EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62020CJ0726

Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 24 maart 2022.
CT en Ferme de la Sarte SPRL tegen Waals Gewest.
Verzoek van de Raad van State (België) om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) – Financiering uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) – Verordening (EU) nr. 1305/2013 – Artikel 17, lid 1, onder b) – Investeringssteun voor de verwerking, de afzet en/of de ontwikkeling van in bijlage I bij het VWEU vermelde landbouwproducten – Begrip ‚landbouwproducten’ – Begrippen ‚levende planten’ en ‚producten van de bloementeelt’ – Grasrollen voor de aanleg van groendaken.
Zaak C-726/20.

Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2022:212

 ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)

24 maart 2022 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) – Financiering uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) – Verordening (EU) nr. 1305/2013 – Artikel 17, lid 1, onder b) – Investeringssteun voor de verwerking, de afzet en/of de ontwikkeling van in bijlage I bij het VWEU vermelde landbouwproducten – Begrip ‚landbouwproducten’ – Begrippen ‚levende planten’ en ‚producten van de bloementeelt’ – Grasrollen voor de aanleg van groendaken”

In zaak C‑726/20,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Raad van State (België) bij beslissing van 4 december 2020, ingekomen bij het Hof op 29 december 2020, in de procedure

CT,

Ferme de la Sarte SPRL

tegen

Waals Gewest,

wijst

HET HOF (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: N. Jääskinen, kamerpresident, M. Safjan en N. Piçarra (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: A. M. Collins,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

CT en Ferme de la Sarte SPRL, vertegenwoordigd door A. Grégoire, advocaat,

de Belgische regering, vertegenwoordigd door C. Pochet, M. Van Regemorter en P. Cottin als gemachtigden,

de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Dawes en M. Kaduczak als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 17 van verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 487, met rectificatie in PB 2016, L 130, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EU) 2017/2393 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2017 (PB 2017, L 350, blz. 15) (hierna: „verordening nr. 1305/2013”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen CT en Ferme de la Sarte SPRL enerzijds en het Waalse Gewest (België) anderzijds over de afwijzing door laatstgenoemde van een aanvraag om vestigingssteun en twee aanvragen om investeringssteun, die door Ferme de la Sarte waren ingediend.

Toepasselijke bepalingen

Verordening nr. 1305/2013

3

Artikel 4 van verordening nr. 1305/2013, met als opschrift „Doelstellingen”, bepaalt:

„In het algemene kader van het [gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB)] draagt de steun voor plattelandsontwikkeling, inclusief de steun voor activiteiten in de voedings- en non-foodsector en in de bosbouw, bij tot de verwezenlijking van de volgende doelstellingen:

[...]

b)

zorgen voor een duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en klimaatactie;

[...]”

4

Onder het opschrift „Investeringen in materiële activa” bepaalt artikel 17 van deze verordening, dat is opgenomen in hoofdstuk I van titel III inzake steun voor plattelandsontwikkeling, in lid 1 het volgende:

„In het kader van deze maatregel wordt steun verleend voor roerende en/of onroerende investeringen die:

[...]

b)

betrekking hebben op de verwerking, de afzet en/of de ontwikkeling van in bijlage I bij het VWEU vermelde landbouwproducten of katoen, met uitzondering van visserijproducten. Het productieproces kan een product opleveren dat niet in die bijlage wordt vermeld; wanneer steun wordt verleend in de vorm van financieringsinstrumenten, kan de input ook een product zijn dat niet onder die bijlage valt, op voorwaarde dat de investering bijdraagt tot een of meer van de prioriteiten van de [Europese] Unie voor plattelandsontwikkeling;

[...]”

GN

5

Hoofdstuk 6 van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1987, L 256, blz. 1; hierna: „GN”), in de versie die voortvloeit uit uitvoeringsverordening (EU) 2017/1925 van de Commissie van 12 oktober 2017 (PB 2017, L 282, blz. 1), die ratione temporis van toepassing is op het hoofdgeding, heeft als opschrift „Levende planten en producten van de bloementeelt” en bevat aantekening 1 die luidt als volgt:

„Behoudens de in het tweede gedeelte van post 0601 genoemde uitzondering, omvat dit hoofdstuk uitsluitend producten die gewoonlijk door tuinders, boomkwekers en bloemisten worden geleverd om te worden geplant of voor versiering. [...]”

6

Post 0602 van dit hoofdstuk 6 heeft betrekking op „Andere levende planten (wortels daaronder begrepen), stekken en enten; champignonbroed [...]”.

7

Onderverdeling 06029050 ziet op „andere planten voor de open grond”. Volgens de GN-toelichtingen (PB 2015, C 76, blz. 1), die krachtens artikel 9, lid 1, van verordening nr. 2658/87 zijn vastgesteld, „[omvat] [deze] onderverdeling ook grasrollen en -zoden voor het aanleggen van grasperken”.

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

8

CT heeft met het oog op zijn opneming in het familielandbouwbedrijf 25,20 % van de aandelen van Ferme de la Sarte verworven en is vervolgens tot bedrijfsleider benoemd. Op 23 februari 2018 heeft hij met zijn vader een overeenkomst tot bedrijfsovername gesloten om de productie van grasrollen voor de aanleg van groendaken te ontwikkelen.

9

Op 21 maart 2018 heeft Ferme de la Sarte bij het Waalse Gewest een aanvraag om vestigingssteun voor de overname van een bestaand bedrijf en twee investeringssteunaanvragen voor respectievelijk de bouw van een opslagloods voor de tijdelijke opslag van de grasrollenoogst en de aankoop van een cilindrische maaimachine ingediend.

10

Aangezien die drie aanvragen zijn afgewezen bij besluiten van 20 en 28 juni 2018, hebben CT en Ferme de la Sarte op 31 juli 2018 tegen die besluiten beroep ingesteld bij het betaalorgaan van Wallonië.

11

Bij besluiten van 26 en 30 november 2018 (hierna: „litigieuze besluiten”) heeft de directeur van dit orgaan dat beroep verworpen op grond dat de aangevraagde steun niet tot doel had een landbouwbedrijf over te nemen, maar binnen dat bedrijf een nevenactiviteit, te weten de productie van graszoden of groendaken, te ontwikkelen die niet onder de landbouw valt.

12

Wat in het bijzonder de twee aanvragen om investeringssteun betrof, deze hadden volgens de door Ferme de la Sarte verstrekte gegevens uitsluitend betrekking op de productie van graszoden, zodat zij niet konden worden geacht verband te houden met een landbouwactiviteit, met name omdat een dergelijk product niet wordt genoemd in bijlage I bij het VWEU. De betrokken aanvragen vielen derhalve niet onder artikel 17 van verordening nr. 1305/2013, zoals ten uitvoer gelegd door het Waalse Gewest.

13

Op 25 januari 2019 hebben CT en Ferme de la Sarte bij de Raad van State (België) beroep ingesteld tot nietigverklaring van de litigieuze besluiten, waarbij zij stelden dat graszoden een landbouwproduct zijn dat onder bijlage I bij het VWEU valt. Zij zijn van mening dat artikel 38 VWEU in deze besluiten restrictief wordt uitgelegd, doordat het daarin vervatte begrip „landbouwproducten” wordt beperkt tot de voedingssector, terwijl de „levende planten en producten van de bloementeelt” als bedoeld in hoofdstuk 6 van die bijlage, waarnaar artikel 38 VWEU verwijst, niet tot die sector behoren. Gras is een levende plant die tuinbouwwerkzaamheden vereist en voor versiering bestemd kan zijn.

14

Het Waals Gewest preciseert dat hoofdstuk 6 van bijlage I bij het VWEU volgens de informatie op de officiële website van de Europese Commissie uitsluitend „levende bomen en heesters en andere producten die gewoonlijk door tuinders, boomkwekers en bloemisten worden geleverd om te worden geplant of voor versiering” omvat, met uitsluiting dus van graszoden.

15

De verwijzende rechter benadrukt dat de doorslaggevende motivering voor de litigieuze besluiten berust op een uitlegging volgens welke artikel 17 van verordening nr. 1305/2013 de productie van graszoden of groendaken uitsluit van zijn werkingssfeer. Aangezien de betrokken steunaanvragen onder het GLB vallen, moet volgens de verwijzende rechter worden voorkomen dat er rechtspraak over het begrip „landbouwproduct” wordt ontwikkeld die mogelijkerwijs niet strookt met het Unierecht.

16

In deze omstandigheden heeft de Raad van State (België) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet artikel 17 van [verordening nr. 1305/2013] aldus worden uitgelegd dat de productie van graszoden of van groendaken buiten de werkingssfeer van dat artikel valt?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

17

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 17, lid 1, onder b), van verordening nr. 1305/2013 aldus moet worden uitgelegd dat het daarin gehanteerde begrip „in bijlage I bij het VWEU vermelde landbouwproducten” ook betrekking heeft op planten die worden gebruikt om groendaken aan te leggen, zoals grasrollen, zodat roerende investeringen die daarop betrekking hebben in aanmerking komen voor steun uit hoofde van de in deze bepaling bedoelde steunmaatregel voor plattelandsontwikkeling.

18

Blijkens artikel 17, lid 1, onder b), van verordening nr. 1305/2013 kan in het kader van de maatregel „Investeringen in materiële activa” steun worden verleend voor roerende en/of onroerende investeringen die „betrekking hebben op de verwerking, de afzet en/of de ontwikkeling van in bijlage I bij het VWEU vermelde landbouwproducten of katoen, met uitzondering van visserijproducten”.

19

Artikel 38, lid 1, tweede alinea, VWEU definieert het begrip „landbouwproducten” in algemene termen als de voortbrengselen van bodem, veeteelt en visserij alsmede de producten in eerste graad van bewerking welke met de genoemde voortbrengselen rechtstreeks verband houden. De landbouwproducten in de zin van deze bepaling zijn vermeld in de lijst in bijlage I bij het VWEU, waarnaar artikel 38, lid 3, verwijst.

20

Bijlage I bij het VWEU bevat een hoofdstuk 6 met als opschrift „Levende planten en producten van de bloementeelt”. Aangezien dit hoofdstuk, dat betrekking heeft op dezelfde producten als hoofdstuk 6 van de GN, geen toelichtingen op deze begrippen bevat, dient voor de uitlegging daarvan te rade te worden gegaan met algemeen aanvaarde uitleggingen en algemeen gehuldigde methoden tot uitlegging van de GN (zie in die zin arrest van 25 februari 1999, Parlement/Raad,C‑164/97 en C‑165/97, EU:C:1999:99, punt 18 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

21

De GN bevat in hoofdstuk 6 („Levende planten en producten van de bloementeelt”) een post 0602, genaamd „Andere levende planten (wortels daaronder begrepen), stekken en enten; champignonbroed [...]”, met een onderverdeling 06029050 („andere planten voor de open grond”). Volgens aantekening 1 op dit hoofdstuk omvatten deze post en deze postonderverdeling producten die gewoonlijk door tuinders, boomkwekers en bloemisten worden geleverd om te worden geplant of voor versiering.

22

Volgens de GN-toelichtingen op postonderverdeling 06029050 omvat deze onderverdeling onder andere grasrollen en -zoden voor het aanleggen van grasperken. Die toelichtingen hebben weliswaar geen bindende kracht, maar zij zijn wel van belang om een uniforme toepassing van de GN te waarborgen en bevatten waardevolle gegevens voor de uitlegging daarvan (zie in die zin arrest van 10 maart 2021, Samohýl group,C‑941/19, EU:C:2021:192, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

23

Hieruit volgt dat grasrollen kunnen vallen onder hoofdstuk 6 van bijlage I bij het VWEU en derhalve onder het begrip „landbouwproducten” in de zin van artikel 17, lid 1, onder b), van verordening nr. 1305/2013.

24

Deze vaststelling vindt steun in de doelstellingen van verordening nr. 1305/2013. Aangezien de productie van graszoden om ze aan te leggen op daken van gebouwen bijdraagt tot het in artikel 4, onder b), van deze verordening genoemde doel om te zorgen voor een duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en klimaatactie, is een uitlegging van het begrip„landbouwproducten” in die zin dat het grasrollen omvat en dat investeringen die daarop betrekking hebben bijgevolg in aanmerking komen voor steun krachtens artikel 17, lid 1, onder b), van die verordening, in overeenstemming met deze doelstelling.

25

Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 17, lid 1, onder b), van verordening nr. 1305/2013 aldus moet worden uitgelegd dat het daarin gehanteerde begrip „in bijlage I bij het VWEU vermelde landbouwproducten” ook betrekking heeft op planten die worden gebruikt om groendaken aan te leggen, zoals grasrollen, zodat roerende investeringen die daarop betrekking hebben in aanmerking komen voor steun uit hoofde van de in deze bepaling bedoelde steunmaatregel voor plattelandsontwikkeling.

Kosten

26

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 17, lid 1, onder b), van verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad moet aldus worden uitgelegd dat het daarin gehanteerde begrip „in bijlage I bij het VWEU vermelde landbouwproducten” ook betrekking heeft op planten die worden gebruikt om groendaken aan te leggen, zoals grasrollen, zodat roerende investeringen die daarop betrekking hebben in aanmerking komen voor steun uit hoofde van de in deze bepaling bedoelde steunmaatregel voor plattelandsontwikkeling.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Frans.

Top