Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52015IP0062

    Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2015 over het jaarverslag 2013 over de bescherming van de financiële belangen van de EU — Fraudebestrijding (2014/2155(INI))

    PB C 316 van 30.8.2016, p. 37–47 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    30.8.2016   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 316/37


    P8_TA(2015)0062

    Jaarverslag 2013 over de bescherming van de financiële belangen van de EU — Fraudebestrijding

    Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2015 over het jaarverslag 2013 over de bescherming van de financiële belangen van de EU — Fraudebestrijding (2014/2155(INI))

    (2016/C 316/04)

    Het Europees Parlement,

    gezien artikel 325, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    gezien zijn resoluties over eerdere jaarverslagen van de Commissie en van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF),

    gezien het verslag van de Commissie van 17 juli 2014 getiteld „Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie — Fraudebestrijding — Jaarverslag 2013” (COM(2014)0474) en de bijbehorende werkdocumenten (SWD(2014)0243, SWD(2014)0244, SWD(2014)0245, SWD(2014)0246, SWD(2014)0247 en SWD(2014)0248),

    gezien het jaarverslag 2013 van OLAF,

    gezien het activiteitenverslag van het Comité van toezicht van OLAF: februari 2013 — januari 2014,

    gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting over het begrotingsjaar 2013, vergezeld van de antwoorden van de instellingen,

    gezien de mededeling van de Commissie van 29 september 2014 getiteld „Bescherming van de EU-begroting tot eind 2013” (COM(2014)0618),

    gezien de mededeling van de Commissie van 3 februari 2014 getiteld „Corruptiebestrijdingsverslag van de EU” (COM(2014)0038),

    gezien het verslag van de speciale Eurobarometer 397 over corruptie,

    gezien de verslagen van de Europese Commissie over het btw-deficit,

    gezien Verordening(EU) nr. 250/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 tot vaststelling van een programma voor de bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie (programma „Hercules III”) en tot intrekking van Besluit nr. 804/2004/EG (1),

    gezien het voorstel voor een verordening van de Raad van 17 juli 2013 tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie (COM(2013)0534),

    gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 (2) van de Raad,

    gezien het voorstel van de Commissie van 11 juli 2012 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (COM(2012)0363),

    gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3),

    gezien zijn resolutie van 15 september 2011 over de inspanningen van de Unie ter bestrijding van corruptie (4), zijn verklaring van 18 mei 2010 over de inspanningen van de EU ter bestrijding van corruptie (5), en de mededeling van de Commissie van 6 juni 2011 getiteld „Corruptiebestrijding in de EU” (COM(2011)0308),

    gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (6),

    gezien het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie,

    gezien de verdragen van de Raad van Europa inzake burgerrechtelijke en strafrechtelijke bestrijding van corruptie,

    gezien artikel 52 van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0024/2015),

    A.

    overwegende dat de EU-begroting, waar elke lidstaat evenredig aan bijdraagt overeenkomstig gezamenlijke objectieve criteria, dient voor de uitvoering van het beleid van de Unie en uitdrukking geeft aan het beginsel van gezamenlijkheid, en daarnaast een instrument vormt ter bevordering van de Europese integratie;

    B.

    overwegende dat de bescherming van de financiële belangen van de EU samen met het beginsel van goed financieel beheer moet waarborgen dat de ontvangsten en uitgaven van de begroting bijdragen aan het verwezenlijken van de prioriteiten en doelstellingen van de EU en aan het vergroten van het vertrouwen van de burgers door ze te waarborgen dat hun geld wordt besteed op een transparante wijze die volledig overeenstemt met de doelstellingen en het beleid van de EU en de belangen van de burgers van de EU;

    C.

    overwegende dat de verscheidenheid van juridische en administratieve stelsels in de lidstaten een uitdaging vormt bij het bestrijden van onregelmatigheden en fraude, en overwegende dat een onjuist gebruik van EU-middelen niet alleen individuele maar ook collectieve verliezen met zich meebrengt en de belangen van iedere lidstaat en van de Unie als geheel schaadt;

    D.

    overwegende dat de Commissie met het oog op de verbetering van de bestaande maatregelen, om fraude, corruptie, witwaspraktijken en andere illegale activiteiten die de financiële belangen van de Unie schaden te bestrijden, zoals de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PIF-overeenkomst), twee voorstellen heeft ingediend voor strafrechtelijke instrumenten, te weten de PIF-richtlijn en de verordening tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie (EOM-verordening), die erop gericht zijn te zorgen voor doeltreffender onderzoek en een betere bescherming van de belastinggelden in de Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en recht;

    E.

    overwegende dat de bestrijding van fraude, corruptie en witwaspraktijken in de Unie een prioriteit moet zijn van het beleid van de communautaire instellingen en dat daartoe de politiële en justitiële samenwerking tussen de lidstaten cruciaal is;

    I.    Opsporen en rapporteren van niet-frauduleuze en frauduleuze onregelmatigheden

    1.

    neemt kennis van het verslag van de Commissie over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie — Fraudebestrijding — Jaarverslag 2013 (het „jaarverslag” van de Commissie); verwelkomt het scala van juridische en administratieve maatregelen die de Commissie sinds 2011 heeft genomen, en waarmee zij een nieuw kader heeft opgezet voor de verdere bevordering van het beleid ter bescherming van de financiële belangen van de Unie; onderstreept dat de huidige tekortschietende resultaten bij de bestrijding van fraude niet te wijten zijn aan een gebrek aan regelgeving, maar aan een onbevredigende uitvoering; vraagt de Commissie de verzoeken van het Parlement in zijn eerdere jaarlijkse verslagen over de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen tijdiger te beantwoorden in het volgende Commissieverslag;

    2.

    herinnert eraan, dat in de context van de economische moeilijkheden die de lidstaten momenteel ondervinden en het tekort aan EU-begrotingsmiddelen, de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie bijzonder belangrijk is; benadrukt dat de EU-middelen naar behoren moeten worden beheerd en zo doelmatig mogelijk moeten worden gebruikt;

    3.

    merkt op dat in 2013 in totaal 15 779 onregelmatigheden werden gemeld aan de Commissie, waarvan 14 170 niet-frauduleus en 1 609 frauduleus, goed voor een totaalbedrag van ongeveer 2,14 miljard EUR, waarbij ongeveer 1,76 miljard EUR betrekking heeft op de uitgavensectoren van de EU-begroting, oftewel 1,34 % van alle betalingen, en de resterende 380 miljoen EUR goed is voor 1,86 % van het brutobedrag van de geïnde traditionele eigen middelen (TEM);

    4.

    merkt op dat hoewel de totale financiële impact van de niet als fraude gemelde onregelmatigheden in 2013 daalde tot ongeveer 1,84 miljard EUR, of 38 % minder dan in 2012, het aantal van dergelijke gemelde onregelmatigheden steeg met 16 % ten opzichte van het voorgaande jaar; merkt verder op dat het aantal in 2013 gemelde frauduleuze onregelmatigheden steeg met wel 30 % ten opzichte van 2012, terwijl de financiële impact daarvan, te weten 309 miljoen EUR aan EU-middelen, daalde met 21 %;

    5.

    wijst erop dat vanwege de beschikbaarheid van nieuwe informatie dankzij aanzienlijke wijzigingen in de wijze waarop de lidstaten en de Commissie onregelmatigheden melden, de aandacht in het jaarverslag 2013 van de Commissie is verschoven van vanuit een algemeen oogpunt behandelde onregelmatigheden naar onregelmatigheden die als fraude zijn gemeld; verzoekt de Commissie deze aanpak te handhaven in haar toekomstige jaarverslag over de bescherming van de financiële belangen van de EU — Fraudebestrijding; dringt er bij de Commissie echter sterk op aan om de beschikbaarheid van informatie uit te breiden en de analyses van de verspreiding, de soorten en de impact van niet-frauduleuze onregelmatigheden te verbeteren, omdat het gaat om een groot aantal onregelmatigheden met negatieve financiële gevolgen, waardoor de financiële belangen van de EU worden geschaad;

    6.

    benadrukt dat, overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, zowel de Commissie als de lidstaten alles in het werk dienen te stellen om fraude, corruptie en alle andere illegale activiteiten die de financiële belangen van de Unie schaden, te bestrijden; herinnert eraan dat het van wezenlijk belang is dat de Commissie en de lidstaten nauw samenwerken en hun activiteiten coördineren om de doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Unie te garanderen, en dat het bijgevolg uiterst belangrijk is deze samenwerking en coördinatie te versterken en zo efficiënt mogelijk te maken; wijst erop dat de bescherming van de financiële belangen van de Unie evenzeer waakzaamheid vereist waar het gaat om inkomsten en uitgaven;

    7.

    merkt op dat de algemene trend in het opsporen en melden van mogelijke frauduleuze onregelmatigheden in de afgelopen vijf jaar een langzame daling laat zien, maar dat het aantal niet als fraude gemelde onregelmatigheden geleidelijk is gestegen; vraagt de Commissie nader te onderzoeken wat de voornaamste onderliggende oorzaken voor deze stijging zijn en een analyse te verrichten waarmee antwoord wordt gegeven op de vraag of de trend het gevolg is van een verschuiving naar de opsporing van onregelmatige zaken of van de wijze waarop de lidstaten zaken classificeren;

    8.

    is ervan overtuigd dat de strafrechtelijke instrumenten in de PIF-richtlijn enkel doeltreffend kunnen zijn indien er een duidelijke definitie van „PIF-misdrijven” wordt opgenomen en er minimale en maximale gevangenisstraffen worden vastgesteld die van toepassing zijn in alle deelnemende lidstaten, alsook minimumvoorschriften voor verjaringstermijnen, en indien deze bepalingen vervolgens ook door alle lidstaten op gelijke en doeltreffende wijze worden omgezet;

    Ontvangsten — eigen middelen

    9.

    verwelkomt het feit dat 98 % van de TEM zijn geïnd zonder problemen van belang, waarbij de gemelde frauduleuze onregelmatigheden 0,29 % van het brutobedrag van de geïnde TEM uitmaakten (ter hoogte van 61 miljoen EUR) en niet-frauduleuze onregelmatigheden 1,57 % van de TEM vertegenwoordigden (ter hoogte van 327,4 miljoen EUR); merkt op dat met de in 2013 opgespoorde fraude en onregelmatigheden 380 miljoen EUR gemoeid was, waarvan de lidstaten in het totaal 234 miljoen EUR hebben teruggevorderd; wijst met name op het feit dat dit terugvorderingspercentage van 62 % voor TEM in 2013 het beste resultaat in de afgelopen tien jaar was;

    10.

    stelt met bezorgdheid vast dat in 2013 de meeste vastgestelde bedragen in de OWNRES-databank in de EU-28 verband hielden met de douaneregeling „vrijgave voor het vrije verkeer” voor zowel fraudezaken (93 %) als onregelmatigheden (87 %); verzoekt de Commissie passende maatregelen te nemen die gericht zijn op het versterken van de douaneregeling „vrijgave voor het vrije verkeer” teneinde deze regeling minder gevoelig te maken voor fraude en onregelmatigheden;

    11.

    stelt met bezorgdheid vast dat in de OWNRES-databank het terugvorderingspercentage voor fraudezaken in 2013 slechts 23,74 % bedraagt, wat lager is dan het gemiddelde percentage van 33,5 % voor de periode 2008-2012; wijst erop dat het terugvorderingspercentage voor onregelmatigheden die voor 2013 werden gemeld, 67,9 % bedraagt; benadrukt in algemene zin de verantwoordelijkheid van de autoriteiten van de lidstaten en de diensten van de Commissie voor de terugvordering van onterecht betaalde bedragen en roept hen op om deze verantwoordelijkheid naar behoren te vervullen en te zorgen voor een aanzienlijke verhoging van het terugvorderingspercentage in gevallen van fraude, dat over het algemeen opmerkelijk laag is vergeleken met het terugvorderingspercentage voor niet-frauduleuze onregelmatigheden;

    12.

    is verheugd over de ondertekening van het VN-protocol tot uitbanning van illegale handel in tabaksproducten door de Europese Unie in 2013; stelt vast dat vijftien lidstaten het protocol hebben ondertekend maar dat het op dit moment alleen door Oostenrijk is geratificeerd; verzoekt de resterende lidstaten derhalve hun respectieve ratificatieprocedures zo spoedig mogelijk te voltooien;

    13.

    benadrukt het feit dat de smokkel van zwaar belaste goederen tot een aanzienlijke derving van inkomsten voor de begrotingen van de EU en haar lidstaten leidt, en dat het directe verlies aan douane-inkomsten door sigarettensmokkel alleen al op meer dan 10 miljard EUR per jaar wordt geschat; vestigt tevens de aandacht op de handel in namaakgoederen die schade toebrengt aan de staatskas van de lidstaten en aan het Europese bedrijfsleven;

    14.

    verwijst naar de lopende werkzaamheden ter verbetering van de gegevens over het bruto nationaal inkomen (bni) en kwesties die aan de orde zijn gesteld in speciaal verslag 11/2013 van de Europese Rekenkamer, waarin wordt gepleit voor een kortere en meer gerichte verificatie van bni-cijfers en betere verslaglegging en coördinatie van resultaten, zodat de bijdrage van het bni-systeem aan de berekening van de EU-opbrengsten steeds betrouwbaarder wordt;

    15.

    wijst erop dat de opname van de onzichtbare economie in de nationale rekeningen moet bijdragen aan meer volledige en betrouwbare bni-gegevens; verzoekt de Commissie en Eurostat de samenwerking met de nationale bureaus voor de statistiek te intensiveren om ervoor te zorgen dat dit onderdeel in alle lidstaten op coherente en vergelijkbare wijze wordt behandeld, waarbij de meest actuele gegevens worden gebruikt;

    16.

    onderstreept het feit dat de btw-kloof in veel lidstaten voortdurend groot is als gevolg van btw-fraude en -ontwijking; benadrukt dat de Commissie de bevoegdheid heeft om controle en toezicht uit te oefenen op de door de lidstaten getroffen maatregelen; verzoekt de Commissie derhalve ten volle gebruik te maken van haar bevoegdheden om de lidstaten te helpen bij de bestrijding van btw-fraude en belastingontwijking;

    17.

    merkt voorts op dat de lidstaten in 2013 133 gevallen van sigarettensmokkel hebben gemeld, goed voor een geschat TEM-bedrag van ongeveer 7 miljoen EUR; onderstreept dat deze trend neerkomt op een sterke daling in vergelijking met 2012, toen 224 gevallen werden gemeld waarmee ongeveer 25 miljoen EUR gemoeid was; maakt zich ernstig zorgen over het feit dat Denemarken, Estland, Spanje, Frankrijk, Cyprus, Luxemburg, Portugal, Slovenië, Slowakije en Zweden in 2013 geen gevallen van sigarettensmokkel aan de Commissie hebben gemeld en trekt de efficiëntie van het verslagleggingsproces in deze lidstaten in twijfel; dringt erop aan dat alle lidstaten gevallen van smokkel en namaak correct en tijdig aan de Commissie melden zodat het mogelijk wordt een betere schatting te maken van de negatief beïnvloede TEM;

    18.

    merkt op dat de Commissie een studie zal publiceren over de haalbaarheid van een volg- en opsporingssysteem voor tabaksproducten; onderstreept dat dit een enorme stap vooruit is in de bestrijding van smokkel; verzoekt de Commissie een open en concurrerend volg- en opsporingssysteem zodanig te ontwikkelen en uit te voeren, dat het ontwerp en de manier waarop het systeem wordt uitgevoerd niet in het voordeel is van één of slechts een paar aanbieders van oplossingen;

    Systeem voor toezicht op het verkeer van accijnsgoederen

    19.

    brengt in herinnering dat:

    het Parlement in zijn resolutie van 3 april 2014 over het jaarverslag over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie (7) heeft opgemerkt dat de handhavingsinstanties meer misbruik van het systeem voor toezicht op het verkeer van accijnsgoederen (EMCS) door criminele groepen heeft geconstateerd en dat het Parlement ervan overtuigd was dat er een gebrek is aan fysieke controles van de goederen die in het kader van het EMCS worden vervoerd;

    de Commissie het Parlement in het aanstaande jaarverslag 2014 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie op de hoogte moet stellen van de maatregelen die zijn getroffen om de fysieke controles op te voeren;

    de toegangsrechten tot het EMCS moeten worden aangescherpt teneinde indiening van een uitvoerig nalevingsverslag voor te schrijven alvorens handel kan worden gedreven, zodat het mogelijk wordt om ondernemers de status van „gevolmachtigd marktdeelnemer” („betrouwbare economische actor”) toe te kennen, waardoor alleen deze actoren rechtstreeks zelfstandig gebruik kunnen maken van het EMCS;

    het Parlement de Commissie heeft verzocht de resultaten bekend te maken van lopende onderzoeken naar de vraag of Richtlijn 2008/118/EG moet worden gewijzigd;

    de verificatiecontroles die de lidstaten uitvoeren bij personen en bedrijven die zich aanmelden voor het register, grondiger en uitvoeriger moeten zijn;

    de Commissie moet toelichten welke maatregelen zijn getroffen op het gebied van meer samenwerking met de belastingautoriteiten, aangezien goederen op eenvoudige wijze onjuist aangegeven kunnen worden om accijnzen te ontduiken;

    de toegestane termijnen voor de overbrenging van accijnsgoederen tussen erkende entrepots onrealistisch lang zijn, zodat meerdere overbrengingen op dezelfde verklaring en uitwijking mogelijk zijn voordat de leveringsdatum in het systeem is ingevoerd; dringt er derhalve nogmaals op aan dat de bevoegde instantie van de lidstaat van de aangegeven bestemming en de nieuwe bestemming onverwijld door de afzender in kennis moet worden gesteld van eventuele wijzigingen;

    het Parlement erop heeft aangedrongen dat de termijn voor de indiening van het verslag over de ontvangst van accijnsgoederen maximaal één werkdag is en voorts dat de reistijd wordt berekend en vastgesteld voor elke overbrenging overeenkomstig het type vervoer dat wordt gebruikt en de afstand tussen de plaats van verzending en de plaats van bestemming; vraagt de Commissie op de hoogte te worden gesteld wanneer deze verzoeken zijn uitgevoerd;

    dat de garanties die nodig zijn voor de instelling van douane-entrepots te laag zijn in vergelijking met de waarde van de accijnsgoederen en dat het Parlement de Commissie derhalve heeft verzocht een variabele in te stellen die afhangt van het type goederen en het daadwerkelijke handelsstadium; vraagt de Commissie op de hoogte te worden gesteld wanneer deze verzoeken zijn uitgevoerd;

    het Parlement met bezorgdheid heeft vastgesteld dat de lidstaten hun eigen EMCS-systemen hebben ingevoerd volgens zeer algemeen gedefinieerde vereisten van de Commissie; dringt er nogmaals bij de Commissie op aan het initiatief te nemen voor de invoering van een meer uniform systeem voor de hele EU;

    Uitgaven

    20.

    vestigt de aandacht op de alarmerende stijging met 76 % van het aantal als fraude gemelde onregelmatigheden met betrekking tot uitgaven van de EU en roept de bevoegde autoriteiten dringend op alle nodige maatregelen te nemen om deze negatieve ontwikkeling de komende jaren te stoppen;

    21.

    is bezorgd dat in de landbouwsector het aantal onregelmatigheden in het algemeen en het aantal frauduleuze activiteiten in het bijzonder in 2013 aanzienlijk is toegenomen ten opzichte van 2012; wijst erop dat er zich in 2013 een nieuwe ontwikkeling heeft voorgedaan wat betreft ernstige overtredingen die betrekking hebben op de „begunstigde voldoet niet aan de kwaliteitseisen”, met 51 gemelde gevallen van frauduleuze onregelmatigheden; is van mening dat deze ontwikkeling gerichte maatregelen vereist teneinde enerzijds praktijken uit te bannen die kunnen leiden tot onbedoelde overtredingen en anderzijds hard op te treden tegen corrupte en criminele handelingen;

    22.

    erkent dat de lidstaten in het begrotingsjaar 2013 op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling 197 miljoen EUR van de begunstigden hebben teruggevorderd, terwijl er aan het eind van het jaar nog 1 318,3 miljoen EUR van de begunstigden moet worden teruggevorderd, waarvan 1 097,1 miljoen EUR ten bate van de EU-begroting als gevolg van de toepassing van het 50/50-mechanisme; is verontrust omdat de terugvordering voor het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) onder het algemene gemiddelde ligt en nog niet eens de helft van de in 2009 geconstateerde onregelmatigheden aan het eind van 2013 waren teruggevorderd;

    23.

    wijst op de aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten wat betreft de mate waarin zij in staat zijn de ten gevolge van vastgestelde onregelmatigheden verdwenen bedragen in het kader van het GLB terug te vorderen en dringt er bij de lidstaten met terugvorderingspercentages lager dan 33 % op aan hun resultaten in 2015 en de daaropvolgende jaren aanzienlijk te verbeteren;

    24.

    erkent dat de lidstaten na de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) van 2013 profiteren van meer flexibiliteit bij de uitvoering van het beleid en dit met name mogen aanpassen aan hun regionale of nationale capaciteiten en prioriteiten, en overdrachten tussen de verschillende pijlers mogen doen; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat deze grotere flexibiliteit niet ten koste gaat van de controle- en evaluatiesystemen; merkt voorts op dat de Commissie in het kader van het nieuwe GLB aan een vereenvoudigingsagenda werkt; verzoekt de Commissie de vereenvoudigingsagenda volledig af te stemmen op de fraudebestrijdingsstrategie van het DG AGRI en een evenwicht tussen vereenvoudiging en het degelijke beheer van de EU-fondsen te handhaven door te zorgen voor voldoende controles;

    25.

    maakt zich ook zorgen over het feit dat de gemiddelde termijn tussen een onregelmatigheid, de opsporing ervan en uiteindelijk de melding ervan aan de Commissie in de landbouwsector 6,3 jaar en in andere sectoren 2,75 jaar bedraagt; herinnert eraan dat na de opsporing van onregelmatigheden verdere procedures in werking treden (invorderingsopdrachten, OLAF-onderzoeken etc.); verzoekt de Commissie voor elk beleidsterrein de gemiddelde, minimale en maximale afhandelingstijd te bepalen van een geconstateerde onregelmatigheid onder gedeeld beheer;

    26.

    verwacht dat de aanzienlijke verhoging met 475 % van de gemelde onregelmatigheden in de visserijsector in 2013 een eenmalige uitschieter vormt die verband houdt met de vertraagde uitvoering van programma's in de sector, en dat het geen negatieve ontwikkeling zou moeten vormen die het beeld van de waarde van het visserijbeleid van de EU ondergraaft;

    27.

    stelt met bezorgdheid vast dat het aantal gemelde onregelmatigheden op het gebied van het cohesiebeleid met 15 % is gestegen; merkt echter tevens op dat de bedragen in verband met niet-frauduleuze gevallen met 49 % zijn gedaald en in verband met frauduleuze gevallen met 22 %;

    28.

    merkt op dat, in verband met het cohesiebeleid, 321 frauduleuze onregelmatigheden en 4 672 niet-frauduleuze onregelmatigheden gemeld zijn; beseft dat in vergelijking met 2012, in beide categorieën het aantal meldingen met 15 % gestegen zijn, en dat zoals in de voorgaande jaren, het grootste deel van de bij onregelmatigheden betrokken bedragen in 2013 (63 %), nog steeds voortkomt uit het cohesiebeleid; wijst er echter op dat in beide categorieën de betreffende bedragen lager zijn, een geleidelijke verbetering op grond van de ervaringen van de voorbije jaren waar te nemen is en dat voor het eerst, het cohesiebeleid niet het uitgaventerrein van de begroting was met het grootste aantal als fraude gemelde onregelmatigheden;

    29.

    betreurt evenwel het gebrek aan beschikbare informatie over de terug te vorderen bedragen en de terugvorderingspercentages specifiek met betrekking tot het cohesiebeleid voor het begrotingsjaar 2013; verzoekt de Commissie in haar toekomstige jaarverslagen nadere informatie hierover te verstrekken;

    30.

    merkt op dat wat betreft de uitgaven onder centraal beheer over een periode van vijf jaar het terugvorderingspercentage voor als fraude gemelde onregelmatigheden 54,4 % bedraagt en voor niet-frauduleuze onregelmatigheden 63,9 %; dringt er bij de Commissie op aan de terugvorderingsprocedure verder te verbeteren en korter te maken;

    31.

    verzoekt de Commissie de volledige verantwoordelijkheid te aanvaarden voor de terugvordering van onterecht uit de EU-begroting betaalde bedragen en uniforme grondslagen voor de financiële verslaglegging vast te stellen voor alle lidstaten met het oog op het verzamelen van de juiste vergelijkbare en nauwkeurige gegevens;

    32.

    is bezorgd over het feit dat ten aanzien van de tussen 2009 en 2013 onder gecentraliseerd beheer gegeven invorderingsopdrachten die als onregelmatigheden zijn aangeduid (als fraude en niet als fraude gemeld), de gemiddelde periode tussen een onregelmatigheid en de opsporing ervan 3,4 jaar bedraagt: meer dan de helft van de gevallen (54 %) werd opgespoord binnen 4 jaar na het jaar waarin de onregelmatigheid werd begaan, terwijl in de andere helft (46 %) van de gevallen deze periode varieerde tussen de 4 en 13 jaar; herinnert eraan dat na de opsporing van onregelmatigheden verdere procedures in werking treden (invorderingsopdrachten, OLAF-onderzoeken etc.); verzoekt de Commissie de gemiddelde, minimale en maximale afhandelingstijd te bepalen van een geconstateerde onregelmatigheid onder gecentraliseerd beheer;

    33.

    is verheugd dat het aantal als fraude gemelde gevallen in 2013 met betrekking tot het Europees Sociaal Fonds 40 % lager was dan in de jaren 2009 en 2010 en dat 2013 het derde jaar op rij was waarin deze positieve ontwikkeling zich voortzette;

    34.

    stelt met tevredenheid vast dat voor de programmeringsperiode 2007-2013 het doorvoeren van administratieve verificaties, controles ter plaatse en controleverrichtingen heeft geleid tot een aanzienlijk hoger percentage van 63 % bij de opsporing van frauduleuze onregelmatigheden, tegenover een percentage van minder dan 20 % voor de daaraan voorafgaande periode van zeven jaar, hoewel er in 2013 een lichte daling was tot 55 %;

    35.

    neemt er nota van dat de Commissie in 2013 217 zaken van onderbrekingen van betalingen op het gebied van het cohesiebeleid heeft afgerond en dat er aan het eind van het jaar nog 131 zaken openstonden, goed voor een bedrag van 1,977 miljoen EUR; erkent tevens dat de Commissie in 2013 15 besluiten tot schorsing heeft genomen en twee in januari 2014;

    36.

    erkent dat er in 2013, als onderdeel van de pretoetredingssteun (PAA), 33 onregelmatigheden als fraude werden gemeld, waarmee een bedrag van 14,4 miljoen EUR is gemoeid, en dat deze onregelmatigheden hoofdzakelijk verband houden met het speciaal toetredingsprogramma op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling (Sapard); merkt voorts op dat er in het kader van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) negen frauduleuze onregelmatigheden zijn gemeld, waarmee een bedrag van 1,2 miljoen EUR is gemoeid; constateert dat tussen 2003 en 2013 in het kader van de PAA de terugvorderingspercentages 37,36 % en 29,22 % bedroegen voor respectievelijk onregelmatigheden en fraudezaken; verzoekt de Commissie en de begunstigde landen van het IPA maatregelen te nemen om te zorgen voor een hoger terugvorderingspercentage in het kader van het IPA;

    37.

    roept op tot het indienen van voorstellen om het aantal uitgavenprogramma's te verminderen, met name wanneer deze elkaar gedeeltelijk overlappen, en om de programma's, indien mogelijk, te richten op de lidstaten die de grootste behoefte aan ondersteuning hebben, zodat niet alle programma's noodzakelijkerwijs ten goede komen aan activiteiten in alle lidstaten;

    38.

    uit zijn bezorgdheid over het feit dat verschillende door de Europese Investeringsbank (EIB) gefinancierde projecten onder corruptie en fraude te lijden hebben; is van mening dat het EIB-document van 8 november 2013, dat het beleid van de EIB omschrijft inzake het voorkomen en afschrikken van corrupte praktijken, fraude, collusie, dwang, obstructie, witwassen en financiering van terrorisme, in een aantal gevallen op een gebrek aan adequate controle wijst tijdens de uitvoering van door de EIB gefinancierde projecten; spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat de EIB in 2013 het Passante of Mestre-project voor in het totaal 350 miljoen EUR heeft gefinancierd en zij overweegt om het project opnieuw te financieren voor een bedrag van 700 miljoen euro door middel van projectobligaties, ondanks het feit dat bij dit project fraude en corruptie zijn vastgesteld, hetgeen heeft geleid tot de arrestatie van diverse betrokken personen; verzoekt bijgevolg dat in geval van aangetoonde fraude en corruptie, de EIB verplicht wordt alle lopende en geplande financiering van het betreffende project te schorsen en/of stop te zetten;

    II.    Vastgestelde problemen en vereiste maatregelen

    39.

    is ernstig bezorgd over de aanhoudende bedreigingen voor de EU-begroting, zowel in de vorm van niet-naleving van de regels (niet-frauduleuze onregelmatigheden) als van opzettelijke misstappen en criminele handelingen (d.w.z. fraude); dringt aan op versterkte samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie om relevante en adequate maatregelen en middelen vast te stellen ter voorkoming en correctie van niet-frauduleuze onregelmatigheden en ter bestrijding van fraude;

    40.

    benadrukt dat de situatie zich al vele jaren voordoet dat de lidstaten nalaten gegevens tijdig in te dienen of nauwkeurige gegevens in te dienen; uit andermaal zijn bezorgdheid over het feit dat er in de verschillende lidstaten nog steeds sprake is van uiteenlopende benaderingen om frauduleuze en niet-frauduleuze onregelmatigheden op te sporen en te melden, onder meer op gebieden als cohesiebeleid en landbouw, en in sommige gevallen van niet-uniforme interpretaties van het rechtskader; wijst erop dat hierdoor vergelijkingen en de totstandkoming van een objectieve beoordeling en aanbevelingen van het Parlement, de Commissie en OLAF worden belemmerd; verzoekt de Commissie gemeenschappelijke richtsnoeren en indicatoren te ontwikkelen om het verschil tussen de verschillende benaderingen van de lidstaten te verkleinen en een uniforme en omvattende database op te zetten van onregelmatigheden die feitelijk zijn onderzocht en van de genomen maatregelen, waaronder gevallen van fraude en corruptie waarbij ambtenaren betrokken zijn, zodat autoriteiten en burgers over betrouwbare, vergelijkbare en gecentraliseerde informatie beschikken voor het treffen van doeltreffende corrigerende maatregelen, en een objectieve beoordeling kan plaatsvinden van de feitelijke, in plaats van de vermeende, ernst van de overtredingen en van de verantwoordelijken;

    41.

    constateert dat de aanbevelingen van de Commissie aan de lidstaten in 2012 over de uitvoeringsstatus waarvan verslag is gedaan in het jaarverslag van de Commissie 2013 — met name wat betreft de coördinatiediensten voor fraudebestrijding, de gemeenschappelijke voorschriften inzake fraude, de hervorming van overheidsopdrachten, de gemelde frauduleuze onregelmatigheden, de verificatie- en controlesystemen en risicobeoordelingssystemen — over het algemeen adequaat waren en betreurt het dat een aantal aandachtspunten niet volledig is aangepakt; merkt bijvoorbeeld op dat niet alle lidstaten zijn begonnen met de voorbereidingen voor de uitvoering van het meerjarig financieel kader (MFK) 2014-2020 en de hierin opgenomen bepalingen met betrekking tot de preventie van fraude; verzoekt de lidstaten gevolg te geven aan de aanbevelingen die de Commissie in 2012 tot hen heeft gericht en te waarborgen dat de aanbevelingen die in haar verslag over 2011 en over 2013 zijn gedaan, volledig worden opgevolgd, en indien zij dit niet hebben kunnen doen hiervoor een met redenen omklede verklaring te verschaffen;

    42.

    beseft dat onregelmatigheden waarbij geen sprake is van fraude dikwijls voortkomen uit fouten die veroorzaakt worden door gebrekkige kennis van de regels, complexe vereisten, en regelgeving; wijst erop dat voor het wijzigen of vereenvoudigen van de regels inzake zowel ontvangsten als uitgaven tijd nodig is, omdat de autoriteiten die deze wijzigingen moeten doorvoeren ze eerst moeten goedkeuren; dringt er bij de lidstaten en de Commissie in dit verband op aan om de interpretatie van het rechtskader en de strikte toepassing daarvan beter te coördineren, om op korte termijn gerichte maatregelen te nemen ter versterking van de administratieve capaciteiten, zowel bij de overheid als bij belanghebbenden, waaronder maatschappelijke organisaties, onder meer in de vorm van begeleiding en training en door het invoeren van regelingen om gekwalificeerd en kundig personeel te behouden; roept de Europese instellingen en de lidstaten op om tussentijds te beoordelen of het nieuwe regelgevingskader op het gebied van het cohesiebeleid het risico van onregelmatigheden verder voorkomt en beperkt, en om na te gaan of de bestaande regelgeving verder vereenvoudigd kan worden;

    43.

    is van mening dat lidstaten die op eigen gelegenheid onregelmatigheden opsporen en melden, waaronder gevallen van fraude, gesteund en gestimuleerd moeten worden om hun rapportage- en beheersysteem verder te verbeteren; is bezorgd over het feit dat de Commissie niet in staat is vast te stellen of het lage aantal onregelmatigheden en fraudegevallen dat door sommige lidstaten wordt vastgesteld en het grote verschil in het aantal gemelde gevallen per jaar al dan niet het gevolg is van de ineffectiviteit van de controlesystemen van deze lidstaten;

    44.

    betreurt het dat slechts enkele lidstaten afdoende middelen aan fraudebestrijding toewijzen en acht het onaanvaardbaar dat in geval van frauduleuze onregelmatigheden bepaalde lidstaten slechts corrigerende maatregelen nemen, zonder onderzoek te doen naar het mogelijk strafbare feit en de verantwoordelijken te straffen, en op die manier te weinig doen om de financiële belangen van zowel de EU als van de belastingbetalers te beschermen; merkt op dat door de lidstaten ingediende statistieken met betrekking tot strafzaken en de uitkomst hiervan onvolledig zijn, waardoor het lastig is om de effectiviteit van het onderzoek en de vervolging met betrekking tot fraude in de lidstaten te beoordelen; is daarom van mening dat besluiten moeten worden genomen ter invoering van strafrechtelijke verantwoordelijkheid op EU-niveau en dat een Europees openbaar ministerie moet worden opgericht als instrument voor het starten en coördineren van onderzoeken naar dergelijke onregelmatigheden, om te zorgen voor een sterk afschrikwekkend effect voor het plegen van illegale handelingen en voor het achterwege laten van het vervolgen en straffen van corruptie en criminele handelingen die de financiële belangen van de EU schaden;

    45.

    is van mening dat strafrechtelijke maatregelen, indien deze worden toegepast en aangevuld met andere maatregelen zoals verhoogde transparantie en verantwoording, een doeltreffende bestrijding van corruptie mogelijk maken; dringt er daarom bij de lidstaten op aan blijk te geven van hun sterke politieke wil wat betreft de doeltreffende bestrijding van corruptie op zowel nationaal als EU-niveau door effectieve anticorruptiewetgeving vast te stellen en voortgang te maken met de bestaande voorstellen op EU-niveau en roept de burgers op druk uit te oefenen op hun regeringen om een krachtig en doeltreffend anticorruptiebeleid te voeren;

    46.

    is ingenomen met het eerste corruptiebestrijdingsverslag van de EU van februari 2014 als een waardevol instrument voor het toezicht op en de evaluatie van inspanningen in de strijd tegen corruptie, en wijst nogmaals op het bijzondere belang van een intensievere uitwisseling van de in dat verslag belichte bestaande beste praktijken. is ook ingenomen met de mededeling van de Commissie over de bestrijding van corruptie in de EU (COM(2011)0308), waarin wordt nagegaan welke maatregelen moeten worden genomen voor een betere tenuitvoerlegging van de bestaande instrumenten voor corruptiebestrijding en manieren worden voorgesteld om strengere anticorruptiemaatregelen in een aantal interne en externe beleidsterreinen te integreren; wijst evenwel op het belang om de reikwijdte van het corruptiebestrijdingsverslag uit te breiden met het grensoverschrijdende en Europese element van corruptie en met de beoordeling van de maatregelen die zijn getroffen om de integriteit van de EU-instellingen verder te verbeteren; benadrukt dat er een allesomvattende en coherente anticorruptiestrategie moet komen die alle EU-beleidsmaatregelen omvat en die, onder meer, de in het eerste EU-corruptiebestrijdingsverslag aan de orde gestelde vraagstukken aanpakt; verzoekt de Commissie verslag uit te brengen bij het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering door de EU-instellingen van hun interne beleidsmaatregelen ter bestrijding van corruptie, met inbegrip van de nakoming van de EU-verplichtingen krachtens het VN-verdrag tegen corruptie;

    47.

    benadrukt de noodzaak van gestructureerde coördinatie tussen administratieve instanties en fraudebestrijdingsorganen en het belang van coördinatie en uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten en verschillende overheden binnen dezelfde lidstaat, teneinde de aanpak van de bestrijding van fraude zo uniform mogelijk te maken; verzoekt de Commissie een mechanisme in te stellen voor de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde nationale autoriteiten, om een onderlinge vergelijking van de bestanden van transacties tussen twee of meer lidstaten mogelijk te maken om de opsporing te vergemakkelijken van transnationale fraude in de context van het nieuwe MFK 2014-2020, met het oog op de macro-categorie van de Europese structuur- en investeringsfondsen (Europees Sociaal Fonds –ESF; Europees Fonds voor regionale ontwikkeling — EFRO; Cohesiefonds — CF; Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling — Elfpo; Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, om te zorgen voor een horizontale benadering van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie;

    48.

    onderstreept dat meer transparantie en, in het verlengde daarvan, goede controle van cruciaal belang zijn voor het opsporen van frauduleuze constructies; herinnert eraan dat het Parlement er de afgelopen jaren bij de Commissie op aangedrongen heeft stappen te ondernemen om transparantie in één oogopslag van alle begunstigden van EU-middelen uit alle lidstaten te waarborgen door op één enkele website van de Commissie alle begunstigden van EU-middelen bekend te maken, ongeacht de beheerder van de middelen en gebaseerd op standaardcategorieën informatie die door alle lidstaten in ten minste één werktaal van de Unie worden verstrekt; verzoekt de lidstaten samen te werken met de Commissie en haar volledige en betrouwbare informatie te verstrekken met betrekking tot de begunstigden van de door de lidstaten beheerde EU-middelen; betreurt het feit dat deze maatregel niet is uitgevoerd en verzoekt de Commissie zulks met spoed te doen; betreurt het feit dat dit herhaalde verzoek niet door de Commissie is ingewilligd;

    49.

    verzoekt de Commissie adequate wetgeving ter bescherming van klokkenluiders, toegang tot informatie en de transparantie van het lobbyen te bevorderen, aangezien dit alles noodzakelijk is om de civiele controle van regeringen en EU-instellingen te waarborgen en hun praktijken aan publieke controle te onderwerpen, en EU-financiering aan te wenden voor de ondersteuning van onafhankelijke organisaties op dit gebied, onder meer om financiële steun te bieden aan grensoverschrijdende onderzoeksjournalistiek;

    50.

    moedigt de Commissie aan versterkt toezicht uit te oefenen op de begrotingsuitgaven van de EU door middel van audits, controles en inspecties, maatregelen ter verbetering en waarschuwingsbrieven voorafgaand aan de indiening van verzoeken tot betaling; verzoekt de lidstaten en hun autoriteiten hun inspanningen op te voeren en alvorens de Commissie om terugbetaling te verzoeken, gebruik te maken van hun potentieel voor het opsporen en corrigeren van fouten door de beschikbare informatie ten volle te benutten; hecht in dit verband met name belang aan preventieve maatregelen om onwettige betalingen te voorkomen, zodat naderhand geen maatregelen meer nodig zijn om onterecht betaalde bedragen terug te vorderen;

    51.

    is ingenomen met de vaststelling van de richtlijnen betreffende overheidsopdrachten en de richtlijn betreffende de gunning van concessies, en is ingenomen met het feit dat tien lidstaten specifieke maatregelen of reeksen van maatregelen hebben ingevoerd met betrekking tot overheidsopdrachten om corruptie te beperken, de transparantie te vergroten en de doeltreffendheid van beheer-, controle- en auditsystemen te verhogen; verzoekt de Commissie de tenuitvoerlegging van de regels inzake overheidsopdrachten voort te zetten, om de lidstaten de nodige ondersteuning te bieden door middel van begeleiding, het uitwisselen van beste praktijken en training; verzoekt de Commissie om permanent en onpartijdig toezicht te houden op de naleving door de lidstaten van de bestaande richtlijnen en indien nodig inbreukprocedures in te leiden;

    52.

    merkt op dat het niveau van onregelmatigheden en fraude als gevolg van het niet in acht nemen van de regels inzake overheidsopdrachten, nog steeds hoog is; roept de lidstaten op te zorgen voor een spoedige omzetting in het nationale recht van de onlangs vastgestelde Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten (8), Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (9), en Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (10), om het risico op onregelmatigheden en fraude verder te verkleinen;

    53.

    verwelkomt de oprichting van het Kenniscentrum voor administratieve capaciteitsopbouw (Competence Centre for administrative capacity building) ter ondersteuning van overheidsdiensten die verantwoordelijk zijn voor het beheer van het EFRO en de cohesiefondsen, en de invoering van het actieplan op het gebied van overheidsopdrachten door het Kenniscentrum in samenwerking met de bevoegde diensten van de Commissie; verzoekt de Commissie echter verslag uit te brengen van de tot nu toe bereikte concrete resultaten voortvloeiend uit de activiteiten van het centrum en de uitvoering van bovengenoemd actieplan;

    54.

    dringt er bij de Commissie op aan haar strikte beleid van onderbreking en opschorting van betalingen te handhaven;

    55.

    verwelkomt het verslag over de uitvoering van de fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie (CAFS) en de ondersteuning voor de beheersautoriteiten van de lidstaten bij de uitvoering van de relevante antifraudebepalingen; dringt er echter op aan dat de Commissie in de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen in verband met de Europese structuur- en investeringsfondsen vereenvoudigde regels vaststelt, om een doeltreffende en efficiënte absorptie te stimuleren en tegelijkertijd te waarborgen dat het niveau van de fraudebestrijding niet wordt ondergraven door de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen;

    56.

    is ingenomen met de oprichting van fraudebestrijdingscoördinatiediensten (Afcos) in de lidstaten ingevolge artikel 3, lid 4, van de nieuwe OLAF-verordening en met het feit dat Duitsland zijn samenwerkingsovereenkomst met OLAF heeft herbevestigd; merkt op dat de Afcos tot doel hebben een doeltreffende samenwerking en uitwisseling van informatie met OLAF te vergemakkelijken en dringt er bij de lidstaten die nog geen Afcos hebben opgericht op aan dit onverwijld te doen; verwacht dat de Afcos zullen bijdragen aan een betere vastlegging van onregelmatigheden en aan een evenwichtige uitleg van de relevante EU-regelgeving; is toch bezorgd over de grote verschillen die reeds bestaan tussen de verschillende Afcos in de lidstaten wat betreft de functies, taken, bevoegdheden en toegewezen personeel; erkent dat het mandaat, het institutioneel kader en de taken van de Afcos niet tot in detail worden omschreven in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013, maar is van mening dat onafhankelijk werkende Afcos met een breed mandaat dat onderzoeksbevoegdheden omvat, als benchmark moeten gelden voor alle lidstaten;

    57.

    neemt kennis van de verslaglegging van de Commissie over de resultaten van het Hercules II-programma; neemt er nota van dat het budget van het Hercules II-programma in 2013 werd teruggebracht tot 14 miljoen EUR aan vastleggingskredieten en 9,9 miljoen EUR aan betalingskredieten ten opzichte van 2012, waardoor er problemen zijn ontstaan bij de nakoming van de in 2013 en voorgaande jaren aangegane financiële verbintenissen; stelt met tevredenheid vast dat de Hercules II-activiteiten steeds meer belangstelling van de lidstaten krijgen, zoals blijkt uit het groeiende aantal ontvangen aanvragen na de oproepen tot het indienen van voorstellen; is verheugd over de positieve resultaten die in 2013 onder meer in Duitsland, Spanje en Roemenië geboekt zijn door de inzet van geavanceerde en transnationaal compatibele technische apparatuur die dankzij het programma is aangeschaft;

    58.

    is verheugd over de aanneming van de verordening tot vaststelling van het programma Hercules III voor de financiële periode 2014-2020, waardoor voor subsidies voor technische bijstand een hoger maximaal cofinancieringspercentage van 80 % van de subsidiabele kosten mogelijk is en maximaal 90 % in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen in plaats van het maximum van 50 % krachtens het besluit Hercules II; merkt op dat de eerste oproep tot het indienen van voorstellen met succes werd gedaan in 2014; is niettemin bezorgd dat het programma al met name beïnvloed wordt door het probleem van achterstallige betalingen, hetgeen tot mogelijke schadelijke effecten leidt voor gefinancierde en toekomstige projecten; wijst opnieuw op het belang van deugdelijke financiële instrumenten zoals Pericles 2020 en Hercules III in de strijd tegen illegale activiteiten die de middelen van de Unie aantasten;

    59.

    is verheugd over de succesvolle resultaten van een groot aantal gezamenlijke douaneoperaties (GDO's), waarbij OLAF en de lidstaten samenwerkten met verschillende diensten van derde landen, met actieve ondersteuning van DG Belastingen en Douane-Unie, Europol en Frontex, en die hebben geleid tot de onderschepping van onder meer 68 miljoen gesmokkelde sigaretten, 124 kg cocaïne en 140 000 liter dieselolie;

    60.

    merkt op dat OLAF in 2013 353 aanbevelingen heeft gedaan voor administratieve, disciplinaire, financiële en gerechtelijke maatregelen die door de relevante EU-instellingen, -organen en -instanties of de bevoegde nationale autoriteiten genomen moeten worden en dat ongeveer 402,8 miljoen EUR voor terugvordering werd aanbevolen; is bezorgd dat het percentage aanklachten na de aanbevelingen voor juridische stappen van OLAF voor de periode 2006-2013 slechts ongeveer 54 % bedraagt; maakt zich zorgen omdat het lage percentage aanklachten ook de kwaliteit en bruikbaarheid van de onderzoeksresultaten van OLAF in een slecht daglicht stelt; verzoekt de Commissie dringend de doeltreffendheid van OLAF te verbeteren; acht een volledig en deugdelijk toezicht door het Comité van toezicht (zonder inmenging in lopende onderzoeken) op de zaken van OLAF onmisbaar en dringt er dan ook bij de Commissie en OLAF op aan de huidige situatie, waarin het Comité van toezicht zijn opdracht niet kan verrichten, te verbeteren; betreurt ook het gebrek aan informatie over het veroordelingspercentage veroordelingen in zaken met schade voor de begroting van de Unie;

    III.    Onderzoeken en de rol van OLAF

    61.

    neemt er nota van dat OLAF naar eigen zeggen in 2013 tot nu toe de meeste informatie heeft ontvangen en stelt nog niet eerder zoveel aanbevelingen te hebben gedaan; wijst erop dat de manier waarop ontvangen informatie en geformuleerde aanbevelingen worden geteld, ook veranderd is; vraagt het Comité van toezicht de gevolgen van deze wijzigingen in de gegevens en de kwaliteit van de aanbevelingen van OLAF te onderzoeken;

    62.

    verzoekt het Comité van toezicht van OLAF het Parlement te informeren over de duur van OLAF-onderzoeken en de methode waarop dit wordt berekend, aangezien deze methode in 2012 is gewijzigd; wijst erop dat door deze wijziging de kennelijke duur van onderzoeken kunstmatig kan worden verminderd; vraagt het Comité van toezicht de kwaliteit van de door OLAF verstrekte informatie nauwkeurig te onderzoeken, met inbegrip van de verslagen aan de instellingen;

    63.

    neemt nota van de vaststelling van nieuwe werkafspraken tussen OLAF en zijn Comité van toezicht en verzoekt om een spoedige oplossing van de resterende problemen tussen deze twee instellingen;

    o

    o o

    64.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Europese Rekenkamer, het Comité van toezicht van het OLAF en OLAF.


    (1)  PB L 84 van 20.3.2014, blz. 6.

    (2)  PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1.

    (3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

    (4)  PB C 51 E van 22.2.2013, blz. 121.

    (5)  PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 62.

    (6)  PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.

    (7)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0338.

    (8)  PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65.

    (9)  PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243.

    (10)  PB L 94 van 28.3.2014, blz. 1.


    Top