This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62018CN0108
Case C-108/18: Request for a preliminary ruling from the Tribunal Supremo (Spain) lodged on 13 February 2018 — Corporación Acciona Hidráulica (Acciona), S.L.U. v Administración General del Estado
Zaak C-108/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Supremo (Spanje) op 13 februari 2018 — Corporación Acciona Hidráulica (Acciona) S.L.U. / Administración General del Estado
Zaak C-108/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Supremo (Spanje) op 13 februari 2018 — Corporación Acciona Hidráulica (Acciona) S.L.U. / Administración General del Estado
PB C 161 van 7.5.2018, p. 28–29
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
7.5.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 161/28 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Supremo (Spanje) op 13 februari 2018 — Corporación Acciona Hidráulica (Acciona) S.L.U. / Administración General del Estado
(Zaak C-108/18)
(2018/C 161/31)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Tribunal Supremo
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Corporación Acciona Hidráulica (Acciona) S.L.U.
Verwerende partij: Administración General del Estado
Prejudiciële vragen
1) |
Moeten het in artikel 191, lid 2, VWEU geformuleerde milieubeginsel „de vervuiler betaalt” en artikel 9, lid 1, van richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 (1), waarin de beginselen van kostenterugwinning voor waterdiensten en van passende economische afweging van het watergebruik zijn neergelegd, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de instelling van een vergoeding voor het gebruik van de binnenwateren voor energieproductie, zoals de litigieuze vergoeding, die geen prikkels bevat voor het efficiënte gebruik van het water en evenmin voorziet in mechanismen voor het behoud en de bescherming van het openbaar waterbouwkundig bezit, en waarvan de berekening volledig losstaat van de vraag in welke mate schade wordt toegebracht aan het openbaar waterbouwkundig bezit, daar zij uitsluitend is gebaseerd op de capaciteit van de producenten om inkomsten te genereren? |
2) |
Is een heffing als de litigieuze watervergoeding, die uitsluitend wordt opgelegd aan producenten van hydro-elektrische energie die actief zijn in gemeenschapsoverschrijdende stroomgebieden en niet aan producenten die houders zijn van een concessie voor stroomgebieden binnen een gemeenschap, alsmede aan producenten die gebruik maken van hydro-elektrische technologie en niet aan energieproducenten die gebruik maken van andere technologieën, verenigbaar met het beginsel van non-discriminatie tussen exploitanten, vervat in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2009/72/EG van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (2)? |
3) |
Moet artikel 107, lid 1, VWEU aldus worden uitgelegd dat een heffing, als de litigieuze watervergoeding, die wordt opgelegd aan producenten van hydro-elektrische energie die actief zijn in gemeenschapsoverschrijdende stroomgebieden, voorboden staatssteun vormt doordat in het kader van eenzelfde technologie een asymmetrische belastingregeling wordt ingevoerd op grond van de ligging van de waterkrachtcentrale, en doordat de heffing niet wordt opgelegd aan producenten van energie uit andere bronnen? |
(1) Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB 2000, L 327, blz. 1).
(2) Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (PB 2009, L 211, blz. 55).