Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62021CA0486

    Zaak C-486/21: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 10 november 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Državna revizijska komisija za revizijo postopkov oddaje javnih naročil — Slovenië) — SHARENGO najem in zakup vozil d.o.o. / Mestna občina Ljubljana [Prejudiciële verwijzing – Openbaar systeem voor het huren en delen van elektrische voertuigen – Onderscheid tussen de begrippen “concessies voor diensten” en “overheidsopdrachten voor leveringen” – Richtlijn 2014/23/EU – Artikel 5, punt 1, onder b) – Artikel 20, lid 4 – Begrip “gemengde overeenkomsten” – Artikel 8 – Vaststelling van de waarde van een concessie voor diensten – Criteria – Artikel 27 – Artikel 38 – Richtlijn 2014/24/EU – Artikel 2, lid 1, punten 5 en 8 – Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1986 – Bijlage XXI – Mogelijkheid om naar nationaal recht een voorwaarde inzake de registratie van een bepaalde beroepsactiviteit op te leggen – Onmogelijkheid om deze voorwaarde aan alle leden van een tijdelijk samenwerkingsverband van ondernemingen op te leggen – Verordening (EG) nr. 2195/2002 – Artikel 1, lid 1 – Verplichting om in de concessiedocumenten uitsluitend te verwijzen naar de “gemeenschappelijke woordenlijst overheidsopdrachten” – Verordening (EG) nr. 1893/2006 – Artikel 1, lid 2 – Onmogelijkheid om in de concessiedocumenten te verwijzen naar de “NACE Rev. 2”-classificatie]

    PB C 7 van 9.1.2023, p. 10–11 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    9.1.2023   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 7/10


    Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 10 november 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Državna revizijska komisija za revizijo postopkov oddaje javnih naročil — Slovenië) — SHARENGO najem in zakup vozil d.o.o. / Mestna občina Ljubljana

    (Zaak C-486/21) (1)

    (Prejudiciële verwijzing - Openbaar systeem voor het huren en delen van elektrische voertuigen - Onderscheid tussen de begrippen “concessies voor diensten” en “overheidsopdrachten voor leveringen” - Richtlijn 2014/23/EU - Artikel 5, punt 1, onder b) - Artikel 20, lid 4 - Begrip “gemengde overeenkomsten” - Artikel 8 - Vaststelling van de waarde van een concessie voor diensten - Criteria - Artikel 27 - Artikel 38 - Richtlijn 2014/24/EU - Artikel 2, lid 1, punten 5 en 8 - Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1986 - Bijlage XXI - Mogelijkheid om naar nationaal recht een voorwaarde inzake de registratie van een bepaalde beroepsactiviteit op te leggen - Onmogelijkheid om deze voorwaarde aan alle leden van een tijdelijk samenwerkingsverband van ondernemingen op te leggen - Verordening (EG) nr. 2195/2002 - Artikel 1, lid 1 - Verplichting om in de concessiedocumenten uitsluitend te verwijzen naar de “gemeenschappelijke woordenlijst overheidsopdrachten” - Verordening (EG) nr. 1893/2006 - Artikel 1, lid 2 - Onmogelijkheid om in de concessiedocumenten te verwijzen naar de “NACE Rev. 2”-classificatie)

    (2023/C 7/12)

    Procestaal: Sloveens

    Verwijzende rechter

    Državna revizijska komisija za revizijo postopkov oddaje javnih naročil

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: SHARENGO najem in zakup vozil d.o.o.

    Verwerende partij: Mestna občina Ljubljana

    Dictum

    1)

    Artikel 5, punt 1, onder b), van richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten, zoals gewijzigd bij gedelegeerde verordening (EU) 2019/1827 van de Commissie van 30 oktober 2019

    moet aldus worden uitgelegd dat:

    er sprake is van een “concessie voor diensten” wanneer een aanbestedende dienst de totstandbrenging en het beheer van een dienst voor het huren en delen van elektrische voertuigen wil toevertrouwen aan een ondernemer wiens financiële bijdrage hoofdzakelijk wordt gebruikt voor de aankoop van die voertuigen, en de inkomsten van deze ondernemer hoofdzakelijk zullen voortvloeien uit de vergoedingen die door de gebruikers van deze dienst worden betaald, aangezien op grond van die kenmerken kan worden vastgesteld dat het risico dat is verbonden aan de exploitatie van de toevertrouwde diensten op deze ondernemer is overgegaan.

    2)

    Artikel 8 van richtlijn 2014/23, zoals gewijzigd bij gedelegeerde verordening 2019/1827,

    moet aldus worden uitgelegd dat:

    de aanbestedende dienst, om te bepalen of de drempel voor de toepasbaarheid van deze richtlijn is bereikt, de “totale tijdens de looptijd van het contract te behalen omzet van de concessiehouder, exclusief [belasting over de toegevoegde waarde (btw)]” moet ramen, rekening houdend met de vergoedingen die de gebruikers aan de concessiehouder zullen betalen, alsmede met de bijdragen die de aanbestedende dienst zal leveren en de kosten die hij zal dragen. De aanbestedende dienst kan zich echter ook op het standpunt stellen dat de drempel voor de toepasbaarheid van richtlijn 2014/23, zoals gewijzigd bij gedelegeerde verordening 2019/1827, is bereikt, wanneer de investeringen en de kosten die de concessiehouder, alleen of samen met de aanbestedende dienst, gedurende de gehele looptijd van de concessieovereenkomst moet dragen, deze drempel voor toepasbaarheid kennelijk overschrijden.

    3)

    Artikel 38, lid 1, van richtlijn 2014/23, zoals gewijzigd bij gedelegeerde verordening 2019/1827, gelezen in samenhang met bijlage V, punt 7, onder b), bij richtlijn 2014/23 en overweging 4 ervan, en met artikel 4 van uitvoeringsverordening (EU) 2015/1986 van de Commissie van 11 november 2015 tot vaststelling van standaardformulieren voor de bekendmaking van aankondigingen op het gebied van overheidsopdrachten en tot intrekking van uitvoeringsverordening (EU) nr. 842/2011, en bijlage XXI, punt III.1.1.), bij die verordening

    moet aldus worden uitgelegd dat:

    een aanbestedende dienst op grond van de criteria voor selectie en kwalitatieve beoordeling van de gegadigden kan eisen dat de ondernemers in het handels- of beroepsregister zijn ingeschreven, mits een ondernemer zich erop kan beroepen te zijn ingeschreven in een soortgelijk register in de lidstaat waar hij is gevestigd.

    4)

    Artikel 38, lid 1, van richtlijn 2014/23, zoals gewijzigd bij gedelegeerde verordening 2019/1827, gelezen in samenhang met artikel 27 van deze richtlijn en artikel 1 van verordening (EG) nr. 2195/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende de gemeenschappelijke woordenlijst overheidsopdrachten (CPV)

    moet aldus worden uitgelegd dat:

    het eraan in de weg staat dat een aanbestedende dienst die ondernemers verplicht om in het handels- of beroepsregister van een lidstaat van de Unie te zijn ingeschreven, verwijst naar de NACE Rev. 2-classificatie, zoals vastgesteld bij verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van verordening (EEG) nr. 3037/90 van de Raad en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden, in plaats van naar de gemeenschappelijke woordenlijst overheidsopdrachten bestaande uit CPV-codes verwijst.

    5)

    Artikel 38, leden 1 en 2 van richtlijn 2014/23, zoals gewijzigd bij gedelegeerde verordening 2019/1827, gelezen in samenhang met artikel 26, lid 2, van die richtlijn

    moet aldus worden uitgelegd dat:

    een aanbestedende dienst niet zonder het door artikel 3, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2014/23 gewaarborgde evenredigheidsbeginsel te schenden van elk van de leden van een tijdelijk samenwerkingsverband van ondernemingen kan verlangen dat zij in het handels- of beroepsregister van een lidstaat zijn ingeschreven met het oog op de uitoefening van de activiteit van verhuur en lease van personenauto’s en andere lichte auto’s.


    (1)  PB C 471 van 22.11.2021.


    Top