This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62022TN0625
Case T-625/22: Action brought on 7 October 2022 — Austria v Commission
Zaak T-625/22: Beroep ingesteld op 7 oktober 2022 — Oostenrijk / Commissie
Zaak T-625/22: Beroep ingesteld op 7 oktober 2022 — Oostenrijk / Commissie
PB C 24 van 23.1.2023, p. 43–45
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
23.1.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 24/43 |
Beroep ingesteld op 7 oktober 2022 — Oostenrijk / Commissie
(Zaak T-625/22)
(2023/C 24/59)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Republiek Oostenrijk (vertegenwoordigers: A. Posch, M. Klamert en F. Koppensteiner, alsmede S. Lünenbürger, K. Reiter en M. Kottmann, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
nietigverklaring van gedelegeerde verordening (EU) 2022/1214 van de Commissie van 9 maart 2022 tot wijziging van gedelegeerde verordening (EU) 2021/2139 wat betreft economische activiteiten in bepaalde energiesectoren en gedelegeerde verordening (EU) 2021/2178 wat betreft specifieke openbaarmakingen voor die economische activiteiten, bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie van 15 juli 2022, L 188, blz. 1-45; |
— |
verwijzing van de Europese Commissie in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoekster voert 16 middelen aan. De eerste acht middelen hebben betrekking op kernenergie en de andere acht middelen betreffen fossiel gas.
Middelen inzake kernenergie:
1. |
Eerste middel: de Commissie heeft de bestreden verordening vastgesteld in strijd met de beginselen en procedureregels die voortvloeien uit verordening (EU) 2020/852 (1) en het interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven. De effectbeoordeling en de raadpleging van het publiek zijn ten onrechte achterwege gelaten. De deskundigengroep van de lidstaten en het platform werden onvoldoende betrokken. Voorts is de door artikel 6, lid 4, van de Europese klimaatwet vereiste beoordeling van de verenigbaarheid van de bestreden verordening met de doelstellingen van deze wet niet uitgevoerd. |
2. |
Tweede middel: de bestreden verordening schendt artikel 10, lid 2, van verordening (EU) 2020/852. Deze bepaling is a priori slechts van toepassing op koolstofintensieve transitie-activiteiten en ziet dus niet op koolstofarme kernenergie. In ieder geval voldoet kernenergie niet aan de specifieke vereisten van artikel 10, lid 2, van verordening (EU) 2020/852. De bestreden verordening geeft althans op dit punt blijk van tekortkomingen in de analyse en een ontoereikende motivering. In dit opzicht schendt zij ook artikel 19, lid 1, onder f) en g), van verordening (EU) 2020/852 en het in het primaire recht neergelegde voorzorgsbeginsel. |
3. |
Derde middel: door kernenergie als ecologisch duurzaam aan te merken, is de bestreden verordening in strijd met het DNSH (Do not significant harm)-criterium betreffende het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”, dat voortvloeit uit artikel 17 en artikel 19, lid 1, onder f) en g), van verordening (EU) 2020/852, en schendt zij het in het primaire recht neergelegde voorzorgsbeginsel. De Commissie blijft onder het door verordening (EU) 2020/852 vereiste beschermingsniveau en voldoet niet aan de bewijsvereisten. Zij gaat voorbij aan het risico dat ernstige ongevallen met een kernreactor en hoogradioactief afval ernstig afbreuk doen aan verschillende beschermde milieudoelstellingen. Tevens is niet met voldoende zekerheid uitgesloten dat ernstig afbreuk wordt gedaan aan de milieudoelstelling van aanpassing aan de klimaatverandering. Bovendien wordt het vereiste van een levenscyclusbeoordeling niet in acht genomen. Gelet op de genoemde punten vertoont de bestreden verordening op zijn minst tekortkomingen in de analyse en motiveringsgebreken. |
4. |
Vierde middel: de in de bestreden verordening vastgestelde technische screeningscriteria kunnen niet uitsluiten dat ernstig afbreuk wordt gedaan aan de milieudoelstellingen. De technische screeningscriteria zijn in strijd met het DNSH-criterium dat voortvloeit uit artikel 17 en artikel 19, lid 1, onder f), van verordening (EU) 2020/852, en schenden het voorzorgsbeginsel van primair recht. Ook in dit opzicht worden het beschermingsniveau en de bewijsvereisten niet in acht genomen, niet alleen wat ernstige ongevallen met een kernreactor en hoogradioactief afval betreft, maar ook met betrekking tot de normale exploitatie. Het is niet met voldoende zekerheid uitgesloten dat ernstig afbreuk wordt gedaan aan de milieudoelstelling van aanpassing aan de klimaatverandering. Voorts blijven de in bijlage II bij de bestreden verordening opgenomen technische screeningscriteria achter bij die in bijlage I, zonder dat hiervoor een rechtvaardiging bestaat. Wat de technische screeningscriteria betreft, geeft de bestreden verordening op zijn minst blijk van tekortkomingen in de analyse en motiveringsgebreken. |
5. |
Vijfde middel: de bestreden verordening schendt artikel 11 en artikel 19, lid 1, onder f), van verordening (EU) 2020/852 alsmede het voorzorgsbeginsel, voor zover kernenergie daarbij wordt aangemerkt als substantieel bijdragend aan de aanpassing aan de klimaatverandering. |
6. |
Zesde middel: de bestreden verordening schendt artikel 19, lid 1, onder k), van verordening (EU) 2020/852. De technische screeningcriteria voldoen niet aan het vereiste van gemakkelijke toepasbaarheid en verifieerbaarheid. |
7. |
Zevende middel: vanwege de marktversnippering die inherent is aan het aanmerken van kernenergie als ecologisch duurzaam, is de bestreden verordening in strijd met de ultieme doelstelling van verordening (EU) 2020/852 en het vereiste om het nuttig effect van deze verordening te waarborgen. |
8. |
Achtste middel: de in de bestreden verordening gehanteerde uitlegging van verordening (EU) 2020/852, volgens welke de Uniewetgever zich niet heeft uitgesproken over de vraag en de beantwoording ervan heeft overgelaten aan de Commissie, strookt niet met artikel 290 VWEU volgens hetwelk deze bevoegdheid enkel kan worden overgedragen voor niet-essentiële onderdelen van een gebied. Deze bepaling vereist dat de Uniewetgever zelf beslist of kernenergie wordt opgenomen in de taxonomie. De Uniewetgever heeft dit vereiste in acht genomen en heeft uitgesloten dat kernenergie als ecologisch duurzaam wordt aangemerkt. |
Middelen inzake fossiel gas:
9. |
Eerste middel: gelet op de economische activiteiten met betrekking tot fossiel gas heeft de Commissie de bestreden verordening vastgesteld in strijd met de beginselen en procedureregels die voortvloeien uit verordening (EU) 2020/852 en het interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven. De uiteenzettingen over kernenergie zijn mutatis mutandis van toepassing. |
10. |
Tweede middel: de bestreden verordening schendt artikel 10, lid 2, en artikel 19, lid 1, onder f) en g), van verordening (EU) 2020/852, alsmede het in het primaire recht neergelegde voorzorgsbeginsel, althans voor zover zij voor activiteiten in verband met fossiel gas voorziet in drempelwaarden van 270 g CO2e/kWh en jaarlijks 550 kg CO2e/kWh over een periode van 20 jaar. De bestreden verordening berust op een onrechtmatige afzwakking van de voorwaarde dat er voor transitie-activiteiten in de zin van artikel 10, lid 2, van verordening (EU) 2020/852 geen alternatieven mogen bestaan die technologisch en economisch uitvoerbaar zijn. Voorts stroken de drempelwaarden niet met de doelstelling van 1,5 oC van de Klimaatovereenkomst van Parijs, noch met de klimaatdoelstellingen van de Unie. Aangezien de drempelwaarden alleen verband houden met de directe broeikasgasemissies, wordt ook het vereiste van een levenscyclusbeoordeling niet in acht genomen. De drempelwaarden blijven achter bij de beste prestaties van de sector of de industrie, belemmeren de ontwikkeling van koolstofarme alternatieven en leiden tot ongeoorloofde lock-in-effecten. De bestreden verordening geeft op dit punt op zijn minst blijk van tekortkomingen in de analyse en motiveringsgebreken. |
11. |
Derde middel: de opneming van de grenswaarden van 270 g en 550 kg in de bestreden verordening is in strijd met het vereiste van technologische neutraliteit in artikel 19, lid 1, onder a) en j), van verordening (EU) 2020/852 en het discriminatieverbod. |
12. |
Vierde middel: de bestreden verordening is in strijd met het DNSH-criterium van artikel 17 en artikel 19, lid 1, onder f) en g), van verordening (EU) 2020/852 en schendt het voorzorgsbeginsel van het primaire recht. Als gevolg van de grenswaarden van 270 g en 550 kg is er niet alleen geen sprake van een substantiële bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering, maar wordt daaraan tevens ernstig afbreuk wordt gedaan. |
13. |
Vijfde middel: de bestreden verordening schendt artikel 11 en artikel 19, lid 1, onder f), van verordening (EU) 2020/852 alsmede het voorzorgsbeginsel, voor zover fossiel gas daarbij wordt aangemerkt als substantieel bijdragend tot de aanpassing aan de klimaatverandering. |
14. |
Zesde middel: de bestreden verordening schendt artikel 19, lid 1, onder i), van verordening (EU) 2020/852. Gelet op de toenemende economische druk op fossiel gas als energiedrager houdt de opneming ervan in de taxonomie minstens een aanzienlijk risico in dat waardeloze activa ontstaan. |
15. |
Zevende middel: de bestreden verordening schendt artikel 19, lid 1, onder k), van verordening (EU) 2020/852. Wat fossiel gas betreft, voldoen de technische screeningscriteria niet aan de vereiste van gemakkelijke toepasbaarheid en verifieerbaarheid. |
16. |
Achtste middel: vanwege de marktversnippering die inherent is aan het aanmerken van fossiel gas als ecologisch duurzaam is de bestreden verordening in strijd met de ultieme doelstelling van verordening (EU) 2020/852 en het vereiste om het nuttig effect van deze verordening te waarborgen. |
(1) Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van verordening (EU) 2019/2088 (PB 2020, L 198, blz. 13).