—

nietig te verklaren de besluiten van het tot aanstelling bevoegd gezag van 5 september 2019, waarbij haar de informatie is geweigerd die van belang is voor haar verdediging, en van 6 april 2020, waarbij haar klacht is afgewezen;

—

de verwerende partij te veroordelen tot betaling van het bedrag van 50 000 EUR ter vergoeding van haar immateriële schade, verhoogd met de wettelijke rente en tot aan de volledige betaling ervan; en

—

de verwerende partij te verwijzen in de kosten.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van haar rechten van verdediging en van een doeltreffende voorziening in rechte.

2.

Tweede middel, ontleend aan het feit dat het tot aanstelling bevoegd gezag een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt bij de beoordeling van het voorwerp van de klacht, daar het geen rekening heeft gehouden met een essentieel middel en evenmin met de waarschijnlijkheid van een wijziging in haar rechtspositie.