EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62018CA0285

Zaak C-285/18: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 3 oktober 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Lietuvos Aukščiausiasis Teismas – Litouwen) – Kauno miesto savivaldybė, Kauno miesto savivaldybės administracija (Prejudiciële verwijzing – Overheidsopdrachten – Richtlijn 2014/24/EU – Artikel 12, lid 1 – Toepassing ratione temporis – Vrijheid van de lidstaten om de wijze van dienstverlening te kiezen – Grenzen – Overheidsopdrachten die het voorwerp van een zogeheten inhousegunning vormen – Inhousetransactie – Overlapping van een overheidsopdracht en een inhousetransactie)

PB C 413 van 9.12.2019, p. 15–15 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

9.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 413/15


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 3 oktober 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Lietuvos Aukščiausiasis Teismas – Litouwen) – Kauno miesto savivaldybė, Kauno miesto savivaldybės administracija

(Zaak C-285/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Overheidsopdrachten - Richtlijn 2014/24/EU - Artikel 12, lid 1 - Toepassing ratione temporis - Vrijheid van de lidstaten om de wijze van dienstverlening te kiezen - Grenzen - Overheidsopdrachten die het voorwerp van een zogeheten inhousegunning vormen - Inhousetransactie - Overlapping van een overheidsopdracht en een inhousetransactie)

(2019/C 413/16)

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Lietuvos Aukščiausiasis Teismas

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Kauno miesto savivaldybė, Kauno miesto savivaldybės administracija

Verwerende partij: UAB „Irgita”, UAB « Kauno švara

Dictum

1.

Een situatie zoals die in het hoofdgeding, waarin een aanbestedende dienst in het kader van een procedure die is ingeleid toen richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten nog steeds van kracht was en die heeft geleid tot het sluiten van een overeenkomst na de intrekking van deze richtlijn, te weten op 18 april 2016, een overheidsopdracht toewijst aan een rechtspersoon waarop hij toezicht uitoefent zoals op zijn eigen diensten, valt binnen de werkingssfeer van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18, indien de aanbestedende dienst na deze datum definitief heeft uitgemaakt of er voor de gunning van een overheidsopdracht een verplichting bestond om een voorafgaande oproep tot mededinging te doen.

2.

Artikel 12, lid 1, van richtlijn 2014/24 moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan een lidstaat het sluiten van een inhousetransactie onder meer afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de plaatsing van een overheidsopdracht de kwaliteit, beschikbaarheid of continuïteit van de verrichte diensten niet kan waarborgen, mits de beginselen van gelijke behandeling, non-discriminatie, wederzijdse erkenning, evenredigheid en transparantie in acht worden genomen bij de keuze voor een bepaalde wijze van dienstverlening, die in een fase voorafgaand aan de plaatsing van de overheidsopdracht is gemaakt.

3.

Artikel 12, lid 1, van richtlijn 2014/24, gelezen in het licht van het transparantiebeginsel, moet aldus worden uitgelegd dat de voorwaarden die de lidstaten stellen aan het sluiten van inhousetransacties moeten zijn vastgesteld door middel van specifieke en duidelijke, positiefrechtelijke bepalingen inzake overheidsopdrachten, die voldoende toegankelijk en voorzienbaar in hun toepassing moeten zijn om elk risico van willekeur te voorkomen, hetgeen in casu door de verwijzende rechter moet worden nagegaan.

4.

Het sluiten van een inhousetransactie die voldoet aan de voorwaarden van artikel 12, lid 1, onder a) tot en met c), van richtlijn 2014/24 is als zodanig niet in overeenstemming met het Unierecht.


(1)  PB C 276 van 6.8.2018.


Top