Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62023CN0320

    Zaak C-320/23, Bundesarbeitskammer: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Handelsgericht Wien (Oostenrijk) op 24 mei 2023 — DocLX Travel Events GmbH/Bundesarbeitskammer

    PB C 338 van 25.9.2023, p. 6–7 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    25.9.2023   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 338/6


    Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Handelsgericht Wien (Oostenrijk) op 24 mei 2023 — DocLX Travel Events GmbH/Bundesarbeitskammer

    (Zaak C-320/23, Bundesarbeitskammer)

    (2023/C 338/09)

    Procestaal: Duits

    Verwijzende rechter

    Handelsgericht Wien

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: DocLX Travel Events GmbH

    Verwerende partij: Bundesarbeitskammer

    Prejudiciële vragen

    Aan het Hof van Justitie van de Europese Unie worden overeenkomstig artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) de volgende vragen gesteld over artikel 12 van richtlijn (EU) 2015/2302 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015:

    1)

    Moeten de redelijkheid en dus de hoogte van de beëindigingsvergoeding worden getoetst naar het tijdstip van het aanbod van de organisator, de sluiting van de pakketreisovereenkomst, de beëindiging door de reiziger of het geplande einde van de reis dan wel naar een ander tijdstip?

    2)

    Moeten de redelijkheid en dus de hoogte van de beëindigingsvergoeding worden getoetst aan de hand van een zakelijke bedrijfseconomische juiste berekening of aan de hand van andere criteria, bijvoorbeeld een forfaitaire schatting op basis van een percentage van de reissom?

    3)

    Moet artikel 12 van richtlijn (EU) 2015/2302 aldus worden uitgelegd dat de organisator in het geval waarin een onredelijk hoge beëindigingsvergoeding is overeengekomen in de pakketreisovereenkomst, nog steeds recht heeft op betaling van een beëindigingsvergoeding die passend is (in de zin van de antwoorden op de eerste en de tweede vraag) of heeft hij nog slechts recht op een beëindigingsvergoeding die concreet moet worden berekend op basis van het daadwerkelijke nadeel van de organisator dan wel heeft hij in het geheel geen recht meer op een beëindigingvergoeding?

    4)

    Kan bij de beoordeling of de beëindigingsvergoeding passend is, met name wanneer deze is overeengekomen als een forfaitair bedrag, het nationale recht worden toegepast ingeval dat recht het mogelijk maakt dat het bedrag naar goeddunken van de rechter wordt vastgesteld indien de procedurekosten naar verwachting onevenredig hoog zullen zijn?


    (1)  Richtlijn (EU) 2015/2302 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen, houdende wijziging van verordening (EG) nr. 2006/2004 en van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van richtlijn 90/314/EEG van de Raad (PB 2015, L 326, blz. 1).


    Top