EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CA0251

Zaak C-251/16: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 22 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court — Ierland) — Edward Cussens, John Jennings, Vincent Kingston / T. G. Brosnan [Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Zesde richtlijn (77/388/EEG) — Artikel 4, lid 3, onder a), en artikel 13, B, onder g) — Vrijstelling van leveringen van gebouwen en het erbij behorend terrein anders dan bedoeld in artikel 4, lid 3, onder a) — Beginsel van het verbod van misbruik — Toepasbaarheid bij het ontbreken van nationale bepalingen waarbij dit beginsel is omgezet — Rechtszekerheidsbeginsel en beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen]

PB C 22 van 22.1.2018, p. 10–11 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

22.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/10


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 22 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court — Ierland) — Edward Cussens, John Jennings, Vincent Kingston / T. G. Brosnan

(Zaak C-251/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Zesde richtlijn (77/388/EEG) - Artikel 4, lid 3, onder a), en artikel 13, B, onder g) - Vrijstelling van leveringen van gebouwen en het erbij behorend terrein anders dan bedoeld in artikel 4, lid 3, onder a) - Beginsel van het verbod van misbruik - Toepasbaarheid bij het ontbreken van nationale bepalingen waarbij dit beginsel is omgezet - Rechtszekerheidsbeginsel en beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen])

(2018/C 022/12)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Supreme Court

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Edward Cussens, John Jennings, Vincent Kingston

Verwerende partij: T. G. Brosnan

Dictum

1)

Het beginsel van het verbod van misbruik moet in die zin worden uitgelegd dat het, los van een nationale maatregel die daaraan werking geeft in de nationale rechtsorde, rechtstreeks kan worden toegepast teneinde te weigeren vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde te verlenen voor de verkoop van onroerende goederen als aan de orde in het hoofdgeding, die heeft plaatsgevonden vóór de uitspraak van het arrest van 21 februari 2006, Halifax e.a. (C-255/02, EU:C:2006:121), zonder dat het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van gewettigd vertrouwen zich daartegen verzetten.

2)

De Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet in die zin worden uitgelegd dat in het geval waarin de in het hoofdgeding aan de orde zijnde transacties ingevolge het beginsel van het verbod van misbruik zouden moeten worden geherdefinieerd, over de transacties die geen misbruik vormen belasting over de toegevoegde waarde kan worden geheven op grondslag van de relevante bepalingen van de nationale regeling die in een dergelijke belastingplicht voorzien.

3)

Het beginsel van het verbod van misbruik moet in die zin worden uitgelegd dat, teneinde op basis van punt 75 van het arrest van 21 februari 2006, Halifax e.a. (C-255/02, EU:C:2006:121), te bepalen of het wezenlijke doel van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde transacties al dan niet bestaat in het verkrijgen van een belastingvoordeel, afzonderlijk rekening dient te worden gehouden met het doel van de huurovereenkomsten die voorafgingen aan de verkoop van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde onroerende goederen.

4)

Het beginsel van het verbod van misbruik moet in die zin worden uitgelegd dat de levering van onroerende goederen als aan de orde in het hoofdgeding, erop neer kan komen dat een belastingvoordeel wordt verkregen dat in strijd is met het doel van de relevante bepalingen van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) wanneer deze onroerende goederen, vóór de verkoop ervan aan derden, nog niet daadwerkelijk zijn gebruikt door de eigenaar of de huurder ervan. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of dit in het hoofdgeding het geval is.

5)

Het beginsel van het verbod van misbruik moet in die zin worden uitgelegd dat het toepassing vindt in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, die de eventuele vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde voor een transactie inzake de levering van onroerende goederen betreft.


(1)  PB C 243 van 4.7.2016.


Top