Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CN0633

    Zaak C-633/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Sø- og Handelsretten (Denemarken) op 7 december 2016 — Ernst & Young P/S/Konkurrencerådet

    PB C 46 van 13.2.2017, p. 17–18 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    13.2.2017   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 46/17


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Sø- og Handelsretten (Denemarken) op 7 december 2016 — Ernst & Young P/S/Konkurrencerådet

    (Zaak C-633/16)

    (2017/C 046/19)

    Procestaal: Deens

    Verwijzende rechter

    Sø- og Handelsretten

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Ernst & Young P/S

    Verwerende partij: Konkurrencerådet

    Prejudiciële vragen

    1)

    Aan de hand van welke criteria moet worden bepaald of het gedrag of het handelen van een onderneming valt onder het verbod van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 139/2004 (1) van de Raad betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de opschortingsregel), en veronderstelt een totstandbrengingshandeling in de zin van artikel 7, lid 1, dat het handelen geheel of ten dele, feitelijk of rechtens, deel uitmaakt van de controlewijziging of concentratie van de lopende activiteiten van de deelnemende ondernemingen, waarvoor — indien de drempelwaarden vervuld zijn — de aanmeldingsplicht geldt?

    2)

    Kan de beëindiging van een samenwerkingsovereenkomst zoals in het onderhavige geval, die wordt gedaan in omstandigheden zoals die omschreven in de verwijzingsbeslissing, een totstandbrengingshandeling vormen waarvoor het verbod van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 139/2004 van de Raad geldt, en aan de hand van welke criteria moet dat in voorkomend geval worden beoordeeld?

    3)

    Maakt het voor de beantwoording van de tweede vraag verschil of de beëindiging feitelijk heeft geleid tot mededingingsrechtelijk relevante markteffecten?

    4)

    Voor het geval de derde vraag bevestigend moet worden beantwoord: aan de hand van welke criteria en met welke graad van waarschijnlijkheid moet in het gegeven geval worden bepaald of de beëindiging tot dergelijke markteffecten heeft geleid en in hoeverre het mogelijk is dat die effecten kunnen worden toegeschreven aan andere oorzaken?


    (1)  Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de „EG-concentratieverordening”), PB L 24, blz. 1.


    Top