EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2007/211/101

Zaak T-266/07: Beroep ingesteld op 9 juli 2007 — Air One/Commissie

PB C 211 van 8.9.2007, p. 54–55 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

8.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/54


Beroep ingesteld op 9 juli 2007 — Air One/Commissie

(Zaak T-266/07)

(2007/C 211/101)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Air One SpA (vertegenwoordigers: M. Merola en P. Ziotti, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van beschikking C(2007) 1712 van de Commissie van 23 april 2007 betreffende het opleggen van openbaredienstverplichtingen voor bepaalde routes vanuit en met bestemming Sardinië, voor zover de Italiaanse regering daarbij verplicht wordt om alle luchtvaartmaatschappijen die de desbetreffende openbaredienstverplichtingen (ODV's) aanvaarden, toe te staan om luchtroutes tussen Sardinië en het vasteland te exploiteren, ongeacht of hun aanvaarding vóór dan wel na de termijn van dertig dagen als bedoeld in de nationale regeling plaatsvindt (art. 1, sub a, van de beschikking);

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert krachtens artikel 230, vierde alinea, EG nietigverklaring van artikel 1, sub a, van beschikking C(2007) 1712 van de Commissie van 23 april 2007 betreffende het opleggen van openbaredienstverplichtingen voor bepaalde routes vanuit en met bestemming Sardinië overeenkomstig artikel 4 van verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad betreffende de toegang van communautaire luchtvaartmaatschappijen tot intracommunautaire luchtroutes.

Tot staving van haar vorderingen voert verzoekster het volgende middel aan:

Kennelijk onjuiste beoordeling en tegenstrijdigheid in de motivering. Verzoekster betoogt om te beginnen dat de Commissie — door de Italiaanse regering te verplichten om toe te laten dat elke luchtvaartmaatschappij die voornemens is de ODV's op een route in acht te nemen, de desbetreffende verbindingen kan exploiteren, ongeacht het moment dat zij haar voornemen heeft aangekondigd om met haar dienstverlening te beginnen en ongeacht of deze aankondiging gebeurt binnen of na de in de Italiaanse regeling genoemde termijn van dertig dagen — de door genoemde regering vastgestelde nationale regeling verkeerd heeft beoordeeld, gelet op de opzet en het doel van de relevante gemeenschapsregeling. Verzoekster betoogt in het bijzonder dat artikel 4 van verordening nr. 2408/92 de lidstaten verplicht om de doelstelling van territoriale continuïteit te verwezenlijken middels het opleggen van ODV's die weliswaar een afwijking van het beginsel van vrije toegang van de communautaire luchtvaartmaatschappijen tot de intracommunautaire luchtverbindingen inhouden, doch het evenredigheidsbeginsel eerbiedigen en dus de gevallen waarin exclusieve rechten en/of van financiële compensaties worden verleend, zoveel mogelijk beperken. Volgens verzoekster heeft de Italiaanse regeling de geest van de gemeenschapsregeling volledig verwezenlijkt, nu het stellen van een dwingende termijn in de „eerste fase” van de procedure voor het opleggen van ODV's:

een stimulering vormt voor indiening van offertes door de luchtvaartmaatschappijen en voor de toewijzing van de ODV's door de Staat gedurende die „eerste fase”, en

de mogelijkheid beperkt dat tot de „tweede fase” wordt overgegaan, waarin de regering verplicht is om middels een aanbestedingsprocedure een exclusief recht te verlenen, met de mogelijkheid dat zij de betrokken financiële vergoeding moet betalen.

Voorts is duidelijk dat — anders dan de Commissie impliciet stelt — de mededinging tussen luchtvaartmaatschappijen op de routes waarvoor ODV's zijn opgelegd, niet op dezelfde wijze kan plaatsvinden als op de routes waarvoor dergelijke verplichtingen niet gelden. Dat is zo omdat het stelsel van ODV's veronderstelt dat de betrokken routes worden gekenmerkt door rentabiliteitsproblemen, zodat geen enkele luchtvaartmaatschappij er onder normale marktvoorwaarden voor zou kiezen om deze te exploiteren op een wijze die in overeenstemming is met het algemeen belang: het is dus noodzakelijk om beschermingsmechanismen in het leven te roepen ten gunste van deugdelijke en zorgvuldige luchtvaartmaatschappijen.

Verzoekster voert voorts aan dat het door de Commissie voorgeschreven regelingskader discriminerend is, omdat het opheffen van de dwingende termijn voor aanvaarding van de ODV's in de eerste fase vooral in het voordeel werkt van luchtvaartmaatschappijen met aanzienlijke macht op de markt, doordat zij in staat worden gesteld om, in het geval dat concurrenten een offerte hebben ingediend, na het verstrijken van die termijn een offerte te doen voor de routes waarvoor ODV's gelden, met het voornaamste doel om marktaandelen van die concurrenten af te nemen.

Ten slotte geeft de redenering van de Commissie volgens verzoekster blijk van een onjuiste rechtsopvatting wat de kenmerken van de procedure voor het opleggen van ODV's betreft. Verzoekster betoogt in dit verband dat de toepassing van een niet-dwingende termijn tot gevolg zou hebben dat de „eerste fase” van die procedure oneindig kan voortduren, hetgeen onlogisch is alsmede in strijd met de stelling van de Commissie dat de procedure voor het opleggen van ODV's weliswaar een geheel vormt, doch twee fasen omvat.


Top