie op het gebied van sociale en duurzame ontwikkeling, en met name met de richtsnoeren voor het werkgelegenheids- en economisch beleid, alsmede met de EU 2020-doelstellingen; vraagt hen dat de aanbevelingen die in het kader van het Europees semester zijn gericht aan de lidstaten die financiële steun krijgen, worden opgenomen, om uitdrukkelijk rekening met deze consistentievereisten te houden;

52.

zal in het najaar een audit uitvoeren van de macro-economische situatie van de Unie door een beroep te doen op een brede waaier van kennis, inclusief internationaal extern onafhankelijk advies, en overleg te voeren met de belanghebbenden, met name de sociale partners, om het debat te bevorderen en te beschikken over economische tegenexpertise, met het oog op zijn uitwisselingen met de Commissie vóór de opstelling van de jaarlijkse groeianalyse;

53.

is van oordeel dat het Europees Parlement moet worden erkend als het passend Europees democratisch forum voor de uitvoering van een algemene evaluatie aan het einde van het Europees semester;

54.

wil graag als partner bij de macro-economische dialoog worden betrokken, om zijn doelstellingen inzake een coöperatieve macro-economische koers te realiseren;

De rol van de Raad

55.

verzoekt de Europese Raad de Voorzitter van het Europees Parlement uit te nodigen om deel te nemen aan zijn vergaderingen over het Europees semester;

56.

verzoekt de Raad en de Commissie in overeenstemming met de regels in het pakket van economische governance jaarlijks in de loop van de eerste weken van het jaar bij het Parlement aan de hand van een exact overzicht van de acties en maatregelen verslag over de ontwikkelingen en successen van het voorgaande Europees semester uit te brengen;

57.

stelt vast dat tijdens het eerste Europees semester duidelijk is geworden dat de deadlines krap zijn en dat daarom in komende jaren het risico bestaat dat de rol van nationale parlementen niet optimaal zou zijn wanneer een lidstaat een plan voor corrigerende acties zou moeten voorleggen, of zijn stabiliteits- en convergentieprogramma's en zijn nationale hervormingsprogramma's zou moeten aanpassen, op basis van de aanbevelingen van de Raad;

58.

verzoekt de lidstaten zo gedetailleerd mogelijke informatie te verstrekken over de maatregelen en de instrumenten in de nationale hervormingsprogramma's voor het bereiken van de nationale doelstellingen, inclusief de termijn voor de implementatie, de verwachte gevolgen, de mogelijke overloopeffecten, de risico's van een mislukte implementatie, de kosten, en, indien van toepassing, het gebruik van middelen uit de Europese structuurfondsen;

59.

Verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat de nationale bureaus voor de statistiek hun werk onafhankelijk kunnen verrichten, zoals voorzien in de bepalingen vastgelegd in het pakket van governance, en te garanderen dat de Praktijkcode Europese statistieken, zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 223/2009, wordt aangehouden, zodat de Commissie hoogwaardige statistieken ontvangt voor de evaluatie tijdens het Europees semester;

60.

is van mening dat het goed functioneren van het Europees statistisch systeem absoluut afhankelijk is van goed werkende nationale rekenkamers, die de kwaliteit van de gegevens over de overheidsfinanciën en van het proces van de overdracht van die gegevens van overheidsinstellingen naar de nationale bureaus voor de statistiek grondig en nauwkeurig moeten controleren;

61.

verzoekt de Raad de macro-economische dialoog te versterken, met name door een daarmee overeenkomende macrodialoog op het nationale niveau tot stand te brengen, en het volledige potentieel van macro-economische samenwerking te ontsluiten door kansen op het gebied van de werkgelegenheid volledig te benutten met behulp van een krachtig en evenwichtig groeibeleid;

62.

is van mening dat het van het grootste belang is om de Europese Centrale Bank te betrekken in de permanente dialoog tussen de Europese instellingen;

Overige

63.

vraagt dat het concept wordt uitgewerkt van een Europese schatkist, om de uitvoeringscapaciteit van het Europees semester en de economische peiler van de EMU te versterken; is van mening dat bij de toekomstige institutionele ontwikkelingen rekening moet worden gehouden met de veranderingen in het EFSF en het ESM;

64.

stelt met bezorgdheid vast dat de economische beleidscoördinatie op EU-niveau bestaat uit een veelvoud aan bindende en niet-bindende instrumenten en verplichtingen (2), hetgeen de rechtszekerheid van de EU-orde kan ondermijnen en tot verwarring leidt onder het publiek ten aanzien van de exacte omvang van de verantwoordelijkheden die de lidstaten in verband met hun status als lid of niet-lid van de eurozone op zich nemen;

65.

stelt vast dat de lidstaten er niet in zijn geslaagd zich te houden aan gezamenlijk overeengekomen regels, met name het stabiliteits- en groeipact, volgens hetwelk het jaarlijks begrotingstekort van de lidstaten lager moet zijn dan 3 % van het bbp en de overheidsschuld niet meer dan 60 % van het bbp mag bedragen; roept de lidstaten op het stabiliteits- en groeipact en andere gezamenlijk overeengekomen regels na te leven;

66.

benadrukt dat een geïntegreerd toezicht op het economisch beleid, wil het effect hebben, niet beperkt mag blijven tot de beoordeling van het financieel en structuurbeleid van EU-lidstaten, doch eveneens afgestemd moet zijn op de doelstellingen en maatregelen op EU-niveau, alsook op de omvang en aard van de financiële middelen van de Unie; onderstreept in dit verband de cruciale rol van het beleid en de maatregelen van de EU in het kader van de EU 2020-strategie, met name het cohesiebeleid, onderzoek en innovatie;

67.

benadrukt dat de tot de lidstaten gerichte richtsnoeren voor het beleid ten dele gaan over beleidsterreinen als lonen en pensioenen, die vallen onder de bevoegdheden van de lidstaten en de sociale partners, maar die moeten worden ondersteund en aangevuld door de Europese Unie, in overeenstemming met artikel 153 van het VWEU; benadrukt dat de democratische rekenschap moet worden verzekerd, en dat de hand moet worden gehouden aan de principes van de subsidiariteit en de sociale dialoog, om de nodige ruimte te laten voor het beleid dat vereist is voor de implementatie in de lidstaten;

68.

herinnert eraan dat de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden het volgende bepaalt: "bij de uitvoering van deze verordening wordt artikel 152 van het VWEU ten volle geëerbiedigd, en eerbiedigen de aanbevelingen die in het kader van deze verordening worden geformuleerd de nationale praktijken en instellingen voor loonvorming"; het zal rekening houden met artikel 28 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en derhalve geen afbreuk doen aan het recht om overeenkomstig de nationale wetgevingen en praktijken collectief te onderhandelen, collectieve arbeidsovereenkomsten te sluiten en af te dwingen, en collectieve acties te ondernemen;

Sectorale bijdragen betreffende het Europees semester

69.

is van mening dat met het oog op de verwezenlijking van de gemeenschappelijke doelstellingen, Europa 2020 en het Europees semester als kader voor een versterkt economisch en sociaal bestuur kunnen bijdragen tot het verstevigen van de gezamenlijke benadering van de uitdagingen, de antwoorden en de beoordeling waar het gaat om de sociale en werkgelegenheidssituatie in de lidstaten, als het niet alleen bij formele intenties blijft en het Europees Parlement daadwerkelijk bij dit proces betrokken wordt, in tegenstelling tot wat er is gebeurd tijdens het eerste Europees semester, ook met betrekking tot de eerste jaarlijkse groeianalyse, die het begin inluidde van een nieuwe cyclus van economisch bestuur in de EU;

70.

roept de Raad en de Commissie op om de beginselen van subsidiariteit en sociale dialoog op het vlak van lonen en pensioenen te eerbiedigen wanneer ze beleidsadvies geven aan de lidstaten, o.a. inzake onderwijs, werkgelegenheid, sociale zaken en macro-economische en begrotingsvraagstukken, en om overeenkomstig artikel 153, lid 5, van het VWEU de bevoegdheden van de lidstaten en sociale partners op deze gebieden te eerbiedigen teneinde de nodige speelruimte te bewaren voor de nationale tenuitvoerlegging van het beleid, en om, alvorens hun aanbevelingen te doen, de sociale partners te raadplegen; onderstreept dat op alle niveaus een democratische verantwoordingsplicht moet bestaan;

71.

verzoekt de Commissie om bij haar evaluatie van de vooruitgang inzake de Europa 2020-doelstellingen en hiermee verband houdende initiatieven gebruik te maken van alle beschikbare informatie en deskundigheid, met inbegrip van de expertise van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden;

72.

wenst dat in de aanbevelingen van de Commissie en de Raad voornamelijk wordt gepleit voor een sociaal beleid gericht op het bevorderen van onderwijs en opleiding, toegang tot de arbeidsmarkt, re-integratie van werklozen en betere coördinatie van de socialezekerheidsstelsels in de lidstaten, in combinatie met de voltooiing van de interne markt en het wegnemen van mededingingsbelemmeringen; wenst dat de aanbevelingen lang genoeg van tevoren worden opgesteld, zodat ze daadwerkelijk kunnen worden meegenomen in de begrotingsbeslissingen van de lidstaten;

73.

verklaart voornemens te zijn een actieve bijdrage te leveren aan de uitvoering van een ambitieuze Europa 2020-strategie door de EU en de lidstaten en aan het Europees semester, ook wat de sociale en werkgelegenheidsaspecten betreft, die van cruciaal belang zijn voor de Europese burgers; wijst erop dat het dit voornemen wil waarmaken door middel van specifieke acties en via bijdragen aan belangrijke initiatieven als het Europees Jaar voor actief ouder worden; verklaart tevens dat het alles in het werk zal stellen om deze aspecten van Europa 2020 en de zorgen van de vrouwen en mannen in Europa over hun baan en hun sociale situatie het hele jaar hoog op zijn politieke agenda te houden;

74.

verklaart voorts het voornemen te hebben zijn opvattingen over de sociale en werkgelegenheidsaspecten van de Europa 2020-strategie kenbaar te maken in een speciale resolutie, die zal worden aangenomen met het oog op de lentetop van de Europese Raad;

75.

zegt bereid te zijn tot het aangaan van een regelmatige beleidsdialoog en gedachtewisseling met nationale parlementen en andere relevante belanghebbenden, waaronder de sociale partners, het bedrijfsleven en ngo's, over de sociale en werkgelegenheidsaspecten van Europa 2020 en het Europees semester, en richt in dit verband:

a)

een verzoek tot de Commissie om haar jaarlijkse groeianalyse aan het Parlement voor te leggen, samen met het ontwerp voor een gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid, haar voorstel voor de jaarlijkse richtsnoeren inzake werkgelegenheid en eventuele voorstellen voor landenspecifieke aanbevelingen uit hoofde van artikel 148, lid 4, van het VWEU,

b)

een oproep tot de diverse bij het Europees semester betrokken partijen om transparant te werk te gaan, en in dit verband tot het Comité voor de werkgelegenheid (EMCO) om de resultaten van zijn toezicht op de werkgelegenheidssituatie regelmatig te delen met de bevoegde commissies van het Europees Parlement,

c)

een verzoek tot de sociale partners, ngo's op sociaal gebied en andere belanghebbenden om deel te nemen aan een regelmatige gedachtewisseling met het Parlement, met name over de tenuitvoerlegging van het sociaal en werkgelegenheidsbeleid en over de vorderingen op de weg naar verwezenlijking van de desbetreffende doelstellingen van de EU; met het verzoek dat de documenten ter voorbereiding van de gedachtewisselingen vooraf ter beschikking worden gesteld aan de leden van de bevoegde parlementaire commissie;

76.

verzoekt de Commissie het Parlement op de hoogte te stellen van de resultaten van de activiteiten in het kader van het programma "Van elkaar leren", met name op de gebieden die de Europese Raad in zijn strategische adviezen heeft vermeld; wijst op het belang om regelmatig de toegankelijkheid en het gebruik van via het programma ter beschikking gestelde gelden te bewaken, teneinde bijtijds eventuele correctiemaatregelen te nemen, om te voorkomen dat de gebruikelijke bureaucratische hindernissen de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma in de weg staan;

77.

is van mening dat in de gehele Europa 2020-strategie en bij haar bestuur een centrale rol is weggelegd voor het sociale en werkgelegenheidsbeleid; is van mening dat deze beleidsgebieden in het licht van de crisis moeten worden versterkt, en dat het Europees semester essentieel is om dit doel te bereiken;

78.

is van mening dat met het oog op een effectieve uitvoering van werkgelegenheidsrichtsnoeren 7 tot 10 de lidstaten in het kader van het Europees semester moeten worden gestimuleerd om bijzonder belang toe te kennen aan specifieke vraagstukken, zoals een betere toegang van jongeren tot onderwijs, begeleiding en opleiding en voorkoming van voortijdig schoolverlaten, bevordering van een leven lang leren, bevordering van de werkgelegenheid en vermindering van de werkloosheid, met name onder jongeren, bevordering van de integratie van ouderen op de arbeidsmarkt, bestrijding van zwart werk, het gemakkelijker maken om werk en gezin te combineren en verbetering van de kinderopvang;

79.

roept de Raad en de Commissie op om uitvoerig te beoordelen of de in de nationale programma's voorgestelde maatregelen ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting en ter verhoging van het werkgelegenheidsniveau in overeenstemming zijn met de doelstellingen en kerndoelen van de Europa 2020-strategie; verzoekt de lidstaten die geen nationale doelen hebben vastgesteld of zich onvoldoende hebben gecommitteerd aan het bereiken van een arbeidsparticipatiegraad van mannen en vrouwen in Europa van 75 % in 2020, de verplichting aan te gaan om zich voor dit doel in te spannen en daarbij bijzondere aandacht te schenken aan het wegnemen van de belangrijkste structurele tekortkomingen van de arbeidsmarkt;

80.

merkt op dat de maatregelen die in het kader van de nationale hervormingsprogramma's worden genomen, de "economische governance" en het Europees Semester niet mogen bijdragen aan de groeiende sociale crisis in verscheidene landen met een zwakkere economie, waardoor gezinnen het steeds moeilijker krijgen, met name vrouwen en kinderen, die de belangrijkste slachtoffers zijn van de toenemende armoede, werkloosheid, precaire arbeidsomstandigheden en slecht betaald werk;

81.

benadrukt dat de macro-economische sociale dialoog moet worden versterkt en geïnstitutionaliseerd, en is van mening dat de sociale partners moeten worden betrokken bij de ontwikkeling van acties die de Commissie in het kader van het Europees semester en bij de tenuitvoerlegging van het nieuwe economische bestuur wil ondernemen, en dat de sociale partners een advies of in voorkomende gevallen een aanbeveling inzake deze acties tot de Commissie moeten richten;

82.

onderstreept dat het van belang is de interactie tussen micro- en macro-economisch beleid enerzijds en het sociaal en werkgelegenheidsbeleid anderzijds in beide richtingen te versterken, omdat dat essentieel is voor het bereiken van de globale doelstellingen van de Europa 2020-strategie;

83.

verbindt zich ertoe om, mede in zijn beraadslagingen over het Europees semester, bijzondere aandacht te besteden aan het effect van de sociale en werkgelegenheidssituatie op de macro-economische situatie en omgekeerd, en roept de Commissie op hetzelfde te doen;

84.

verzoekt de Commissie en de Raad om ervoor te zorgen dat duurzame en inclusieve groei in verbinding met werkgelegenheid en het scheppen van banen bij alle beleidsvoorstellen in het kader van het Europees semester centraal zullen staan;

85.

herinnert eraan dat de financiering van de doelstellingen van Europa 2020 naar behoren geïntegreerd moet worden in de jaarlijkse begrotingen van de EU en de lidstaten; benadrukt dat de eenvoudigste, meest democratische, meest Europese en efficiëntste manier om dit te bereiken erin bestaat aan het begin van elk Europees semester een interparlementair debat te organiseren over de gemeenschappelijke budgettaire richtsnoeren van de lidstaten en de Unie; is van mening dat een dergelijk debat zou bijdragen tot een aanzienlijke afname van het aantal duplicaatstructuren en er tegelijk toe zou leiden dat de lidstaten in hun ontwerpbegrotingen meer rekening kunnen houden met de Europese dimensie en het Europees Parlement meer rekening kan houden met de situatie in de verschillende lidstaten;

86.

herinnert aan de belangrijke rol van de EU-begroting in de financiering van de Europa 2020-agenda, waaraan jaarlijks meer dan de helft van de middelen van de Unie wordt toegekend; merkt echter op dat, gezien de inhoud van prioritaire acties en de verdeling van competenties tussen de Unie en de lidstaten, het grootste deel van de financiering voor de strategie afkomstig zou moeten zijn van nationale of regionale begrotingen; komt dan ook tot de conclusie dat in het deel van de semesterprocedure dat betrekking heeft op de uitvoering van de Europa 2020-agenda, rekening moet worden gehouden met zowel de EU-begroting als de nationale begrotingen;

87.

wijst op de cruciale rol van het cohesiebeleid bij de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie; is van mening dat een sterk en solide gefinancierd cohesiebeleid een doeltreffend en efficiënt instrument is voor de uitvoering van de Europa 2020-strategie en ter voorkoming van toekomstige economische en financiële crises, omdat dit beleid berust op ontwikkelingsprogramma's voor de lange termijn, een begroting van een zekere omvang en een gedecentraliseerd beheer en omdat de prioriteiten van de EU voor een duurzame ontwikkeling erin zijn opgenomen; wijst in dit verband op het belang van de betrokkenheid van de regio's voor het realiseren van de Europa 2020-doelstellingen;

88.

wijst erop dat het regionaal beleid dankzij het model van multilevel governance over een geconsolideerde methodiek met het oog op een geïntegreerde aanpak beschikt en een goed ontwikkeld sturingssysteem biedt om investeringen te stimuleren en nieuwe initiatieven ter plaatse aan te moedigen, waarmee de economische beleidseffectiviteit en de ontwikkeling van een grotere synergie tussen de EU-begroting en de begroting van de lidstaten op passende wijze zouden kunnen worden ondersteund; dringt er bij de Commissie derhalve op aan concrete aanbevelingen te doen over hoe het Structuurfondsen in het kader van de operationele programma's voor dit doel kunnen worden ingezet;

89.

acht het essentieel dat het cohesiebeleid een rol speelt bij de aanpak van de uitdaging om de structurele ongelijkheden en de verschillen in concurrentievermogen op de interne markt te verminderen; benadrukt dat het belangrijk is om de beleidslijnen aan te passen aan de typische kenmerken en behoeften van de regio's ten einde hun mogelijkheden ten volle te benutten en hun beperkingen af te zwakken;

90.

herinnert eraan dat het regionaal beleid een belangrijke rol speelt bij de opstelling van de nationale programma's in het kader van het Europees semester, via onder meer de vaststelling van doelstellingen en acties ter versterking van de economische, sociale en territoriale cohesie;

91.

benadrukt het belang voor veel lidstaten om het concurrentievermogen van hun regio's te vergroten om op die manier de macro-economische onevenwichtigheden te corrigeren;

92.

vindt het daarom noodzakelijk dat cohesie zodanig wordt gestuurd dat juist de regionale mogelijkheden en belanghebbenden (en niet alleen de nationale) moeten worden versterkt; is van mening dat, om de regionale mogelijkheden te versterken en af te stemmen op de nationale, het cohesiebeleid opnieuw naar voren komt als een noodzakelijk element om de noodzakelijke synergieën te bereiken;

93.

wijst erop dat in het Europees semester voor voorafgaande coördinatie van het economische beleid de bevordering moet doorklinken van de overgang naar een in milieuopzicht duurzame economie;

94.

is ingenomen met de suggestie in de huidige jaarlijkse groeianalyse om milieuonvriendelijke subsidies af te schaffen en pleit voor analyse van de tenuitvoerlegging van dit beleid gedurende het Europees semester van 2012;

95.

verzoekt de Europese Raad en de Commissie zich in het kader van het Europees semester meer te concentreren op de interne markt, die de economische pijler van de EU vormt, ten einde het potentieel van de interne markt volledig te kunnen benutten, overheids- en particulier kapitaal te kunnen aantrekken voor de financiering van infrastructuurvoorzieningen en innovatiegerichte projecten en om efficiënt energiegebruik te bevorderen; benadrukt dat de interne markt de kern moet vormen van de Europese economische beleidsstrategie, die zich moet richten op het stimuleren van een intelligente, duurzame en op sociale integratie gerichte groei, werkgelegenheid en sociale samenhang, en die een eind moet maken aan interne onevenwichtigheden, en aldus economische convergentie creëert en het concurrentievermogen stimuleert;

96.

verlangt dat op elke voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad ook een evaluatie wordt opgemaakt van de internemarktsituatie, mede aan de hand van het daarmee gepaard gaande toetsingsproces; verzoekt de voorzitter van de Europese Raad in het Parlement jaarlijks een presentatie te komen geven van de in aansluiting op de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad te ondernemen stappen op het gebied van de interne markt;

97.

verzoekt de Commissie jaarlijks een evaluatie uit te voeren van de tenuitvoerlegging van de interne markt door de lidstaten binnen het kader van hun nationale hervormingsprogramma's en om in dit verband een onderzoek in te stellen naar de vooruitgang bij de omzetting en bij de verslagen die na de uitvoering worden opgesteld;

98.

dringt er bij de Commissie op aan lidstaten die volgens de evaluatie van hun nationale hervormingplannen geen optimaal gebruik blijken te maken van de toegewezen EU-middelen te attenderen op de specifieke gebieden waar zich nog onbenut potentieel bevindt;

99.

is ingenomen met het feit dat "het benutten van het potentieel van de binnenmarkt" in de jaarlijkse groeianalyse voor 2011 wordt genoemd als een van de tien doelstellingen die tegen 2012 moeten zijn gerealiseerd;

100.

dringt er bij de Raad en de Commissie op aan het Europees semester nog stelselmatiger aan nog lopende EU-initiatieven zoals het scorebord voor de interne markt en de Single Market Act te koppelen wat betreft de effectieve gebruikmaking van de als een topprioriteit aangemerkte 12 "hefbomen", zodat volledig recht kan worden gedaan aan de voltooiing van de interne markt en de consistentie van het Europees economisch beleid kan worden gegarandeerd;

101.

dringt er met name bij de Commissie op aan de 12 prioritaire maatregelen van de Single Market Act, die uiterlijk tegen eind 2012 moeten zijn goedgekeurd, expliciet op te nemen in de jaarlijkse groeianalyse voor 2012;

102.

is van oordeel dat het weer op gang brengen van de interne markt en in het bijzonder de tenuitvoerlegging van de Single Market Act, een essentiële voorwaarde vormen voor het realiseren van duurzame groei in Europa tegen het jaar 2020; stelt zich op het standpunt dat er ter waarborging van het Europese concurrentievermogen op mondiaal niveau behoeft is aan onmiddellijke verbeteringen op cruciale terreinen zoals de dienstensector, openbare aanbestedingen, onderzoek, innovatie, onderwijs, energie en e-handel;

103.

onderstreept de noodzaak om bij de uitvoering van het Europees semester ook recht te doen aan de EU 2020-strategie; benadrukt dat de in het kader van de Single Market Act ondernomen initiatieven consistent moeten zijn met en moeten bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de 7 "vlaggenschipinitiatieven" in het kader van de EU 2020-strategie, die een intelligente, duurzame en op sociale integratie gerichte groei beogen;

104.

verzoekt de Commissie en de lidstaten meer steun te geven aan mkb-bedrijven, die volgens de bevindingen van de jaarlijkse groeianalyse de ruggengraat vormen van de internemarkteconomie, vooral door volledige uitvoering te geven aan de Small Business Act, alsook door middel van een pakket maatregelen ter opheffing van de hinderpalen waarmee mkb-bedrijven worden geconfronteerd wanneer zij toegang willen krijgen tot financiering;

105.

dringt bij de Commissie aan op doeltreffende middelen om de toegang van mkb-bedrijven en innovatiegerichte starters tot financiering te verbeteren, het ondernemingsklimaat in de EU te verbeteren, de procedures te vereenvoudigen en de administratieve rompslomp te verminderen voor ondernemingen die actief zijn binnen de interne markt;

106.

roept de lidstaten op om in het Europees semester een perspectief van gendergelijkheid te integreren door bij de uitvoering van de in het kader van de jaarlijkse groeianalyse verstrekte beleidsrichtsnoeren rekening te houden met de behoeften en de situatie van vrouwen; prijst de lidstaten die tijdens het eerste Europees semester de genderdimensie overal in hun nationale hervormingsprogramma's hebben geïntegreerd, en die specifiek aandacht besteden aan vrouwen bij de ontwikkeling van en het toezicht op de uitvoering van hun beleid op het gebied van werkgelegenheid, armoedebestrijding en onderwijs; is teleurgesteld in de lidstaten die het genderaspect op geen enkele wijze in hun nationale hervormingsprogramma's hebben vermeld;

107.

verzoekt de Raad ervoor te zorgen dat de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid de genderaspecten van de nationale hervormingsprogramma's en de landenspecifieke richtsnoeren kan bespreken met de verantwoordelijke fungerend voorzitter van de Raad werkgelegenheid, sociaal beleid, volksgezondheid en consumentenzaken, na presentatie van de landenspecifieke richtsnoeren door de Commissie;

108.

vraagt de lidstaten erop toe te zien dat organisaties uit het maatschappelijk middenveld, waaronder vrouwenorganisaties, efficiënt deelnemen aan de opstelling, uitvoering en evaluatie van de nationale hervormingsprogramma's;

109.

roept de lidstaten op in hun nationale hervormingsprogramma's kwalitatieve doelstellingen vast te leggen voor het dichten van de loonkloof tussen mannen en vrouwen, het bevorderen van vrouwelijk ondernemerschap en het creëren van kinderopgang en ouderenzorg;

110.

roept de lidstaten op in hun nationale hervormingsprogramma's specifiek kwantitatieve doelstellingen vast te leggen voor de arbeidsparticipatie van vrouwen in het algemeen, alsmede specifieke maatregelen die gericht zijn op groepen vrouwen met een zeer lage arbeidsparticipatiegraad, zoals jonge vrouwen, oudere vrouwen, vrouwelijke migranten, vrouwen met een handicap, alleenstaande moeders en Romavrouwen;

111.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om de kerndoelen van de EU 2020-strategie en de nationale doelstellingen, waaronder genderspecifieke doelstellingen voor arbeidsparticipatie, beter onder de aandacht van het maatschappelijk middenveld, de sociale partners en het grote publiek te brengen;

112.

roept de Commissie op het maatschappelijk middenveld en de sociale partners te verzoeken een bijdrage te leveren in de vorm van een jaarlijks schaduwverslag over de voortgang van de lidstaten op het gebied van de kerndoelen en over de uitvoering van de in de nationale hervormingsprogramma's voorgestelde maatregelen, dat vergelijkbaar is met de in het kader van de tenuitvoerlegging van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) opgestelde schaduwverslagen;

113.

betreurt de besnoeiing op overheidsuitgaven en –investeringen in de onderwijssector die in tal van nationale begrotingen waarneembaar is, wijst er nogmaals op dat voorrang moet worden gegeven aan overheidsinvesteringen in duurzame, groeibevorderende sectoren zoals O&O en onderwijs, en wijst erop dat investering in onderwijs en opleiding een goedkope beleidsmaatregel is als de hoge kosten in aanmerking worden genomen die ontstaan als jongere generaties in termen van werkgelegenheid worden gemarginaliseerd; wijst erop dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat aanhoudend en op grote schaal wordt geïnvesteerd in onderwijs aan en opleiding van leraren en levenslang leren, terwijl de gecoördineerde, EU-dekkende initiatieven om andere gemeenschappelijke onderwijsdoelen te verwezenlijken worden voortgezet; wijst op de doorslaggevende rol van het programma Levenslang Leren;

114.

dringt erop aan dat de Commissie bij de bepaling van de huidige en toekomstige ontwikkelingen in de werkgelegenheid in de loop van het economisch semester deze ontwikkelingen benut om de opleidingsstrategieën te coördineren met de instellingen voor hoger onderwijs.

*

* *

115.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Raad, de parlementen van de lidstaten, de ECB en de voorzitter van de Eurogroep.


(1)  Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.

(2)  De artikelen 121, 126 en 148 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, protocol nr. 12 bij het Verdrag van Lissabon, Resolutie van de Europese Raad over het stabiliteits- en groeipact van 17 juni 1997, de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 20 maart 2005, Verordening (EG) nr. 1466/97, Verordening (EG) nr. 1467/97, de gedragscode "specificaties voor de tenuitvoerlegging van het Stabiliteits- en groeipact en de richtsnoeren over het formaat en de inhoud van de stabiliteits- en convergentieprogramma's", goedgekeurd door de Raad Ecofin op 7 september 2010, de conclusies van de Raad Ecofin van oktober 2006 en de conclusies van de Raad Ecofin van oktober 2007, het Euro Plus-pact dat op 24-25 maart 2011 is overeengekomen tussen de staats- en regeringsleiders van de landen van de eurozone, aangevuld met Bulgarije, Denemarken, Letland, Litouwen, Polen en Roemenië.


Top