This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32019R1248
Commission Implementing Regulation (EU) 2019/1248 of 22 July 2019 establishing measures to alleviate a serious threat to the conservation of the eastern Baltic cod (Gadus morhua) stock
Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1248 van de Commissie van 22 juli 2019 tot vaststelling van maatregelen om een ernstige bedreiging voor de instandhouding van het kabeljauwbestand (Gadus morhua) in het oostelijke deel van de Oostzee tegen te gaan
Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1248 van de Commissie van 22 juli 2019 tot vaststelling van maatregelen om een ernstige bedreiging voor de instandhouding van het kabeljauwbestand (Gadus morhua) in het oostelijke deel van de Oostzee tegen te gaan
C/2019/5347
PB L 195 van 23.7.2019, pp. 2–4
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2019
|
23.7.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 195/2 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/1248 VAN DE COMMISSIE
van 22 juli 2019
tot vaststelling van maatregelen om een ernstige bedreiging voor de instandhouding van het kabeljauwbestand (Gadus morhua) in het oostelijke deel van de Oostzee tegen te gaan
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (1), en met name artikel 12, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Krachtens artikel 12 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 kan de Commissie noodmaatregelen nemen om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met een ernstige bedreiging voor de instandhouding van biologische rijkdommen van de zee. Om het hoofd te bieden aan die bedreiging kan de Commissie, op gemotiveerd verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, dergelijke noodmaatregelen vaststellen in de vorm van onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen die voor een termijn van ten hoogste zes maanden van toepassing zijn. |
|
(2) |
Bovendien bepaalt artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad (2) dat er herstelmaatregelen moeten worden genomen wanneer luidens wetenschappelijk advies de paaibiomassa van een onder die verordening vallend visbestand lager is dan het referentiepunt onder hetwelk het voortplantingsvermogen verminderd kan zijn. Die herstelmaatregelen moeten ervoor zorgen dat het betrokken bestand snel terugkeert boven het niveau dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan opleveren. |
|
(3) |
Volgens wetenschappelijk advies van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) is de biomassa van het kabeljauwbestand (Gadus morhua) in het oostelijke deel van de Oostzee onhoudbaar laag als gevolg van een combinatie van afnemende rekrutering, milieufactoren en veranderingen in het ecosysteem die, gezien de toestand van het bestand, leiden tot een hoge natuurlijke sterfte en een buitensporige visserijsterfte. Het bestand is er slecht aan toe en heeft naar verwachting een beperkt voortplantingsvermogen. De rekrutering lag in 2017 op het laagste niveau sinds het begin van de ICES-tijdreeksen en lag in 2018 mogelijk nog lager. De paaibiomassa bevindt zich op een historisch dieptepunt en de biomassa van kabeljauw van commercieel formaat ligt momenteel op het laagste niveau sinds de jaren 50. De ICES schat bovendien dat de biomassa op de middellange termijn onder het duurzaamheidsreferentiepunt zal blijven, zelfs als niet op het bestand wordt gevist. De ICES beveelt in zijn bestandsadvies voor 2020 derhalve een nulvangst aan. |
|
(4) |
De instandhouding van het kabeljauwbestand in het oostelijke deel van de Oostzee wordt ernstig bedreigd door het risico van ernstige schade aan het voortplantingsvermogen als gevolg van de sterke afname van de paaibiomassa. Voorts is de ICES van mening dat bevissing, in welke mate dan ook, gericht zal zijn op de kleine resterende hoeveelheden kabeljauw van commercieel formaat, waardoor de structuur van het bestand verder zal verslechteren en het voortplantingsvermogen, dat nu al op een historisch dieptepunt ligt, nog zal afnemen. Bovendien duurt de piek van het paaiseizoen van kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee van mei tot en met augustus. Er zijn derhalve naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie om noodmaatregelen vast te stellen, in de eerste plaats omdat het niveau van de biomassa van kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee zo gevaarlijk laag ligt dat het bestand zich niet langer op peil kan houden en bijgevolg met instorting wordt bedreigd, in de tweede plaats omdat verdere visserij op dat bestand het risico op een instorting ervan doet toenemen, en in de derde plaats omdat het paaiseizoen momenteel in volle gang is. |
|
(5) |
Door de lidstaten op grond van artikel 13 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 genomen maatregelen zouden niet volstaan om de situatie het hoofd te bieden, aangezien zij niet zouden zorgen voor een uniforme aanpak in alle gebieden waar het bestand voorkomt. Bovendien hebben in dit stadium nog niet alle lidstaten dergelijke maatregelen genomen of gepland. Ten slotte konden de lidstaten tijdens een vergadering van de groep van aan de Oostzee gelegen lidstaten (BaltFish) op 4 juni 2019 geen overeenstemming bereiken over een gemeenschappelijke aanpak. |
|
(6) |
Gezien het gebrek aan afdoende maatregelen van de lidstaten en de urgentie om op te treden teneinde een verdere verslechtering van de structuur van het bestand en een afname van het voortplantingsvermogen te voorkomen, is het passend om op grond van artikel 12 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 herstelmaatregelen op het niveau van de Unie te nemen. |
|
(7) |
Het beheersgebied voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee omvat de ICES-deelsectoren 25-32. In ICES-deelsector 24 komt zowel kabeljauw uit het bestand in het oostelijke deel van de Oostzee als kabeljauw uit het bestand in het westelijke deel van de Oostzee voor, maar wordt vooral kabeljauw uit het bestand in het oostelijke deel van de Oostzee gevangen. Met het oog op een adequate bescherming van kabeljauw uit het bestand in het oostelijke deel van de Oostzee en om een concentratie van vangsten van kabeljauw uit het bestand in het oostelijke deel van de Oostzee in ICES-deelsector 24 te voorkomen, is het van essentieel belang dat de noodmaatregelen ook betrekking hebben op ICES-deelsector 24. |
|
(8) |
In het licht van wetenschappelijk advies is het passend de visserij op het kabeljauwbestand in het oostelijke deel van de Oostzee tot het einde van het jaar te verbieden. De maatregelen moeten echter ook evenredig zijn aan de doelstelling ervan. |
|
(9) |
Volgens de ICES zijn de abundantie en de vangsten van kabeljauw in de ICES-deelsectoren 27-32 zeer gering. Aangezien de uitvoering van de maatregelen van deze verordening een niet te verwaarlozen last voor de overheid en de vissers betekent, zou het onevenredig zijn de gebieden waar kabeljauw uit het oostelijke deel van de Oostzee nauwelijks voorkomt, in het toepassingsgebied van deze verordening op te nemen. |
|
(10) |
Aangezien in de ondiepe kustgebieden van deelsector 24 vooral kabeljauw uit het westelijke deel van de Oostzee voorkomt, is het voorts gepast het verbod op de visserij op kabeljauw in deelsector 24 niet te laten gelden voor vaartuigen met een lengte van minder dan 12 meter die passief vistuig gebruiken, in gebieden tot zes zeemijl vanaf de kust met een waterdiepte van minder dan 20 meter. |
|
(11) |
Gezien de potentieel ernstige sociaal-economische gevolgen van een totale visserijstop, is het bovendien passend om de maatregelen toe te spitsen op de gerichte visserij op kabeljauw, zoals de gerichte demersale trawlvisserij, die goed is voor de overgrote meerderheid van de vangsten van kabeljauw uit het bestand in het oostelijke deel van de Oostzee in de deelsectoren 24, 25 en 26. Rekening houdend met het geringe aandeel van bepaalde visserijactiviteiten in de totale kabeljauwvangsten en de moeilijkheid om in een gemengde visserij alle bestanden tegelijkertijd op basis van de maximale duurzame opbrengst te bevissen, is het daarentegen aangewezen om het verbod niet te laten gelden voor de onvermijdelijke bijvangsten van visserijactiviteiten die niet gericht zijn op kabeljauw en die worden uitgevoerd met actief vistuig met een maaswijdte van niet meer dan 45 mm in de deelsectoren 24, 25 en 26, of die worden verricht door vaartuigen met een lengte van minder dan 12 meter met passief vistuig in de deelsectoren 25-26 of in deelsector 24 in gebieden tot zes zeemijl vanaf de kust met een waterdiepte van meer dan 20 meter en, ongeacht de waterdiepte, in gebieden buiten zes zeemijl vanaf de kust. De ICES is van mening dat de eerstgenoemde categorie goed is voor ongeveer 1,5 % van de totale jaarlijkse aanlandingen van kabeljauw uit het oostelijke deel van de Oostzee. Door de laatstgenoemde categorie worden weinig bijvangsten aangeland, maar aangezien de precieze hoeveelheden niet bekend zijn, moet de bijvangst worden beperkt tot 10 % van de aanlandingen van elke visreis. |
|
(12) |
Het aantal vaartuigen met een lengte van minder dan 12 meter dat gebruikmaakt van passief vistuig en dat kabeljauw als bijvangst vangt, mag niet toenemen in vergelijking met de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 juni 2019. Aangezien Unievaartuigen met trawlnetten, Deense zegens of soortgelijk vistuig met een maaswijdte van niet meer dan 45 mm niet op kabeljauw kunnen vissen, is het niet nodig het aantal van die vaartuigen te beperken. |
|
(13) |
De in deze verordening vervatte maatregelen worden ter advies voorgelegd aan het Comité voor de visserij en de aquacultuur. |
|
(14) |
Gezien de urgentie dient deze verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking te treden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp
Bij deze verordening worden noodmaatregelen vastgesteld om een ernstige bedreiging voor het kabeljauwbestand (Gadus morhua) in het oostelijke deel van de Oostzee tegen te gaan.
Artikel 2
Noodmaatregelen
1. Het is voor vissersvaartuigen van de Unie verboden in de ICES-deelsectoren 24, 25 en 26 op kabeljauw te vissen en om kabeljauw en visserijproducten uit kabeljauw die in dat gebied is gevangen, aan boord te houden, over te brengen, over te laden, aan boord te verwerken of aan te landen.
2. In afwijking van lid 1 geldt het verbod om op kabeljauw te vissen niet voor vissersvaartuigen van de Unie met een lengte over alles van minder dan 12 meter die vissen met kieuwnetten, warnetten of schakelnetten, of met geankerde beugen, beuglijnen (met uitzondering van vrije beuglijnen), handlijnen en peuren of soortgelijk passief vistuig in deelsector 24 tot zes zeemijl gemeten vanaf de basislijnen, in gebieden met een waterdiepte van minder dan 20 meter volgens de coördinaten op de officiële zeekaarten van de bevoegde nationale autoriteiten.
3. De in lid 2 bedoelde vaartuigen zien erop toe dat hun visserijactiviteit te allen tijde kan worden gemonitord. De kabeljauwvangsten van die vaartuigen worden geregistreerd, aangeland en in mindering gebracht op het betrokken quotum overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.
4. In afwijking van lid 1 brengen en houden de volgende vissersvaartuigen van de Unie alle bijvangsten van kabeljauw aan boord:
|
a) |
vaartuigen van de Unie die vissen met trawlnetten, Deense zegens of soortgelijk vistuig met een maaswijdte van niet meer dan 45 mm in de deelsectoren 24, 25 en 26; |
|
b) |
vissersvaartuigen van de Unie met een lengte over alles van minder dan 12 meter die vissen met kieuwnetten, warnetten of schakelnetten of met geankerde beugen, beuglijnen (met uitzondering van vrije beuglijnen), handlijnen en peuren of soortgelijk passief vistuig:
|
5. De in lid 4, onder b), bedoelde vaartuigen zien erop toe dat hun visserijactiviteit te allen tijde kan worden gemonitord. De incidentele bijvangsten van kabeljauw door deze vaartuigen bedragen niet meer dan 10 % van de totale vangst, in levend gewicht, van alle biologische rijkdommen van de zee die na elke visreis wordt aangeland.
6. De afwijking in lid 4, onder b), is alleen van toepassing op vissersvaartuigen van de Unie die in de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 juni 2019 vangsten van kabeljauw hebben geregistreerd. Wanneer een onder die afwijking vallend vissersvaartuig van de Unie wordt vervangen, kunnen de lidstaten toestaan dat de afwijking geldt voor een ander vissersvaartuig van de Unie dat voldoet aan de vereisten van lid 4, onder b), op voorwaarde dat het aantal onder de afwijking vallende vissersvaartuigen van de Unie en de totale vangstcapaciteit ervan niet toenemen.
7. De in lid 4 bedoelde bijvangsten worden geregistreerd, aangeland en in mindering gebracht op het betrokken quotum overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.
Artikel 3
Inwerkingtreding en toepassingsduur
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing tot en met 31 december 2019.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 22 juli 2019.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22.
(2) Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor bepaalde visbestanden in de Oostzee (PB L 191 van 15.7.2016, blz. 1).